De Vlaamse Gids. Jaargang 33(1949)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 152] [p. 152] [Gedichten] De kam Welk schoner, simpeler kleinood dan dit dat aan mijn bedrand werd gevonden: een kleine harenharp van git ten teken onzer zonde. O, die met een raam van snaren gedamd hebt en gebonden de blondvloed van heur haren, ik hef u mij ten monde mijn kleine kam, mijn harp herinnering en denk niet meer maar speel en lach en tokkel op uw donker, o, verinniging, de nacht terug in de dag. Gonka Het stille sterrenlicht dat aan de ruiten stond, naast ons weerspiegeld in het kleine waterglas, haar handen en de glimlach om de moegekuste mond: - o, rust, waaraan de diepe wellust zich genas die lijven leeg maakt, harten vreemd en broos. (En langzaam ging een koele wind de kamer rond). Dan doofden harer ogen grote, zachte tekens en ging zij liggen slapen als een roos aan het verwilderd duin der dekens. Eine kleine nachtmusik God is de vanger, wij de buit die weerloos in zijn netten beeft. Daar gaat geen wezen in of uit, gekluisterd is steeds al wat leeft want God is vanger en wij buit. Doch soms, met regen aan de ruit of stille sneeuw is er een nacht dat warm en als een schaduw zacht de liefste aanschuift aan mijn zij en 't lijkt of God dan onverwacht een stille speler is en wij zijn sprakeloos geluid. Uit: Einde November. Willem ENZINCK Vorige Volgende