Met pen en potlood
1. Hinderyckx en Winderyckx zijn afscheid komen nemen.
- Ik zie slechts met één oog, klaagde Hinderyckx.
- Je bekijkt me steeds met het andere, zuchtte Winderyckx.
Vrienden dubbelgangers, niet getreurd! Hebt dank voor het driejarige gezelschap en gelukkig nieuwjaar! In gedachten zal ik jullie nog vaak oproepen!
***
2. Ik schrijf u de volgende strofe van een onbekende dichteres over, niet omdat ik ze mooi vind (de strofe!) maar omdat die S.O.S.-kreet me ontroert:
‘Ik mocht als jeugdig wicht geen moeder ooit omarmen,
Als meisje voelde ik slechts de strenge hand der tucht,
En opgegroeid tot vrouw, mocht ik mij niet verwarmen
Aan liefdes heilige vlam, die brandt in reine lucht.’
En ik vraag u: Wie troost dat kind? Gelieve het woord ‘kind’ op zijn Gents te interpreteren. Maar ik constateer daarop onmiddellijk, dat ik met mijn vraag en mijn lectuur een halve eeuw te laat kom. De klacht is nog actueel, maar het papier waarop ze gedrukt staat heeft aan de tand des tijds en der muizen geen weerstand kunnen bieden. Ach...
***
3. Alvorens slapen te gaan, zegt me mijn kleine Ernest, kijkend naar de sterren:
- Er zijn er zoveel, dat je alleszins acht jaar nodig hebt om ze alle te tellen; van sinds ik geboren ben tot nu zou ik moeten tellen en ik zou nog bezig zijn; en je kunt ze dan nog maar alleen 's avonds tellen, en er mag dan nog geen mist zijn!
Daarop gaat het achtjarig ventje slapen, met sterren in zijn geest en getallen in zijn geheugen, tussen de beslist gekende honderd en de legendarische duizend.
En ik, het hart overvol van vader- en kameraadschap voor mijn kleine filozoof-rekenkundige, sta met mijn mond vol tanden (die ik niet meer luidop durf tellen). Ik zwijg dus maar; want wat zou ik hem anders kunnen zeggen dan een of andere ontnuchterende opmerking, en dat men hem later de boeken zal leren lezen van mensen, die alle dichterlijkheid hebben verloren, zoveel meer weten dan hij, doch zoveel minder nog kunnen raden en aanvoelen. Kennis doodt zo dikwijls de intuïtie. - Js.