wend of bedorven hebben. Britten werkt dus op vrije gronden waar hij, binnen de perken van de hedendaagse economische toestanden en naar de mogelijkheden van de moderne schrijftechniek, een aangepaste lyrische kunst kan uitwerken.
Een andere, en niet de minste, troef van Britten is de zege van de Engelse muziekuitgeverij. Totnogtoe waren de Engelse uitgevers, op enkele uitzonderingen na, tot de binnenlandse markt beperkt. Het was voor hen zeer moeilijk de mededinging van de Duitse firma's te bestrijden, daar deze laatste over een ruim drukmateriaal van heel het classiek repertorium beschikten. De bombardementen hebben de kansen gelijk gemaakt.
De markt van de classieke muziek kunnen overnemen is slechts een commerciële overwinning, doch deze overwinning maakt het tevens financieel mogelijk een nationale kunstproductie over heel de wereld te verspreiden.
Er werd van wal gestoken met ‘Peter Grimes’. Deze opera is bedacht voor het gewoon opera-gezelschap. Het drama speelt zich af onder de bevolking van een klein Engels vissersstadje. De muziek vertoont haast geen Engelse eigenaardigheden; doch, ons inziens, hebben de muziekcritici veel te weinig aandacht besteed aan het gebruik der koren. Hiermede is Britten systematisch de Engelse voorliefde voor de oratorium-kunst tegemoet gegaan. Evenals ‘Boris Godoenoï’ van Moussorgsky verlegt ‘Peter Grimes’ het lyrisme in de koorprestaties, terwijl de soli meestal voorkomen om de koorprestaties te binden en te verklaren. Daar het koor in beide gevallen het volk voorstelt, wordt dit volk dan ook een dramatisch personage met nationalistisch-symbolische karakteristieken.
Vlug moeten Britten en zijn uitgever nochtans tot de bevinding gekomen zijn, dat de spectaculaire opera veel te hoge uitvoeringskosten medebrengt om financieel leefbaar te zijn. (Deze vraag dient te onzent niet gesteld te worden vermits de staatskas gewillig bijspringt).
‘De Schending van Lucretia’, de tweede opera van Britten, werd dan ook bedacht voor een klein gezelschap (10 zangers en 12 instrumentisten) en decors die zeer gemakkelijk konden worden vervoerd.
Ditmaal werd het drama zuiver lyrisch uitgewerkt, met een tendens om in al te pathetische bel canto-stijl te vervallen. Geen ogenblik aarzelde Britten om de typische modellen van het genre soms gevaarlijk na te doen. Hij schoot er heel wat persoonlijkheid bij in. De herinneringen aan Massenet, Verdi, Wagner en zelfs Puccini werken meer dan eens vervelend op ons in. Hij beging een tweede fout in de aanwending van het begeleidend orkest, opgevat als een groep solisten, welke beurtelings het drama onderlijnen en aldus de aandacht verdelen.
De medewerking van het virtuozen-orkestje neemt een noodlottig overwegende rol in de derde opera ‘Albert Herring’. Het libretto schenkt aan de bekende novelle van Guy de Maupassant ‘Le Rosier de Madame Husson’ een