De Vlaamse Gids. Jaargang 33
(1949)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Voltaire als geschiedschrijverDE geschiedschrijving heeft niet altijd beantwoord aan de wetten en regelen waaraan ze heden ten dage moet voldoen. Ook deze is geëvolueerd en gegroeid. Wanneer de Middeleeuwse annalistische geschiedschrijving zich tevreden stelde met het weergeven van de feiten, en deze dan nog meestal van uit een bepaald standpunt belicht, geloofde de Renaissance al te licht wat de oudheid haar aan bronnenmateriaal leverde. De geschiedenis werd er uit aesthetische of politieke motieven behandeld. Voor het eerst kan van een soort bronnenkritiek gewag gemaakt worden bij F. Biondo (of Blondus: 1388-1463). Deze humanistische geschiedschrijving ging gepaard met de officiële die al te dikwijls ontaarde in een lofspraak op de regering. De XVIIe eeuw brak volkomen met deze historiographie. Een zo volledig mogelijke bronnenverzameling van een bestudeerde periode was het nieuw gehuldigde princiep. Ook de kritiek kreeg een grotere ontwikkeling. Denken wij hierbij aan Mabillon (1632-1707); Tillemont (1637-1698) e.a. Vooral de Bollandisten met hun groots werk ‘Acta Sanctorum’, treden hier op de voorgrond. Alle geloof in hogere macht die de wereld en zijn lotsbestemming beheersen, werd afgelegd in de eeuw van ‘het verlichte despotisme’, ‘de verlichte philosophie’ in de XVIIIe eeuw. Het naturalisme bereikt er zijn volle ontplooiing. De menselijke rede staat er tegenover geloof en bovennatuurlijke openbaring. De XVIIIe eeuw is een der beslissende periodes in de geestesevolutie. Evenals de Romeinse verovering, de Renaissance en de Hervorming bracht ze een nieuw element in de Westerse geest. Een wijziging: door de vulgarisatie van de naturalistische opvatting, door de totale uitschakeling van het-alles-verklarende kerkelijk gezag. De individuele rede, het rationalisme en empirisme zijn de enige normen die ons de diepere gronden van het bestaan uitleggen. Reeds in de XVIIe eeuw had de protestant Pierre Bayle in zijn ‘Dictionnaire historique et critique’ de godsdienstige verdraagzaamheid en het dogmatische indifferentisme gepredikt. En dit alles vindt zijn scherpste uitdrukking in Frankrijk dat in de ‘eeuw der Philosophen’ het ‘land der wijsgeren’ was. Al is thans de hervorming gerijpt en zijn de nieuwe theorieën in de gereformeerde landen ontstaan dan valt de eer aan de oudste dochter der Kerk te beurt deze vrucht naar het volk gedragen te hebben. Frankrijk heeft de mentaliteit van het Westen gewijzigd want, zoals ik het ergens las, ‘versmolten de wijsgerige stelsels, vereenvoudigd en letterkundig uitgedrukt, in de Franse kroes om de Europese mentaliteit te vormen’. De hele massa wordt doordrongen van de ‘philosophie’ door de verspreiding der opkomende bladen, de uitbreiding van het onderwijs. De drukkere internationale betrekkingen hielpen niet minder mede. Al het belang wordt gelegd op de mens als wereldburger. Het cosmopolitisme neemt vaste vormen aan. De XVIIIe eeuw is de eeuw van de Rede, van de Verlichting. De ‘Deus ex machina’ wordt vervangen door de proefondervindelijke waarneming. Dit in de geboorte van iedere ware wetenschap? | |
[pagina 50]
| |
Niet het minst had dit invloed op de geschiedschrijving. Het doel werd het vormen van een oordeel over de grote vraagstukken van de toenmalige tijd. De geschiedschrijver behoort niet noodzakelijk meer tot de regerende klas en is dan ook daarvan niet afhankelijk. Het eigen land alleen is niet alles meer. Andere landen hebben hun verleden dat niet kan gezien worden van uit eigen geboortestreek; maar in de sfeer van dit land zelf. Weliswaar had men nog niet de moderne geschiedschrijving bereikt. De diepe zin van het verleden, die vroeger aan de goddelijke voorzienigheid was toegeschreven, moest opnieuw worden vastgelegd. Het toeval alleen kon een rol spelen. Onder impuls van Diderot ontstond van 1745 tot 1772 de overbekende ‘Encyclopédie’. In zijn ‘Discours préliminaire’ geeft d'Alembert de leidende ideeën, niet alleen van dit groots werk, maar van zijn tijd. Deze ‘Discours’ is van het grootste belang, omdat hij de opvattingen van de XVIIIe eeuw weergeeft over de wetenschappen in 't algemeen en in 't bijzonder. Men vindt er a.h.w. het intellectuele klimaat van de XVIIIe eeuw. In de aaneenschakeling der kundigheden (wetenschappen) komt de opvatting van d'Alembert over geschiedenis als volgt tot uiting: ‘het is voor ons niet voldoende met onze tijdgenoten te leven en ze te beheersen. Begeesterd door nieuwsgierigheid en eigenliefde, en zoekende wegens een natuurlijke begeerte om verleden, heden en toekomst te omarmen, begeren wij terzelvertijd met hen die ons zullen volgen te leven, en geleefd te hebben met hen die ons voorgingen. Vandaar de oorsprong en de studie van de geschiedenis, die ons verenigend met vervlogen eeuwen door de kennis van hun gebreken en deugden, van hun kennis en dwaling, de onze overbrengt aan de komende geslachten. Daar leert men de volken te eren naar het goed dat zij gedaan hebben en niet naar het indrukwekkende dat hen omringt: de souvereinen, deze mensen die ongelukkig genoeg zijn opdat alles zou samenzweren om hun de waarheid te verbergen, kunnen zich zelf bij voorbaat oordelen bij dit oprecht en wreed gerecht; het getuigenis van de geschiedenis over hun voorgangers op wie zij lijken is het beeld van wat het nageslacht over hen schrijven zal’. Al is het moraliserend karakter van d'Alembert's thesis niet te loochenen en strookt deze niet met de huidige opvatting van de historische wetenschap, toch is er een nieuw element in. Hij zet de waarheid voorop. d'Alembert ziet het verleden echter te veel in functie van het heden en vooral van de toekomst. Hij is te veel doordrenkt van zijn politieke opvattingen en zijn afkeer voor het oud regiem en de absolutistische macht der vorsten. d'Alembert plaatst de geschiedenis onder de grote hoofding van het geheugen. Hij ontleende dit aan Bacon. Het is de eerste wetenschap die van deze menselijke faculteit afhankelijk is. Daardoor sluit hij alle redenering en interpretatie uit, en verbant aldus het correlatieve der historische feiten. Een heel nieuwe geest spreekt echter uit het artikel dat Voltaire in de ‘Encyclopédie’ aan de geschiedenis wijdt: ‘Van de moderne geschiedschrijvers eist men meer details, feiten met juistheid vastgesteld, juiste data, grotere | |
[pagina 51]
| |
bevoegdheid, meer aandacht voor de gebruiken, de wetten, zeden, handel, financie, landbouw en bevolking. Het gaat wet de geschiedenis als met de wis- en natuurkunde... Zo gemakkelijk het is een verzameling aan te leggen van dagbladuitknipsels, zo moeilijk is het tegenwoordig de geschiedenis te schrijven. Er wordt geëist dat de geschiedenis van een vreemd land niet in dezelfde vorm zou worden gegoten als deze van uw vaderland. We hebben twintig geschiedenissen van de vestiging van de Portugezen in Indië; maar geen enkele heeft ons de verschillende regeringen van het land doen kennen; noch de godsdiensten, de oudheden, de Brahmanen, de leerlingen van JanGa naar voetnoot(1), de ParsisGa naar voetnoot(2), de BanianenGa naar voetnoot(3). Deze overweging kan toegepast worden op bijna alle geschiedenissen van vreemde landen. Indien gij ons niets anders mede te delen hebt dan dat op de boorden van de OxusGa naar voetnoot(4) en de IaxarteGa naar voetnoot(5), een barbaar werd opgevolgd door een andere barbaar, waarin zijt gij nuttig geweest voor het publiek? De methode passend voor de geschiedenis van uw land is niet geschikt om de ontdekkingen van de nieuwe wereld te beschrijven. Gij zult niet over een stad als over een groot rijk schrijven; niet over het leven van een privaat persoon zoals gij de geschiedenis van Spanje of Engeland schrijft’. Meer dan d'Alembert, die nochtans de geschiedenis bij de wetenschappen rangschikt, legt Voltaire hier nadruk op het wetenschappelijk karakter van deze discipline en van haar methode. Boven alles eist hij nauwkeurigheid. Alle uitingen van het verleden worden opgenomen. Hij legt a.h.w. reeds de nadruk op de sociaal-economische factoren. Wat vooral treft is het feit dat hij het moraliserend karakter die de geschiedenis tot hiertoe steeds had gedragen wil verwijderen. Hij stelt ze gelijk met de positieve wetenschappen die in zijn eeuw een zo grote opgang hebben gemaakt. De geschiedenis van een ander land niet te zien met een lens uit eigen geboorteland brengt een zekere vorm van objectiviteit mee. Dit impliceert tevens dat de schrijver de feiten niet hoeft te toetsen aan omstandigheden uit zijn onmiddellijke omgeving of aan eigen overtuiging. De geschiedenis van een land heeft een eigen karakter. Ieder feit heeft een eigen karakter. De geschiedenis mag geen opeenvolging zijn van regeringen. Geen lijst van vorsten. doch schetsen van toestanden vraagt het publiek. Dit wil niet zeggen dat Voltaire het doel en de methode ondergeschikt maakt aan de smaak van het publiek. De geschiedenis zelf eist dit. Dan alleen kan ze nuttig zijn t.t.z. heeft ze een betekenis. Voltaire beperkt zich wel nog enkel bij de vaststelling en de | |
[pagina 52]
| |
weergave van allerhande feiten. Verhand zoeken en de feiten aaneen schakelen vraagt hij niet. Hij laat nog te veel de geschiedenis beheersen door het toeval. Daarom is hij ook een kind van de XVIIIe eeuw. In heel zijn werk komt de strijd tegen het blind geloof op de voorgrond. De Rede domineert alles. Hij was één der ijverigste verbreiders van de nieuwe denkbeelden. Aldus neemt hij een uitermate vooraanstaande plaats in zijn tijd in. Zijn leven en werk kunnen in drie perioden worden ingedeeld: 1694-1750, datum van zijn vertrek naar Berlijn; 1750-1762, waarin hij werkelijk de voorlichter van Europa werd in de verbreiding der ‘Encyclopédie’-Ideeën; 1762-1778 waarin hij de zuiverste vertegenwoordiger was der Franse cultuur. Na allerhande moeilijkheden in zijn jeugd maakt hij kennis met Engeland en zijn cultuur. Gevolg gevend aan de uitnodiging van Frederik II van Pruisen gaat hij naar Potsdam. Terug in Frankrijk is Voltaire reeds de onomstootbare autoriteit in de cultuurwereld. Raadgever en leidsman van de culturele en zelfs politieke kringen, beoefent hij alle genres: geschiedenis, tragedie, roman, novelle, philosophisch gedicht enz... en correspondeert met heel Europa. Voorwaar, er is geen beter vertegenwoordiger van de Franse geest van de XVIIIe eeuw dan Voltaire. Heeft hij een grote naam in de literatuur, de geschiedenis mag hem evenmin vergeten. Op het voorplan van zijn geschiedkundig werk komt de ‘Siècle de Louis XIV’, in 1751 te Berlijn uitgegeven. Dat hij iets nieuws brengt bewijst het oordeel van d'Alembert, die het werk des te kostbaarder noemt daar de schrijver geen enkel voorbeeld had, noch bij de ouden, noch bij zijn tijdgenoten. Voltaire bespreekt er geen koning, maar een volk. Hoewel deze eeuw volledig wordt beheerst door de Zonnekoning, laat de schrijver zich niet verleiden tot het bewieroken van de centrale figuur. Volledig afbrekend met de gewoonte alleen over oorlog en koninklijke hofhouding te spreken, heeft hij de economie, de kunst en litteratuur van de XVIIe eeuw beschreven. Wel wijdt hij een viertal hoofdstukken aan anecdoten, doch nooit zal hij ze weergeven als absolute waarheid wanneer hij daarvan niet overtuigd is. Het ‘on prétend’ doet voor hem alle verantwoordelijkheid wijken. Valt het niet te loochenen dat Voltaire zich soms aan historische fouten bezondigt, toch richt hij zich over het algemeen tot de bronnen. Vooral komt in dit werk tot uiting dat Voltaire de voorzienigheid geen krediet meer kan schenken, maar dat alleen het spel der feiten en de wil der persoonlijkheden het verloop der mensheid regelt. In 1776 verscheen ‘Essai sur l'histoire genérale et sur les moeurs et l'esprit des nations depuis Charlemagne jusqu'à nos jours’. Dit groots werk van Voltaire heeft niet kunnen ontsnappen aan de invloed van zijn wijsgerige overtuiging. Nochtans komen er merkwaardige studies in voor over Indië en China. Van wat dichter bekijken we zijn werk ‘Histoire de Charles XII’Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 53]
| |
omdat het nog meer dan de andere de historische arbeid van Voltaire verpersoonlijkt. Hier kan hij zijn ideeën uitwerken. Het was een werk over andere landen dan het zijne, over figuren die buiten zijn kring stonden. Heel het gebeuren speelt zich af in zijn jeugd (1697-1718): van zijn derde tot zijn vierentwintigste levensjaar. Pas terug van zijn drie jaar ballingschap ln Engeland, liet hij het werk in 1731 verschijnen. Nochtans volgde enkel in 1756-57, dus na de twee voorgaande historische werken, de definitieve uitgave. Daar zijn overtuiging in Engeland werd gevestigd en hij met nieuwe opvattingen naar Frankrijk, dat hem nad verbannen, terug komt, had men kunnen verwachten dat deze ‘Karel XII’ een welkome gelegenheid zou zijn om zijn bitterste gal uit te spuwen op alles wat naar absolutisme en beknotting der persoonlijke vrijheid ruikt. En toch ziet men verwonderd dat hij zo gematigd blijft. Geen enkele maal zal hij daarom een draai aan de feiten geven en wanneer hier of daar een persoonlijke mening op de voorgrond treedt, dan is die zonder enige bitterheid uitgedrukt, en lijkt het eerder een uitspraak van het gezond verstand. Vele persoonlijkheden die de feiten hebben beleefd, heeft hij gesproken om een zo getrouw mogelijke weergave te kunnen aanbieden. Hij lijkt wel op vele plaatsen een onrechtstreekse getuige te zijn en krijgt daarom soms de waarde van een tweede-rangsbron. Dit werk, dat dichter bij zijn onderwerp staat dan de andere, is van des te groter belang. Het is soms een kroniek, niet in de zuivere betekenis van het woord, noch op dezelfde rang te plaatsen als de Middeleeuwse, maar in de zin dat hij als rechtstreeks of onrechtstreeks getuige de feiten heeft kunnen controleren en zijn werk aldus aan betrouwbaarheid wint.
Het politieke Europa van de XVIIIe eeuw gaat op zoek naar nieuw evenwicht. Nadat de Westfaalse vrede (1648) de hegemonie aan Habsburg heeft ontnomen en de Vrede van Utrecht (1713) Frankrijk heeft uitgeschakeld, rijst opnieuw de vraag op: aan wie het overwicht? Nieuwe machten (Zweden, Rusland, Pruisen) rijzen naast de oude (Oostenrijk, Frankrijk, Engeland) op. Aldus ontstaan drie groepen: Frankrijk-Engeland, die op koloniaal plan tegenover mekaar komen te staan; Pruisen-Oostenrijk, die in de Oostenrijkse Successieoorlog elkaar de eerste plaats in Centraal-Europa betwisten, en Zweden-Rusland, die om de hegemonie over Noord-Europa en de Oostzee strijden. In dit moorddadig Europa, zoals Gervais-Courtellemont het in zijn ‘La Civilisation’ noemt, staan twee imperialismen bijzonder scherp tegenover mekaar: dit van Peter de Grote van Rusland en dat van Karel XII van Zweden. De Tsaar wilde kost wat kost een uitweg naar zee voor dit werelddeel-op-zich-zelf dat hij regeerde en dat hij in contact gebracht had met Europa, na een eeuwenlange ontwikkeling in afzondering en eenzaamheid. Dit moest hem in botsing brengen met de koning van Zweden, die, zich de gelijke van Alexander de Grote wanend, overwinning op overwinning behaalde in Polen en waar hij zich ook begaf. Eindelijk moest deze overmoedige bezwijken en zijn land prijs geven aan het zwaard en het vuur van die even onstuimige Romanow, die van Rusland een groot-mogendheid had gemaakt. | |
[pagina 54]
| |
Het werk van Voltaire is verdeeld in acht boeken. Het eerste behandelt de toestand van Zweden op de vooravond van de troonsbestijging van Karel XII. Na een geographische beschrijving van het land, schetst de schrijver in 't kort de geschiedenis van Zweden tot Karel XII. Deze Zweedse veroveraar bewees reeds op zeer jeugdige leeftijd dat hij een veroveraar wilde zijn. Voltaire beschrijft zijn opvoeding en karaktervorming. Alleen reeds de uitspraak van Voltaire: ‘van hem willen we hier beschrijven wat er met zekerheid over zijn persoon en zijn daden is overgeleverd’, bewijst hoe voorzichtig hij is in hetgeen hij neerpent. Hij wil niet meeheulen met vroegere geschiedschrijvers die hun held als wonderkind voorstelden wanneer het in feite een gewoon mensenkind was. Voor Karel XII was Alexander de Grote het grote voorbeeld. Met zulke geestesgesteldheid bestijgt hij de troon van zijn land, en, zoals later ook Napoleon zou doen, neemt hij de kroon uit de handen van de prelaat om zich zelf met het symbool van de koninklijke macht te tooien. De omringende landen willen van zijn jeugd gebruik maken om hem ten val te brengen. Aldus kwam de coalitie tot stand tussen Denemarken en Polen (waaraan Saksen door personele unie was verbonden) en Rusland. Vooral Peter de Grote trad hier op de voorgrond.
Met het vastberaden besluit van Karel XII om het even welke aanval van antwoord te dienen, vat Voltaire het tweede boek aan. Op achttienjarige leeftijd gaat de koning zelf tot de aanval over. Na zes weken strijd beëindigt hij reeds zegevierend de veldtocht tegen Denemarken, waarna hij de numerieke veel sterkere Russische vijand verslaat. Naar aanleiding van de inval in Polen geeft Voltaire een beschrijving van dit land en van zijn regering. Steeds zijn einddoel nastrevend, de koning te onttronen, behaalt Karel XII zowel militaire als diplomatieke successen.
Een der voornaamste vijanden van de Poolse koning Augustus was de jonge Stanislaus Leczinski. Dank zij de invloed van de Zweedse overwinnaar werd deze tot koning van zijn vaderland verkozen. Daarmede vangt het derde boek aan. Om dezelfde tijd verdwijnt de Poolse kardinaal-primaat van het politiek toneel, na nu eens langs de ene, dan weer langs de andere zijde gestaan te hebben. Terwijl Polen een nieuwe regering kreeg en Denemarken onder bezetting leefde, bleef Peter de Grote de te duchten vijand. Hij stichtte in deze periode St. Petersburg, dat zijn residentiestad en een voornaam handelscentrum werd. Hij liet de zaken van Polen tot later rusten. Eerst moest Zweden vernederd worden, dat hem volledig de Oostzee ontnomen had. Deze vooruitgang van Rusland bekommerde Karel XII weinig. Hij regelde definitief de zaken in Polen en trok verder in Saksen binnen. Ondertussen was in West-Europa de Spaanse erfeniskwestie opgerezen en zou stilaan haar hoogtepunt bereiken. Beide partijen streefden ernaar de Zweedse vorst op hun hand te krijgen.
Hoe echter ook voor een vorst die zich onoverwinbaar acht, de krijgskans keren kan, beschrijft Voltaire in het volgende boek. Na nog een overwinning in Saksen behaald te hebben, vervolgt Karel XII de tsaar en trekt diep in Oekraine | |
[pagina 55]
| |
binnen. En daar ondergaat hij het lot dat nog andere overmoedige veldheren na hem zouden kennen. ‘Karel heette de onoverwinnelijke’, schrijft Voltaire, een titel die één dag hem kon ontnemen; Peter had van de volken de bijnaam ‘de Grote’ gekregen, waarvan geen nederlaag hem kon beroven, omdat hij hem niet aan oorlogssuccessen te danken had’ (blz. 136. Tijdens een harde winter van zijn reserve afgesneden, moet Karel XII bij Poltawa slag leveren. Met de grootste nauwkeurigheid wordt deze slag weergegeven. Het Zweedse leger vond er zijn ondergang of de weg naar Siberië. Karel zelf vluchtte naar Turkije.
Met een uiteenzetting van de toestand in het Turkse rijk begint het vijfde boek. Karel wordt door de Turkse Sultan als politiek vluchteling opgenomen en neemt zijn verblijf te Blender. Van daaruit spant hij zijn netten rond de Sultan om deze in het harnas te jagen. Doch Rusland leverde geld aan Turkije en dat woog zwaarder dan woorden. Ondertussen namen de bezette landen in het Noorden weerwraak. Augustus kreeg opnieuw de Poolse kroon in handen. De koning van Denemarken deed een landing in Zweden. Peter de Grote gaf aan zijn volk een nooit gezien schouwspel: de Tsaar trok in triomftocht door Moskou. Dit alles ontmoedigde de verslagen ‘Alexander’ niet. Aan het Turkse hof ontstonden twee partijen: voor of tegen Rusland. De laatste zou de overhand weten te behalen en het Russisch leger de slag bij de Proeth afdwingen. De soldaten van Peter kwamen in een hachelijke positie te staan. Rusland vroeg vrede, en toen de Tsarina enkele edelgesteenten en kostbaarheden naar de Sultan zond, werd deze toegestaan.
Karel was ontgoocheld. Nieuwe intrigues speelden zich aan het hof van de Sultan af. Daarmede vangt dan Voltaire's zesde boek aan. Deze vreemde vorst ia maar steeds de aanleiding van moeilijkheden in het Turkse rijk. De hem vijandige partij wil hem dwingen te vertrekken. Karel verdedigt zich met zijn wapens, waarop de Sultan hem laat gevangen nemen.
Het voorlaatste boek geeft Karels lijdensweg als Turks gevangene. Hij wordt eerst naar Trimoestasj, daarna naar Demotika bij Andrianopel overgebracht. En nog wanhoopt Karel niet over zijn toestand. Ondertussen leed het vaderland onder zijn afwezigheid. Hij bleef ter plaatse omdat hij nog altijd de hoop koesterde dat het Turkse leger hem opnieuw op de weg naar de overwinning zou helpen. Deze hoop was echter ijdel. Zijn tegenpartij had nu bij de Sultan definitief de overmacht. Daarbij scheen het dat Zweden zou bezwijken onder de slagen van zijn vijanden. Eindelijk vroeg hij de toelating om te vertrekken. De laatste opflakkering van de macht van Karel XII wordt in het laatste boek beschreven. Karel zou naar Zweden niet terugkeren vóór zich gewroken te hebben. Ook dit was overmoedig. Zijn verenigde vijanden zouden het lot van zijn land en zijn koning bezegelen. Karel XII sneuvelt in de belegering van de stad Frederikshal in Noorwegen. In dit werk heeft Voltaire niet alleen, steunend op documenten of getuigenissen, gewerkt, maar ook hier of daar regels van historische kritiek vastgelegd. | |
[pagina 56]
| |
Op blz. 217 schrijft hij bijvoorbeeld: ‘In de mij toevertrouwde schriftelijke stukken heb ik trouwens ook wel dergelijke tegenstrijdigheden gevonden. In zulk geval rest de geschiedschrijver alleen, eenvoudig de feiten weer te geven, zonder op de motieven in te gaan, en zich ertoe te bepalen, nauwkeurig te refereren wat hij weet, in plaats van te raden wat hij niet weet’. Voltaire betekent ongetwijfeld een mijlpaal in de evolutie van de historiographie.
Herman CORIJN |
|