De Vlaamse Gids. Jaargang 32
(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 764]
| |
Conscience en Beets
| |
[pagina 765]
| |
administratieve kwestie betreffende een congres. In de Belgische archieven heb ik voor die periode nog veel minder brieven van Beets zelf aangetroffen.
Dit neemt echter niet weg dat Beets in die jaren in Vlaanderen gelezen en gewaardeerd is. Hij genoot ook hier het prestige van de schrijver van de Camera Obscura. Zo weze vermeld dat J.F. Willems, begin Juli 1840, in een vergadering van ‘De Tael is gantsch het Volk’ een hoofdstuk heeft voorgelezen uit de Camera, die hem door Beets was aangeboden. Hij werd met grote belangstelling aanhoord en naar het getuigenis van Van Duyse heeft hij de aanwezige letterminnaars ‘in een blygeestigen luim’ weten te brengen. Dit is blijkbaar het vertrekpunt geweest. In de hierna volgende brief van Conscience vindt men, veertig jaar later, een andere uiting van dit enthousiasme.
Het origineel van deze brief berust bij de heer Beets, een afschrift, mogelijk van de minute, op het Museum, te Antwerpen. Dit afschrift is van de hand van Conscience en onvolledig: de laatste alinea van het origineel ontbreekt. Bovenaan de copie heeft Conscience de vermelding aangebracht: ‘Ziehier het antwoord van H. Conscience op den vleienden brief van Nicolaas Beets’. Boven zijn afschrift van Beets' schrijven is door Conscience het volgende aangetekend: ‘Bij het verzenden van een schoon ingebonden exemplaar zijner prachtuitgave, 2 boekdeelen in 4o, der Gedichten van Anna Roemers, schreef de hooggevierde Nederlandsche Dichter Nicolaas Beets den volgenden brief aan Hendrik Conscience’. Mag men uit deze twee aantekeningen de veronderstelling afleiden dat een uitgave is ontworpen van de brieven, Conscience in 1881 bij zijn viering toegestuurd? Die uitgave zou dan aangesloten hebben bij het Gedenkboek der Conscience-feesten. Brussel 1881 en bij het album Nederlandse bijdragen, Conscience op losse bladen tijdens de feestelijkheden aangeboden en daarna gepubliceerd onder de titel Noord-Nederland aan Hendrik Conscience. 25 September 1881. Ger Schmook, die me deze veronderstelling heeft gesuggereerd, wijst op nog andere dergelijke afschriften van de hand van Conscience. Ook het weglaten van de vermelde alinea kan een argument zijn: op het ogenblik van de uitgave zou zij haar actualiteit verloren hebben. In het Gedenkboek is alleen vermeld dat ontelbare brieven en telegrammen de schrijver werden toegestuurd, waarvan de uitgave naar het heet onbescheiden zou zijn geweest wegens hun private en intieme aard.
Hoe het zij, zeer weinig brieven van Conscience zijn bewaard, vooral dan van na 1857, toen hij voorgoed uit Antwerpen vertrokken is. Alleen hierdoor mag publicatie reeds gerechtvaardigd heten. Men leze dit schrijven overigens niet zozeer als het antwoord op Beets' brief, dan wel om zijn betekenis zelf. Het past uitstekend bij de bekende woorden van liefde voor zijn volk, door Conscience op 25 September 1831 uitgesproken, en het werpt bovendien een aardig licht op de figuur van deze zoveel besproken schrijver voor dat volk.
M. DE VROEDE | |
[pagina 766]
| |
I.Waarde Taal- en Kunstgenoot!
Bij hetGa naar eind(1) in 't licht verschijnen van het honderdste der boekdeelenGa naar eind(2), waarmede Gij de Vlaamsche Letterkunde hebt verrijkt, en het Vlaamsche volk verkwikt, heeft Uw koningGa naar eind(3) U een nieuw en schitterend eereblijk op de borst gehecht, en bereidt Uw volk U eene algemeene en welgemeende hulde. Vergun eenen vriend uit het U evenzeer waardeerend Nederland zich daarbij aan te sluiten, door U, als een gering bewijs van ook zijne oprechte hoogachting voor Uwe gaven en verdiensten, als een onevenredig blijk van hartelijke deelneming in de gerechte eere, die U wedervaart, bijgaande boekdeelen aan te bieden. Zijn honderdste werk bevatten zij niet; maar zijn nieuwste, en eigenlijk niet meer dan het geleide, dat hij geeft aan het werk eener OudereGa naar eind(4), maar van eene die, in den schoonen dageraad der Nederlandsche Letteren, die een tijd van oorlog was tusschen de zonen van denzelfden stam, de Noordelijke Nederlanden als ‘haar Vaderland’, de Zuidelijke als een ‘Vriendenland’ liefhad (2.279)Ga naar eind(5). Laat het dan deze; - de begroeting door eeneGa naar eind(6) vrouw in de hoogtijden onzes levens heeft voor het mannenhart altijd hare bijzondere waarde; - laat het Anna Roemers zijn, die uit mijn' naam en met mij op den achtergrond, een bloem komt steken in den welverdienden krans, welken vereering en dankbaarheid U dezer dagen op den schedel komt drukken.
(get) Nicolaas Beets Utrecht 28 Mei 1881. | |
II.Brussel den 30e Mei 1881.
Hooggeachte heer,
Ik ben U van harte dankbaar voor den vriendelijken gelukwensch dien Gij, Meester in de Nederlandsche Kunst, de goedheid hebt den min begaafden Vlaamschen broeder, ter gelegenheid der verschijning van zijn zoogezegd 100e boekdeel, toe te sturen.
Het Vlaamsche volk wil mij eene plechtige hulde bewijzen. Heb ik deze eenigszins verdiend, dan is het slechts door het nagejaagde doel en door de hoeveelheid, niet door de verdiensten van het geleverde. Onder dit laatste opzicht toch kan niets van wat ik heb geschreven, opwegen tegen uwe helstralende Camera Obscura.
Ik had in alle geval in mijne lange loopbaan en met het oog op den toestand van het Vlaamsche volk, aan vele andere vereischten dan die der hoogere esthetiek te beantwoorden, en heb als kunstenaar daartoe vele opofferingen ge- | |
[pagina 767]
| |
daan. Beseft ons volk dit, en wil het mij daarvoor beloonen? Dat alleen neem ik in gemoede aan. Hoe het zij, U zal wel gelooven, dat het mij uiterst vleiend is en mij met erkentenis vervult, van uwe hooggeëerde hand eenen zoo hartelijken gelukwensch te ontvangen. Uw geschenk Anna Roemers is mij nog niet toegekomen. Ik kon evenwel niet langer wachten om U mijnen dank te betuigen. Uw nederige dienaar en verkleefde kunstgenoot
Conscience |
|