De Vlaamse Gids. Jaargang 32
(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 697]
| |
Kroniek van de geschiedenisGEDENKSCHRIFTEN zijn een zeldzaamheid in onze Vlaamse of Frans-Belgische litteraire wereld. We mogen ons dan ook gelukkig achten, er twee ineers te krijgen, de ‘Gestalten uit het Verleden’ van de zo juist overleden ‘Moeder der Vlaamse Beweging’, Juffr. Marie BelpaireGa naar eind(1), en de ‘Souvenirs Politiques’ van graaf Carton de WiartGa naar eind(2). Ongetwijfeld, beide werken, het eerste vooral, brengen meer ontgoocheling dan voldoening, maar ook in de minst geslaagde mémoires voelt men de polsslag van een tijd, trilt het organische leven van een generatie.
Juffrouw Belpaire werd in 1854 geboren, graaf Carton de Wiart in 1869. De Vlaamse schrijfster is gesproten uit de hoge intellectuele burgerij van Antwerpen, de graaf uit de Waalse landadel. Beide zijn ze Franstalig. Het was immers de tijd dat er voor de hogere standen maar één cultuur gold, beide zijn overtuigde, strijdende katholieken, en toch, ondanks deze verregaande overeenstemming, blijken ze tot twee verschillende werelden te behoren. Juffrouw Belpaire is groot geworden in de tijd van de vinnigste strijd tussen katholieken en liberalen, in een milieu van dogmatische katholieken. Het is merkwaardig en leerrijk hoe ze nooit uit die sfeer is geraakt. Tussen haar geboorte en haar dood heeft de wereld een ander uitzicht aangenomen, sociale, ethische, esthetische normen zijn anders geworden. Voor juffr. Belpaire is ‘liberaal’ nog ongeveer het ergste wat ze van een mens weet te zeggen. Wie die naam verdient, aan hem is niets goeds meer te praten. Sociale problemen bestaan voor haar alleen in functie van die opvatting. Zij behoort nog tot een generatie - de laatste - die zich verzadigt aan weldadigheid zonder het diepere besef van sociale plichten aan te voelen. Als juffr. Belpaire op meer gevorderde leeftijd het opneemt voor kristen democratie, wordt deze actie alleen ingegeven door de afkeer voor het socialisme. Op artistiek en litterair gebied toont ze zich bedrijvig, en wellicht is het vooral daardoor dat zij, de Franstalige, naar het flamingantisme overhelt. Ook hier staat haar actie in het teken van het verleden; zij zet eigenlijk nog de traditie van het litteraire flamingantisme voort uit het tweede vierde der eeuw. Wat men uit haar werk vluchtig verneemt over de Vlaamse beweging in haar tijd, is toch zo irreëel, zo anorganisch! En wat ze ons mededeelt is ook zo weinig, want het boek, dat 377 bladzijden telt, bevat maar een ruime honderd bladzijden over de periode die van ongeveer 1870 tot 1914 gaat, al het overige is gewijd aan de vier oorlogsjaren. En uit dat eerste deel is er vrijwel niets te halen, tenzij voor de psychologie van schrijfster zelve. En uit de overige bladzijden? Niet veel meer. Juffrouw Belpaire heeft deze jaren, zoals bekend, in De Panne doorgebracht, ze zou dan ook bij machte zijn ons een treffend beeld van deze strook grond onmiddellijk achter het front op te hangen, te tonen hoe men daar leefde en voelde, maar ook hier worden we ontgoocheld. Wel krijgen we nu en dan een flits van die stille strijd van de Vlamingen tegen onbegrijpende gezagvoerders, van de Vlamingen | |
[pagina 698]
| |
onderling, van de groei van het activisme, maar dat blijft steeds zo dicht bij de oppervlakte! Weemoedig stemt alleen het opduiken en sneuvelen van zovelen vergeten jongeren.
***
In Carton de Wiart's Mémoires komt een heel andere wereld aan het woord. Waarom toch? Die tamelijk oppervlakkige Waalse edelman, 15 jaar jonger slechts dan juffrouw Belpaire, had toch helemaal dezelfde sfeer moeten bewonen, dezelfde idealen koesteren, dezelfde wegen bewandelen? En toch is het anders. Daar waar juffrouw Belpaire thuis hoort in de laatste generatie van een verdwenen samenleving, is onze graaf gegroeid met de eerste laag van een nieuwe mensengemeenschap, door zijn leeftijd heeft hij mogen getuige zijn van de ontdekking van het nieuwe Amerika, het sociale probleem. Het volstaat enkele tijdgenoten van Carton de Wiart te noemen om dit toe te lichten: Vermeylen, geboren in 1872, Vandervelde. geboren in 1866, Pirenne, geboren in 1862. Deze drie figuren mogen typerend heetten voor een generatie die in haar persoonlijkheidvormende jaren, niet door studie, maar door de rauwe werkelijkheid, in de arbeidersopstanden van de jaren 80, de wankele sociale ondergrond van de bloeiende negentiendeeuwse maatschappij ontdekte. Niemand van die generatie heeft aan dit aangrijpen van het sociale ontsnapt, ook niet onze tamme, salonachtige Carton de Wiart en zijn katholieke tijdgenoten. Uit een in aanzien staande familie gesproten, rijk aan relaties in vele toonaangevende milieus, in een tijd dat de katholieke partij oppermachtig was, kon hij vrij gemakkelijk in de politiek een succesrijke rol spelen. Het kwam er maar op aan, geduld te oefenen, te wachten tot een plaats openkwam en zich ondertussen verdienstelijk te maken zoals de loopbaan van Prosper Poullet b.v.b. aantoont. Onze graaf gebruikte een veel probater middel: in dit door en door conservatieve katholicisme van de jaren 90, Woeste regnante, stelde hij zich aan als democraat. De revelatie van het sociale probleem, het wezenlijke kenmerk van die nieuwe generatie, moest immers noodzakelijk een breuk in de katholieke rangen verwekken; de oudere generatie, ik zegde het reeds in verband met juffrouw Belpaire, kon het sociale probleem desnoods begrijpen, maar niet aanvoelen, terwijl het voor de jongere generatie volkomen normaal was. Zij kwamen dus in opstand tegen de partijleiding, en, al is deze houding ongetwijfeld aanvankelijk belangeloos en oprecht geweest, niet lang zal het geduurd hebben voor ze inzagen dat ze ook zeer lonend was. Het werd de eeuwige geschiedenis van de ‘Jong Turken’, die na een zekere tijd, als het jeugdige vuur gedoofd is, gewoonweg de plaats van de ouderen gaan innemen. Dit is de geschiedenis van Carton de Wiart zoals ze uit zijn Mémoires blijkt. Na een vurige kristen demokratische actie te hebben gevoerd, en op die wijze zeer snel in het parlement te zijn binnengedrongen, stelt onze graaf na een tiental jaren een einde aan zijn propaganda, gaat in de meest conservatieve bladen schrijven, en wordt minister. Dit snelle opklimmen dankt hij tenslotte | |
[pagina 699]
| |
in de eerste plaats aan de geestelijke omwenteling die aan zijn generatie een geducht wapen schonk tegen de oude partijkaders, maar een tweede omwenteling zal meteen de ondertussen bezadigde ruitenbreker verhinderen, de vruchten van zijn loopbaan te plukken. Carton de Wiart komt in de oorlogsjaren aan het hoogtepunt van zijn opgang. Hij behoort tot de enkelen, op wie men in die jaren rekent om na de oorlog de meest vooraanstaande posities te bekleden, en Vlak na 1918 zal hij inderdaad Eerste Minister worden, maar daarmee is het ook uit, voortaan is hij een hoog in aanzien, maar zorgvuldig uit de staatsleiding gehouden parlementair. Hoe dit uit te leggen? Heel gewoon: de oorlog heeft de sociaal-politieke evolutie bespoedigd en Carton de Wiart, die sedert het begin der eeuw in plaats van met zijn tijd mee te evolueren, zoals zijn tijdgenoot Poullet b.v.b. deed, eerder achteruit was geweken dan vooruit gegaan, behoorde tot een voorbijgegane tijd. Met al zijn beminnelijke eigenschappen mede, bleek hij niet bij machte de naoorlogse wereld te begrijpen. Over de naoorlog spreekt dit eerste deel van zijn mémoires echter niet. Ze houden op vlak na de wapenstilstand.
***
Het Dagboek van Goebbels (brengt ons vanzelfsprekend in een heel andere sfeer. Auteur en titel zijn van aard de lezer te doen watertanden. Wie zou niet graag weten wat Goebbels dacht en wist, wie zou niet graag na vier jaar lang verpletterd te zijn geweest order het nazistisch monolieth, zich een blik gunnen in de intiemste sfeer van de hoogste partijleiding, wie zou niet graag vernemen hoe het ‘eigenlijk’ was. Laat ik het al dadelijk zeggen, niet alles wat men verwacht zal men hier vinden, wel een deel daarvan. Er dient eerst op gewezen, dat men niet het gehele dagboek heeft teruggevonden, maar slechts brokstukken die - met grote leemten - gaan van 21 Januari 1942 tot 9 December 1943. Uit dit nog zeer omvangrijke handschrift werd een keus gedaan en dat is het dat ons wordt voorgelegd, verrijkt met aantekeningen van uitgever en vertaler, die zeer volledig en practisch zijn, echter soms - wat vooral de tweede reeks betreft - een tikje door de tijdsgeest beïnvloed. Onder de interessantste aspecten van dit boek valt wel wat het ons leert ever de persoonlijkheid van Goebbels zelf, persoonlijkheid die mogelijks wel de sleutel is voor het begrijpen van de nazi in het algemeen. Wat dadelijk opvalt, is een zonderlinge combinatie van verstand en irrationele elementen. Er kan geen twijfel over bestaan dat Goebbels een zeer verstandig man was, wellicht de verstandigste onder de nazileiders. Hij heeft een scherpe, koele blik over de zaken en laat zich doorgaans geen rad voor de ogen draaien. Herhaaldelijk blijkt zijn appreciatie van de toestand juister te zijn dan die van Hitler zelf; als propagandist geeft hij blijk van een uitzonderlijk talent. Dat is het ene aspect, maar dit wordt dan vertroebeld en tot het ongerijmde toe verstrengeld met andere | |
[pagina 700]
| |
elementen: tegenover de Führer getuigt hij van een ware verafgoding, van een totale abdicatie van de persoonlijkheid, iets wat wel heel begrijpelijk zou zijn bij een man uit het volk, maar een zware handicap is voor een ambtenaar die een enorme bevoegdheid bezit, en herhaaldelijk, ook wanneer hij klaarblijkelijk gelijk heeft en beter ingelicht is dan Hitler, zijn eigen opvatting prijsgeeft. Even kritiekloos blijkt hij waar het om Duitsland gaat. Vaak gebeurt het, dat hij op enige regels afstand een zelfde handeling beschimpt en afbreekt bij de tegenstander, en ze prijst en looft bij een Duitser. Tenslotte is zijn opvatting inzake Joden bepaald pathologisch te noemen. We bedoelen hier niet zozeer de onmenselijkheid van het optreden dat hij beveelt of goedpraat, en dat kan worden verklaard door tot waanzin gedreven haat. Neen, wat aan het ongelooflijke grenst, is hoe hij de Joden concreet verbindt met allerlei mogelijke handelingen, waar ze klaarblijkelijk niets mee te maken kunnen hebben. Deze drie voorbeelden zijn dan gevallen onder andere van totaal irrationele factoren, die echter in zijn denken precies dezelfde waarde krijgen als reëele feiten en hem daardoor vaak beletten een zaak juist in te zien. Ondanks zijn scherp verstand is zijn denken dus een combinatie van rationele met mythische elementen, waardoor een wereldbeeld ontstaat dat niet overeenkomt met dat wat een gewoon mens kan zien. Die fanaticus is vooral tuk op macht en jaloers op wie hem in invloed zou kunnen voorbijstevenen. We horen in het dagboek herhaaldelijk van intrigues die voor doel hebben de ene of andere uit de omgeving van Hitler in ongenade te brengen. En de Führer zelf komt hier in een ietwat onvermoed daglicht te staan: hij leeft vereenzaamd aan het hoofdkwartier waar hij het met niemand kan vinden; hij weet niet meer wat er in Duitsland omgaat, zelfs met de grote nazileiders als b.v.b. Goebbels heeft hij nog maar zelden contact. Het moge ons, die vier jaar onder de bezetting geleefd hebben en lang gehoopt op de Duitse nederlaag zonder eigenlijk aanvankelijk te weten hoe deze ging komen, een troost zijn te vernemen dat de Duitse leiders, althans Goebbels, reeds vroeger dan wij zouden vermoeden, alle hoop hebben opgegeven. Reeds vanaf Mei 1943 klinkt de toon niet zeer hoopvol, op 15 November luidt het wanhopig ‘Waar moet dat op den duur heen?’, en diezelfde dag wordt de bunkercommandopost te Berlijn in gereedheid gebracht. ‘Van hieruit zullen wij onze verdedigingsstrijd om de rijkshoofdstad kunnen voeren’! Nog een enkel woord over theorie en praktijk. Wie Goebbels' werk leest, krijgt het grootste respect voor zijn talent als propagandist, trouwens wel de minst betwistbare van zijn eigenschappen. Maar hoe zijn voorschriften in dat gehiërarchiseerde, door en door gecentraliseerde Duitsland-in-oorlog tenslotte werden toegepast, dat moeten we uit andere bronnen leren. In zijn mooi boek ‘Les chétifs’, dat het lot der krijgsgevangenen op merkwaardige wijze beschrijft, geeft Roland Crahay ons daar een staaltje van (blz. 227). ‘Des actualités essaient de nous convaincre que la victoire est à l'Allemagne’. Inderdaad, dit behoort tot de denkbeelden van Goebbels, edoch, Crahay wijst er op hoe de | |
[pagina 701]
| |
rolprent die de opmarsch van Rommel naar Alexandrië vertoont, daags na de landing der geallieerden in Sicilië wordt afgedraaid, hoe een reportage over de Italiaans-Duitse vriendschap juist een maand na de capitulatie van Italië wordt vertoond. Zeer onbelangrijke feitjes, ongetwijfeld, maar kenschetsend, want hoe ongelooflijk het ook moge klinken, men krijgt bij de lectuur van Goebbels' dagboek de indruk dat geheel de Duitse oorlogvoering organisatorisch een mislukking is geweest.Ga naar eind(3)
***
Een paar regels tenslotte nog over de jongst verschenen aflevering (1948, 3-4) van de Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden. Ze bevat in de allereerste plaats een lang artikel van prof. Geyl dat uit een gans bijzonder oogpunt onze aandacht verdient: het is een rechtstreekse, overscherpe aanval tegen zijn collega Jan Romein. Het artikel dat heet ‘Het tegendeel van Wetenschappelijke Geschiedschrijving’ is bedoeld om, naar aanleiding van een boek van een van Romein's leerlingen over Lodewijk XIV, de historische opvattingen van Romein ten gronde af te breken. Met dit doel kiest Geyl een aantal beweringen van de auteur, Ph. de Vries, en toont aan hoe subjectief of onvoldoende gefundeerd ze zijn; hij verklaart dan deze methodische fouten door de algemene tendenz van Romein's historische leer. We moeten bekennen dat Geyl's methode van bewijsvoering ons niet gelukkig schijnt: voor wie, zoals wijzelf en vermoedelijk de meeste onder zijn lezers, het werk van de Vries niet gelezen heeft, is het onmogelijk om uit te maken welk organisch belang de aanhalingen van Geyl in het geheel van de Vries' werk bezitten. Niets is gemakkelijker, dan gelijk welk werk te vernietigen met een aantal zorgvuldig gekozen citaten. Niet dat we zo iets Geyl in de schoenen schuiven, maar zonder te willen oordelen over de grond van het probleem zelve - immers wellicht zal Romein een repliek insturen en pas na ook de andere partij te hebben gehoord zal men in staat zijn zich een eigen oordeel te veroorloven -, en ook al schijnt Geyl gelijk te hebben in vele van de door hem behandelde passage's, toch vinden we dat 30 bladzijden detailkritiek best had kunnen worden vervangen door kortere, principieel gehouden opwerpingen. De tweede grote bijdrage van de aflevering is van de hand van prof. Verlinden en heet ‘De Zeeverzekeringen der Spaanse Kooplui in de Nederlanden gedurende de XVIe eeuw’. Met zijn gewone eruditie onderzoekt de auteur de uitwendige geschiedenis van het zeeverzekeringswezen in de Nederlanden, met bijzondere nadruk op de vraag of de openbare machten zich daarmee hebben ingelaten, en zo komt hij tot het ontleden en bestuderen van een nog vrijwel ongebruikte ordonnancie van 1569, een ware codificatie van het zeeverzekeringswezen. Het historische en economische belang van het document worden nauwgezet aangetoond. | |
[pagina 702]
| |
Onder een aantal interessante kortere mededelingen moeten we ten slotte nog bijzonder vermelden het stukje van Luitenant J. Verbruggen over ‘De Brugse effectieven in de slag bij Kortrijk’. Als besluit van een buitengewoon helder, ook uit methodisch oogpunt merkwaardig betoog, geeft hij de volgende uitslagen: het Brugse effectief te Kortrijk omvatte te zamen 2380 strijders, de totale getalsterkte der Vlamingen bedroeg ongeveer 8000 man, Robrecht van Artois kan over een 2000 ridders beschikt hebben. J. DHONDT |
|