De Vlaamse Gids. Jaargang 32(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 591] [p. 591] Drie gedichten uit ‘De ammonshoorn’ Weer vind ik mij... Weer vind ik mij in uw verwondering als in een waterklaarte overgaan overal wordt het morgen op mijn huid, in al mijn beddingen ontwaar ik u. grijsgroene vogels drijven uit u aan. En langs mijn oevers rijst de akelei, en door mijn tuinen schrijdt de goudfazant, de rosse paarden bijten naar het licht, de vissen stijgen tot uw aangezicht. Er is geen distel in mij die u weert, en toch ontbeer ik u en word ontbeerd. En ik verraad u... En ik verraad u elke dag opnieuw en ik verlaat uw hart door slinkse deuren, in nachtvertrekken zoek ik andre namen voor wat mij steeds van u gebleven is. En nooit verlaat ik voor een wijl mijzelf; ik ben een stad, door schansen ingesloten, met huizen die geen waterspiegel kennen, met bruggen die zich boven stenen buigen, ontvolkte wijken, overgroeide parken en straten die geen voet ten einde gaat. Daarachter weet ik u, maar alle bomen zijn van mijn twijfel als van wind vervuld, op al mijn torens draaien koopren hanen, de pauwen schreeuwen uit mijn ongeduld - en ik verraad u, in het holst der dromen. [pagina 592] [p. 592] Want zie... Want zie, uw droefheid is een avondtuin midden in mij - de rhododendronstruiken hurken in nevelen weerzijds het pad; een lijster fluit nog, rondom rijst de stad steiler dan ooit en luider en de sluike bloeiwijze van uw bloemen wordt mij vreemd. En ik ontloop u in de holle straten en langs het water van mijn eigenmin. Nooit door het evenbeeld alleengelaten, moet ik mijzelf in u en anderen haten. Amsterdam, Mei 1948 Bert VOETEN Uit een bundel in voorbereiding. Vorige Volgende