| |
| |
| |
Cultuur en commercialisme in Amerika
1
SLECHTS in twee landen ter wereld is men er in geslaagd het boek aan de massa te brengen, in Rusland en in Amerika. Maar wat in Rusland geschiedde als een kwestie van beleid, gebeurde in Amerika toevallig. In Rusland had men politieke bedoelingen, hoewel men natuurlijk tevens de weetgierigheid van het grote tot voor kort ongeletterde publiek wilde bevredigen. In Amerika ontdekte men doodeenvoudig een nieuwe markt en zoals in een kapitalistisch land met handige zakenlui voor de hand ligt, was men er vlug bij om deze nieuwe markt vol te stoppen met verkoopbare waar, dus soms goede, soms slechte boeken.
Tot ongeveer 20 tot 25 jaar geleden werd in Amerika slechts een bepaalde groep van de bevolking door boeken bereikt, meestal de geletterds middenstand of de zich ontwikkelende arbeidersklasse. Het was geen wonder, dat een goede zakenman, tevens schrijver van boeken over economie, een zekere Shermann, hier over na ging denken. Waarom beperken honderdduizenden mensen zich tot lezen van kranten en weekbladen? Het antwoord was eenvoudig. Omdat zij in steden wonen waar geen behoorlijke boekwinkels zijn. Omdat zij niet gewoon zijn boekwinkels binnen te lopen. Omdat zij geestelijk lui zijn en omdat het boekenlezen hen niet, op een handige manier, tot een gewoonte wordt gemaakt. Het gevolg van dit gepeins was de oprichting van de Book of the Monthclub, die thans 600.000 leden telt. Deze club Is niet de grootste meer. The Literary Guild, die met veel sensatie reclame maakt voor zijn boeken, heeft 900.000 leden. Verscheidene andere clubs hebben tussen de 500.000 en 200.000 leden. Voor een deel bereikten deze clubs een nieuw publiek.
Toen deze nieuwe goudmijn eenmaal was aangeboord, volgde na enige tijd een nieuwe ontwikkeling, het ontstaan van uitgevershuizen, die zich uitsluitend bezig hielden met de verspreiding op grote schaal van herdrukken van voor het merendeel populaire werken, best sellers, enz., die een jaar tevoren in grote oplagen waren verkocht. Deze herdrukken werden voornamelijk verkocht in warenhuizen, ‘drugstores’, een soort combinatie apotheker en melkinrichting, door het gehele land. Tot in het kleinste dorpje in het land toe kon men nu in de ‘general store’, waarin alles te koop is, ook boeken vinden. Om een denkbeeld te geven van de omzet van deze goedkope herdrukken hoeft u alleen maar te weten, dat de Pocket Book in 1944 alleen 30 millioen boeken verkocht. Het spreekt vanzelf, dat deze boeken een gedeeltelijk nieuw publiek bereikten, dat vroeger niet gewoon was boeken te kopen, maar geen bezwaar had tegen het betalen van slechts 25 Amerikaanse centen. De grote uitgevers begrepen al spoedig dat zij deze herdrukmogelijkheden niet konden verwaarlozen. De grote uitgevers staken dus de hoofden bij elkaar en vormden drie machtige groepen, die tezamen de uitgave van goedkope herdruk- | |
| |
ken in millioenen exemplaren controleren. Ook de boekenclubs sloten zich aan bij deze groepen, zodat de publicatie en de exploitatie van boeken zich op het ogenblik in de handen bevindt van betrekkelijk weinige zeer machtige organisaties.
Welke voordelen zijn hier aan vertoonden? In de eerste plaats, er wordt meer gelezen en door een nieuw publiek. Aan het schrijven, produceren en verkopen van boeken kan meer worden verdiend. Maar dan moet hier onmiddellijk aan worden toegevoegd, dat deze hogere opbrengst in handen komt van een steeds kleiner aantal mensen, of in de beurzen belandt van aandeelhouders, die met het schrijven, maken en afzetten van boeken in het geheel niets te maken hebben. Ook moet er op worden gewezen, dat door deze concentratie van macht in de uitgeverswereld het bestaan van kleine, onafhankelijke uitgevers, die er prijs op stellen behoorlijke boeken uit te geven, ernstig wordt bedreigd. Zij kunnen steeds minder risico's nemen, worden door het voorbeeld van de groten gedreven in de richting van de best seller. Hetzelfde geldt in zekere zin voor de boekhandel. De goed gesorteerde boekhandel, die veel voorradig heeft, zich richt naar vele smaken, kan zich dikwijls in Amerika niet handhaven. De boekenclubs sturen hun leden de boeken direct thuis. Daarmee heeft de boekhandel niets te maken, aangezien de clubs alleen een afspraak hoeven te maken met schrijver en uitgever. En al bereiken deze clubs een nieuw publiek, toch wordt de boekhandel beroofd van mogelijke klanten, die bij hem misschien zouden komen rondkijken en die nu elke maand het werkje ontvangen, dat een jury bestaande uit deskundigen voor hen heeft uitgezocht. Net zo als de uitgever moet de boekhandel het zoeken in de bliksemsnelle, efficiente exploitatie van de best seller, het boek van het ogenblik, wil hij niet failliet gaan. En dan nog ligt het voor de hand, dat kleine winkels moeilijk op de been zullen kunnen blijven, tenzij in grote steden met een hoog cultureel gemiddelde zoals New York, Washington, Boston en misschien Chicago. De belangen van de cultuur worden met deze standaardisering van uitgeverij en boekhandel allicht niet gediend, ook al wordt de massa dichter tot het boek gebracht.
Maar de gevolgen voor schrijvers en de literatuur in het algemeen zijn ernstiger. In de grote uitgeverswereld, waarin een nauw contact bestaat tussen de boekclubs, de herdrukindustrie en tevens de film, die er altijd op uit is romans te kopen, die aan de verlangens van Hollywood beantwoorden, zal men in de eerste plaats uitkijken naar schrijvers, wier boeken de grootste mogelijkheden opleveren voor een massaverkoop. Dit moet wel, omdat de boekclubs steeds weer nieuwe boeken nodig hebben, die tegemoet komen aan de eisen van een groot publiek. Dit is voorts nodig omdat de herdrukindustrie, wil die lonend blijven, steeds weer nieuwe titels moet uitbrengen en dan altijd werken, die in de smaak vallen van een millioenenpubliek. Risico's, in andere woorden, kunnen niet genomen worden, omdat deze onmiddellijk ernstige financiële verliezen ten gevolge zouden hebben. Dit betekent dat het experimentele werk, van hoge waarde, maar ongewoon, moeilijk aan bod komt. Er moeten best sellers worden gecreëerd, elke maand, elke week. Men is nu al zo ver gekomen, dat vele van
| |
| |
deze populaire boeken min of meer uitgedacht worden in de kantoren van de uitgever, die daarna een schrijver zoekt, die zijn idee naar zijn aanwijzingen wil uitwerken. Vervolgens wordt voor het boek een propaganda gevoerd, die in elk opzicht gelijkt op de publiciteit die wordt gemaakt voor welk nieuw handelsartikel dan ook, een ijskast of parfum. Tegelijk wordt getracht de schrijver en liefst de schrifster van de toekomstige best seller zo veel mogelijk in het centrum van de aandacht te brengen. Is zij een knap, verleidelijk uitziend meisje, dan is het pleit bij voorbaat al gewonnen.
Boeken, schrijvers, worden aldus in het nieuws gebracht, op een manier, die men zich hier nog niet kan voorstellen. Welke Amerikaanse schrijver zou zich nog kunnen veroorloven om, zoals Vestdijk of Walschap, zijn boek aan zijn uitgever af te leveren om zich daarna rustig terug te trekken. Geen sprake van! Vestdijk en Walschap zouden beiden helden van menige cocktail party moeten zijn. Het zou helpen wanneer een van hen in een of ander licht schandaaltje betrokken zou worden. Maanden lang zouden zij gedwongen worden door het land te trekken, lezingen houdende, handen drukkende, intussen koortsachtig hun plaats op de oppermachtige best seller lijsten volgend. Hun boeken zouden er misschien niet beter op worden. Maar wat doet dat er toe? Iedereen zou hen kennen en dat is de hoofdzaak.
Men zal zich nu gemakkelijk kunnen voorstellen welk een druk er op de schrijvers wordt uitgeoefend. In de eerste plaats al op de critici, die hun eerlijkheid in Amerika wel heel moeilijk kunnen behouden. De dagbladcritiek moet uiteraard aandacht besteden aan de boeken die in het nieuws staan, dus aan de middelmatige werken, die de boekclubs uitbrengen. En als men die critiek zou willen geloven, dan krioelt het in Amerika van de genieën, dan struikelt men over hen op elke hoek van elke straat van elke stad in Amerika. Ook deze critiek belandt in de handen van enkelen, voornamelijk tweederangs mensen, die hun critiek verkopen aan ‘chains’ van soms honderden bladen tegelijk. Een onafhankelijke critiek bestaat slechts in enkele tijdschriften, de litteraire bladen, die in handen komen van niet meer dan enkele duizenden lezers.
Maar de verleidingen waaraan de schrijver wordt blootgesteld, zijn nog groter. Bijvoorbeeld, er wordt elk jaar een Novel of the Year gekozen door een jury, bestaande uit filmmensen en critici. De gelukkige schrijver van het boek, dat van een geniale middelmatigheid moet zijn, ontvangt om te beginnen van Metro Goldwyn Mayer honderdduizend dollar. Geen wonder dus, dat de schrijvers, ook al zijn zij er niet op uit zo'n prijs te winnen, toch voortdurend onwillekeurig in hun werk worden gestoord door visioenen van mogelijke beloningen als zij hun boek een beetje aanpassen.
Er is verder nog het gevaar, dat de boekindustrie, nu deze zulke enorme afmetingen aanneemt, op de duur onderworpen zal worden aan dezelfde censuur als nu op het ogenblik Hollywood, waar men als de dood zo bang is wie dan ook maar te beledigen. Tot dusverre is de schrijver toch nog vrijer dan de maker van films. Nu boeken echter steeds meer worden geëxploiteerd door grote
| |
| |
warenhuizen, chain-stores, een ketting van winkels dus door heel Amerika, is het best mogelijk, dat alles, dat op het gebied van de moraal of de ethiek ook maar eventjes aanstoot zou kunnen geven in de boeken van de toekomst niet meer kan worden toegelaten, zodat dit toekomstige boek op de duur al een even zielig, ontmand product zal worden als de hedendaagse Amerikaanse film.
Wanneer dergelijke gevaren bestaan, dan spreekt het van zelf, dat men, sprekend over de Amerikaanse literatuur, zich nooit zal kunnen beperken alleen tot een bespreking van figuren en stromingen, omdat deze stromingen nu eenmaal beïnvloed worden door het groeiend commercialisme.
| |
2
John Steinbeck verschaft een duidelijke illustratie van de roofbouw, die door verschillende omstandigheden in Amerika op de geest wordt gepleegd. Het wordt door hem immers duidelijk hoe ingewikkeld de situatie thans is. De beloning voor de schrijver door middel van boekenclubs, massa-uitgaven, het theater en de film, die beslag leggen op de succesboeken, is steeds groter geworden, terwijl de afstand tussen lowbrow en highbrow is verkleind door het ontstaan, de triomf kan men zeggen van de middle brow. Het culturele leven in Amerika heeft hier minder van geprofiteerd dan men wel zou denken, omdat deze middengroep eigenlijk alleen maar het succes heeft verzekerd van pseudo-kunstproducten, die een grotere verfijning, een glans van net echt te zijn, bezitten, die zij later na de verfilming in Hollywood weer verliezen.
Steinbeck nu lijkt mij een goed voorbeeld van een bekende Amerikaanse schrijver, die met veel talent en nog veel grotere handigheid op de duur pseudo-kunst is gaan maken. De kiemen van het verderf, als ik het zo mag noemen, waren bij hem al aanwezig, maar die zijn alweer door de omstandigheden, de Amerikaanse culturele situatie tot ontwikkeling gekomen. Ik ben altijd van mening geweest, dat men Steinbeck vooral in Frankrijk, flink heeft overschat, maar het is niet te ontkennen, dat zijn novellen in The Long Valley, de reeks schetsen Tortilla Flat, evenals de kleine roman Of Mice and Men, voortreffelijke prestaties zijn, niet op het niveau van het beste werk van Hemingway, maar toch getuigend van veel talent. Ook zijn groot epos The Grapes of Wrath is een van de best geslaagde proletarische romans, ooit in Amerika geschreven, welke bezwaren men ook kan hebben tegen theatrale effecten, zoals wanneer de dochter van Ma en Pa Joad, na haar kindje te hebben verloren, een uitgehongerde man de borst geeft en hem zo met de melk voor haar kind bestemd in het leven houdt.
Aan de charme welke de schetsen in Tortilla Flat bezitten, ontkomt men niet, tenzij men zoals Farrell een dergelijke met fondant verzoete visie op het leven van een groepje arme Mexicanen niet kan aanvaarden. Hierin schuilt immens een gevaar. Te veel jonge schrijvers hebben hun eigen ervaringen, hun jeugd in armoede doorgebracht geëxploiteerd voor een groot publiek, dat wel
| |
| |
ontroerd wil worden, maar niet werkelijk geschokt. Betty Smith bijvoorbeeld, die het populaire A Tree grows in Brooklyn heeft geschreven, waarvan intussen een film is gemaakt, heeft zich een slechte leerlinge getoond van Steinbeck, toen zij een romantisch gekleurd beeld ontwierp van haar leven in het armzalige, arme Brooklyn - waarin alle personen, met inbegrip van een vrolijk hoertje verschijnen als wezens, die eigenlijk heel erg gelukkig zijn. Dit is lectuur kenmerkend voor een kapitalistische gemeenschap, waarin men graag wil weten, hoe de armen leven, zonder nochtans de waarheid te willen horen.
Maar van een strikt litterair standpunt komt het er natuurlijk alleen op aan of Betty Smith ons haar leugens als waarheid kan verkopen. Zij is daar niet in geslaagd, Steinbeck wel en eigenlijk alleen omdat hij in Tortilla Flat bijvoorbeeld inderdaad ook zijn subjectieve lezing van zijn waarheid gaf. Wij kunnen wel geloven, dat de arme sloebers, het groepje Mexicaanse leeglopers, aan wie hij ons voorstelt, een heel gelukkig leven leiden. Het is een bijzonder aards geluk, een geluk van het primitieve leven. Wij hebben hier niet met supermensen te doen, maar ondermensen, ‘subhumans’. Dieren en mensen staan voor Steinbeck eigenlijk op een gelijk plan. Dit blijkt in Steinbecks laatste roman The Wayward Bus, bijvoorbeeld, in zijn uitgebreide beschrijving van een vlieg, die zich met wellust op een taart neerzet. Met precies dezelfde begeerte eet een jongen in dit boek een appeltaart. Het leven van de mensen in Tortilla Flat kan ons zo gelukkig voorkomen, omdat Steinbeck ons er van wil overtuigen, dat het geluk voor hen bestaat uit, laten we zeggen de bevrediging die volgt op het verkrijgen van een behoorlijk maal, drank, en het genot, daarna, van zich te koesteren in de warme zon, in andere woorden, het plezier van de kat of de hond. Deze dagelijks terugkerende geneugten kunnen zo bevredigend blijven, omdat Steinbeck streng alle andere elementen uitsluit. Dit is zijn goed recht, zou men zeggen. Dat is het ook, maar dan zet hij ons toch uiterst onvolledige mensen voor, die met hun onderlijf, hun maag, desnoods nog een beetje met hun hart leven. Bovendien, wanneer hij werkt met het materiaal van het werkelijke leven, dan voelt men toch al spoedig de behoefte te protesteren. Aardig, aandoenlijk is het nog, wanneer in Tortilla Flat een heel povere zonderling, die in een kippenhok tussen zijn honden leeft, plotseling met de vriendschap wordt omringd van het stelletje
charmante leeglopers. Zij hebben namelijk ontdekt dat hij een schat heeft. Hij verdient met de verkoop van wat hout dagelijks een kwartje. Dat kwartje geeft hij nooit uit. Hij begraaft het. Zij proberen dus zijn vriendschap te winnen om te ontdekken waar hij zijn schat begraaft. De arme zonderling weet niet hoe hij het heeft, nu hij plotseling zoveel vrienden heeft gevonden en zelfs met zijn honden in hun krot mag slapen. Juist op het ogenblik, dat zij beslag kunnen leggen op zijn geld, vertelt hij hun, dat hij daarmee een gouden kaars wil kopen voor de Heilige Maagd. Dus kunnen zij dit ook niet stelen. Wij kunnen Steinbeck niet kwalijk nemen, dat zijn blijmoedigheid hem verbiedt dit verhaaltje een tragisch verloop te geven, maar wel zijn wij hiermee in de sfeer van het sprookje verplaatst,
| |
| |
en lief sprookje, maar niettemin een onvolledigheid. Men kan zich voorstellen wat Gogol of Dostojewski van een dergelijk gegeven gemaakt zou hebben. Hoe Dostojewski aan zo'n gegeven de aanwezigheid van goed en kwaad gedemonstreerd zou hebben. De zogenaamde vrienden zouden bijvoorbeeld de arme zonderling wel bestolen hebben, de Heilige Maagd dus hebben opgelicht, maar juist daardoor wellicht een des te sterkere, fervente liefde hebben gevoeld voor hun bestolen vriend. Maar Steinbeck vermijdt de psychologie, hij wil zijn mensen alleen maar op een bepaald primitief plan kennen en men kan dit aanvaarden. Minder aanvaardbaar wordt hij, wanneer hij ons vertelt hoe zijn groep beminnelijke leeglopers een arme Spaanse vrouw met een verbijsterend aantal kinderen, overstelpt met voedsel wanneer zij, tengevolge van een mislukte oogst, geen bonen meer hebben - het enige waarmee zij zich tot dusverre hebben gevoed. Zij hebben groenten gestolen en een hele variatie van goede dingen. Maar de vrouw zowel als de kinderen blijven ongelukkig, omdat zij ziek worden van de groenten, het vlees. Zij zijn pas weer in hun element, wanneer de vrienden zakken bonen stelen; daarvan alleen kunnen zij leven. Hij vermijdt hier met een gemak, dat onverantwoordelijk groot is, de schrijnende implicaties van het geval. Men hoeft werkelijk niet erg sociaal te voelen, om in dit verhaal iets onaangenaams te vinden, omdat het zo aansluit bij de mening van de gezeten burger, die vaststelt, dat die arme, en in dit geval zo pittoreske mensen alleen maar gelukkig zijn, wanneer zij hun eigen schamele kostje voorgezet krijgen, en dat het dus werkelijk verkeerd zou zijn aan de verbetering van hun lot iets te doen. Bovendien kan men evenmin vergeten, dat het uitgangspunt, de familie die geen voedsel meer heeft tengevolge van een mislukte oogst, realistisch genoeg is, maar dat wij met de veronderstelde aanwezigheid van een groepje nobele leeglopers, dat dan voor die met hongersnood bedreigde
mensen zorgt, op het terrein van het sprookje zijn beland. Een overweging, zo zal men zeggen, die met de literatuur niets te maken heeft - toch wel, omdat wij van de letterkunde ook en vooral waarheid mogen verlangen.
Er is trouwens iets anders, en hier komt de invloed van het commercialisme op Steinbeck ter sprake. Steinbeck is ongetwijfeld een vrolijke, blijmoedige kerel. Hij is dat in laatste instantie ook in zijn sociale romans zoals The Grapes of Wrath. Maar zijn blijmoedigheid, waarin hij elementair was, zoals hij in de tegenkant ervan, sentimentaliteit elementair was, ging op de duur een behoorlijke hoeveelheid behaagzucht vertonen. Zijn Tortilla Flat bevatte al aardig wat ‘cuteness’, een Amerikaans begrip, dat men het beste zou kunnen vertalen met coquetterie, dotterigheid, een eigenschap, die commentaren oproept zoals: ‘Ach, hoe lief, hoe schattig’. Blijmoedigheid dus overhellende naar behaagzucht, omdat Steinbeck met zijn talent om te kunnen behagen een steeds groter publiek weer kon behagen. Op deze behaagzucht stuit men voortdurend in de recente verhalenbundel, Cannery Row, waarin tegelijk Tortilla Flat nog eens dunnetjeis wordt overgedaan. De simpliciteit, die in Tortilla Flat werkelijk berustte op een behoefte van de schrijver, werd hier kunstmatig nagestreetd,
| |
| |
was niet het resultaat van een literair streven, omdat hij niet anders kon, maar was, al weer, behaagzucht. Maar hoe grof de effecten ook waren, hoe theatraal en kunstmatig de philosofie, het geheel was toch meer aanvaardbaar dan Steinbecks nieuwe roman The Wayward Bus. De mystieke beminnelijkheid van de verhalen hiervoor is verdwenen en overgebleven is de verdediging van een heel primitief ideaal, dat men het best kan kenschetsen als de verheerlijking van de vrije, door geen complexen belemmerde bijslaap. Steinbeck, die altijd wel een en ander te danken had aan D.H. Lawrence, maar veel handiger was, verschijnt ons hier als een verwaterde Lawrence, die duidelijk tegemoet komt aan de erotische nieuwsgierigheid van zijn lezers.
De held in dit verhaal is de halve Mexicaan Juan Chicoy, die een groepje mensen in een afgelegen gedeelte van Californiê in zijn bus naar een naburige stad moet brengen; dit gebeurt in noodweer. De wagon raakt vast in de modder en onder die buitengewone omstandigheden ontdekken de passagiers elkaar. De nacht daarvoor hadden zij al moeten doorbrengen, zeer tegen hun zin, in het eethuis van Chicoy's vrouw, naast zijn garage. Maar hier hadden zij nog een zekere afstand bewaard. Pas wanneer zij in de stromende regen zijn gestrand, komt voor de dag wie zij werkelijk zijn. Lijnrecht tegenover Steinbecks ideaal, Chicoy, zijn voorbeeld van de echte, primitief levende man, staat de zakenman Pritchard, die met zijn vrouw en dochter op weg is naar Mexico voor een vacantiereis, die zij eigenlijk geen van drieën willen maken. Hij lijkt op Truman, zegt Steinbeck, zelfs zijn gezicht is grijs. Hij draagt natuurlijk een bril. Zijn vrouw, een van de best geslaagde creaties in dit boek, schijnt een voorbeeldige echtgenote. In werkelijkheid tyraniseert zij haar man en haar dochter, die in opstand komt tegen de ouderlijke tucht, die haar natuurlijke begeerte dreigt te verstikken. Er zijn verder nog een paar tussenfignren, de jonge assistent van Chicoy, die zwaar lijdt onder zijn puberteit, het dienstmeisje in het eethuis, dat wanhopig verliefd is op Clark Gable, en de knappe Camille, een jonge vrouw, die op feestjes van Amerikaanse zakenlieden op zonderlinge wijze haar brood verdient, door ongekleed in een enorm wijnglas te gaan zitten. Het sexuële is eigenlijk het enige onderwerp van het boek, alle problemen worden daartoe teruggebracht, maar zonder dat er van psychologische ontleding sprake is. Een Amerikaanse critica heeft terecht gewezen op het mechanische, omgekeerde snobisme van Steinbeck. Alle middenstandslieden in dit boek zijn slecht, dat wil zeggen, verschraalde figuren zonder sex appeal zon men kunnen zeggen. Alle primitieve volksmensen zijn goed,
dat wil zeggen, vol met goed geoliede werkzame instincten. Dit is ook weer elementair en dom eigenlijk, zoals de proletarische roman dom is, waarin de arbeiders helden zijn en de ondernemers lammelingen. Het enige ideetje dat Steinbeck blijkbaar nog heeft overgehouden, namelijk, dat de burgerlijke moraal verstikkend werkt en dat we terug moeten naar een dierlijk, natuurlijk leven, wordt hier tot in den treure uitgewerkt. Maar men krijgt de indruk, dat het hem daarom niet in de eerste plaats te doen is. Hij wil behagen en doet dit op de grofst mogelijke wijze, door zijn lezers erotisch te kietelen.
| |
| |
Zijn gedurfdheid verdient nauwelijks die naam, omdat hij niet werkelijk zich durft of kan verdiepen in de achtergronden van het leven van zijn figuren, zij blijven schetsmatig, primitief - wat er dus is overgebleven is een commercieel zeer lonende prestatie.
Het is de moeite waard ook even bij William Saroyan stil te staan, omdat wij hier wel een heel mooi voorbeeld helbben van een schrijver, die inderdaad een zeker talent heeft, dat naar mijn mening in Europa, vooral in Frankrijk, op het ogenblik sterk overschat wordt, uit overtuiging op een bepaalde manier, van een eigen gezichtshoek uit, begon te schrijven, om dan het eigene in hem te ontwikkelen tot een truc, daarmee alles wat waar in hem zelf was, grotendeels onbewust waarschijnlijk toch, vervalsend.
Saroyan maakte zeker een heel mooie kans. Zijn werk was van het begin af aan zo heel anders dan dat van de schijnbaar harde, cynische Twintigers; van het nihilisme van de jonge Hemingway was er bij hem geen sprake, maar evenmin viel er in zijn werk iets te bespeuren van de terugkeer naar het bijna klassieke vormelijke proza van jonge Amerikaanse schrijvers, zoals Carson Mc. Cullen, Jean Stafford, Elizabeth Hardwick of Elenaor Clark, wier grote meester in de eerste plaats Henry James was. Saroyan als jonge proletariër, als jonge Amerikaan van Armenische afkomst, bezat de kans om als Walt Whitman iets te vertolken van de innigheid, de losheid en uitgestrektheid van de Amerikaanse democratie. Hij vertegenwoordigde in zijn vroege werk beter dan enige andere Amerikaanse jonge auteur een van de beminnelijkste Amerikaanse eigenschappen, democratie in de omgang. Juist misschien omdat hij van Armenische afkomst is, geboren dus in een milieu van immigranten, nieuwe Amerikanen, slaagde hij er in, in zijn beste novellen en in zijn belangrijkste toneelstuk, The Time of your Life, de illusie te wekken van een verbroedering en innige band tussen Amerikanen, als mensen, die volgens Saroyan altijd het goede willen, maar meer in het bijzonder toch als bewoners van een nieuwe, meer hoopgevende wereld. Natuurlijk kan dit niet veel meer zijn dan een illusie, omdat de uiterst gevarieerde uit zovele velschillende elementen samengestelde Amerikaanse democratie uiteraard vol zit met onverzoenlijke tegenstellingen, maar zelfs wanneer men dat niet vergeet, lukte het Saroyan toch geloofwaardig aan te tonen, hoe Amerikanen veel gemakkelijker en natuurlijker dan Europeanen met elkaar kunnen omgaan, ten koste van zekere nuances wellicht, maar daartegenover staat weer een winst aan warme menselijkheid.
Iedereen die in Amerika is geweest, herkent in Saroyans eerste schetsen iets van de warmbloedigheid van Amerika, het gevoel van opgenomen te zijn in de krioelende mensenmassa's, zelfs op de stoel van een drugstore, bij de ingang van de ondergrondse, waar doorheen honderdduizenden mensen dagelijks passeren. Dat gevoel is minstens even kenmerkend voor de Amerikaanse metropolis als de sensatie geheel alleen te zijn temidden van duizenden. De implicaties van deze elkaar zo tegensprekende gevoelens geeft Saroyan heel treffend weer in schetsen, zoals The Young Man on the Flying Trapeze, des te
| |
| |
treffender, omdat hij ons in die eerste verhalen de lotgevallen verhaalt van een arme jongen, hij zelf stellig, die bijna sterft van de honger, geïsoleerd is en toch zich opgenomen voelt in dit leven, dat hem voorbijstroomt. In zijn vroegste werk wordt men bovendien voortdurend getroffen door zijn behoefte aan eerlijkheid. Wel straalt altijd de zon van zijn vitaal optimisme over zijn bonte, drukke wereld van Armeniërs, Ieren, Italianen, negers en andere second rate citizens, zoals sommige Amerikanen het wel eens onvriendelijk uitdrukken, maar hij zorgde er toch voor, dat de werkelijkheid niet op onverantwoordelijke manier verbloemd werd. Maar met het succes kwam ook al heel vlug het verval. In zijn later werk, The Human Comedy en The Adventures of Wesley Jackson, raakte hij het spoor geheel bijster. Bedwelmd waarschijnlijk door het succes, dat in Amerika de volledig onbekende kunstenaar in het centrum van de publieke aandacht kan brengen, begon hij zijn jeugdherinneringen te vervalsen. Hij vertegenwoordigde nu het Amerika van de film, Broadway en het commercieele toneel, dat graag, zoals Saroyan dit begon te doen, het beeld tracht te scheppen van de synthetische, democratische Amerikaan, een man van een hartverheffende, probleemloze eenvoud, die doodeenvoudig niet bestaat.
Men heeft hier te maken met een welbewuste poging de indruk te wekken, dat all is well with the world en in het bijzonder met de Amerikanen, wat misschien op zijn plaats is in de officieele propaganda, maar niet in de letterkunde, dien in welke vorm dan ook, zelfs in het surrealisme, moet wortelen in de werkelijkheid. Saroyan elimineerde in zijn later werk het contrast, de tegenstelling tussen de eenzaamheid en de mogelijkheden tot broederlijk contact in de Amerikaanse massa; hij elimineerde de angst, de mogelijkheid op de ondergang, zodat niets overbleef dan een zoetelijk, dwaas optimisme, een levensblijheid en op niets berustend vertrouwen, dat door en door vals klinkt. Saroyans herinneringen aan het Armenisch milieu, waarin hij is opgegroeid, My Name is Aran, dichterlijk verdroomd en overtogen van een waas van zachte spot, zoals deze zijn, waren nog zuiver en waarachtig, maar The Human Comedy maakt in zijn valse primitiviteit de indruk een aaneenschakeling van leugens te zijn, ons zo bekend van de scenario's van suikerzoete ontspanningsfilms.
Het is zeker geen toeval, dat ook Saroyans stijl in zijn in de laatste jaren verschenen boeken volkomen gedegenereerd is. The Adventures of Wesley Jackson noemde een van de Amerikaanse critici bijna een parodie van Saroyans bedenkelijkste zwakheden. Duidelijk merkbaar was zelfs in zijn vroegste werk de haast waarmee hij schreef, met de ogen gesloten als het ware vóór de schrijfmachine. Maar hij had iets te zeggen en omdat hij putte uit een rijkdom aan inventief vermogen, waren de resultaten vaak goed, ook al schreef hij in een soort roestoestand. Deze staat van bedwelming heeft nu te lang geduurd, is geheel kunstmatig geworden en houdt hem er niet meer van terug in zijn nauwelijks geordend proza een reeks van gemeenplaatsen op te nemen,
| |
| |
waarvoor zelfs de slechtste schrijver in ‘The Saturday Evening Post’ zou terugschrikken. Zijn figuren worden nu bovendien niet meer gevoed door de realiteit en leven niet meer. Zij zijn de schema's alweer van Hollywood.
| |
3
Ik heb al een paar maal aangeduid, dat de eenzaamheid, de geïsoleerdheid, de essentiële droefheid van het Amerikaaise leven een groot onderwerp is in de literatuur. Het ligt voor de hand, dat de Amerikaan liefst wil ontkennen, dat hij eenzaam is, juist in de drukte van zijn leven. Vandaar het succes van Saroyan, wanneer zijn thema degenereert in een wensdroom. Maar toch is er steeds wel aandacht geweest voor dit thema van de geïsoleerdheid, dat zo prominent was in de realistische literatuur van de laatste veertig jaar. Niet iedereen heeft Sinclair Lewis' Babbitt ten volle begrepen, maar de duizenden lezers hebben toch zij het ook ten dele verstaan hoe luguber de achtergronden zijn van de zakenwereld in het kleine stadje, hoe volledig alleen Babbitt is, hoe beroofd van elke vaste grond, als hij niet met de wolven meehuilt, niet de comedie van opgewekt, joviaal goed burgerschap volhoudt, niet blijft geloven in bekrompen, provinciaal burgerlijke waarden van zijn omgeving. De Amerikaanse literatuur is vol van figuren, die zich op een dag bewust raken van het zo moeilijk te aanvaarden feit, dat zij vervreemd raken van de wereld, hun kleine wereld, waarin zij zich als goede burgers, good fellows bewogen hebben. Frederik Wakeman, overigens niet een zeer belangrijke schrijver, heeft hiervan voldoende begrepen in zijn roman van de Amerikaanse commercieele radiowereld The Hucksters, die hij opdraagt aan de ‘Twentieth Century man and woman, rootless, godless and above all restless, to those who sometimes awaken suddenly to stare into the leisure of the night and consider with brief terror how their lives are spent’.
Het is geen wonder dat de Amerikaan, en in het algemeen de moderne mens, de alcohol zo dringend nodig heeft, niet in de eerste plaats als stimulans, maar als verdoving, zodat hij in staat zal blijven het leven, met zijn scherpe omtrekken, felle lichten en pijnlijk geluid als onder een zachte, verzoenende mist te zien - de mislukking te vergeten en zich opgenomen te voelen. Onder dit aspect moet men ook de roman zien van Charles Jackson, The Lost Weekend, waarvan de drankbestrijders zich hebben meester gemaakt, die alle heil verwachten van de afschaffing van de drank, zonder in te zien dat dan wel andere verdovende middelen gevonden worden. Jackson laat zijn dronkaard op bedekte wijze een aanklacht indienen tegen de Verenigde Satten, voorzover dit land een Babbitt-wereld is, een wereld van de he-man. Bij implicatie worden verschillende vragen gesteld. Gaat de hoofdpersoon, de alcoholist, niet ten gronde omdat hij niet bestand is tegen de voor een fijn besnaarde natuur zo gevaarlijke sfeer van het Amerikaanse optimisme, waarin van zijn jeugd af aan de te zware last op hem werd geladen van de te grote verwachtingen die familie en vrienden
| |
| |
van hem hadden? Is hij de schok toen hij uit het studentenleven werd verwijderd, omdat hij te dweepziek, te romantisch een oudere jongen vereerde als een held, niet te boven gekomen? Men is geneigd aan te nemen, dat hij in een andere omgeving, in een minder ruige wereld, in een Latijns georiënteerd land beter terecht zou zijn gekomen.
Deze critiek op Amerika is naar mijn mening zelden beter tot uitdrukking gebracht dan in de laatste roman van de grote Amerikaanse essayist, Edmund Wilson, Memoirs of Hecate County, waarvan men in Amerika niet zo veel heeft begrepen, maar die alleen opgang heeft gemaakt vanwege de erotische aspecten van het boek. Wilson is een van de belangrijkste Amerikaanse critici. Hij is al sinds jaren het intellectuele geweten van Amerika, zoals Ter Braak dit was in ons land. Zijn essays zijn rustig en helder geschreven, in een intelligente betoogtrant. Hij ziet de literatuur steeds tegen de achtergrond van de tijd, van het gehele culturele en sociale leven van het ogenblik, zijn opstellen zijn bovendien altijd informatief, hij verliest geen ogenblik de taak uit het oog zijn lezers voor te lichten.
De lezer die zijn werk kent, moet het onmiddellijk opvallen, hoeveel zijn verhalen in Memoirs of Hecate County naar strekking en vorm gemeen hebben met zijn opstellen. Zoals hij in zijn essays de waarde vaststelde van de schrijvers die hij besprak, daardoor dus tegelijk openbarend aan welke criteria hij zelf wilde gehoorzamen, zo onderzoekt hij in zijn verhalen de mensen met wie hij in aanraking is gekomen, waarbij hij natuurlijk bepaalde gevolgtrekkingen maakt ten aanzien van zichzelf.
Memoirs of Hecate County kan men het best karakteriseren als een critiek op de Amerikaanse ‘hard drinking and fast living’ intellectuele middenstand, de zogenaamd verlichte uitgevers, advertentieschrijvers, litteraire journalisten en allerlei andere figuren, die zich min of meer tot de geletterden rekenen, maar de kunst verstaan om hun vakmanschap te verhandelen voor een groot aantal dollars. Deze mensen hebben allen iets met elkaar gemeen, zoals ook, op lager plan, de zakenmensen in Babbitts wereld. Niet alleen dat zij buitensporig veel drinken, vrijwel onophoudelijk scheiden en trouwen, maar zij zijn allen in het diepst van hun hart ongelukkig - ongelukkig omdat zij toch weer te intelligent zijn om het verlies van hun integriteit niet nu en dan te betreuren; verder zijn zij nerveus tot het uiterste toe gespannen, omdat zij altijd moeten vechten voor de handhaving van hun bevoorrechte positie. Iedereen, zelfs hun beste vriend, is er op uit, hen, onder vertoon van alle hartelijkheid een hieltje te lichten. Zij behoren tot het slag mensen, dat zoals de grote Amerikaanse zakenlieden, die ook onder hoge druk leven, spoedig geplaagd wordt door hart- en maagkwalen. Ondanks hun overbeschaving leven zij in een oerwoud, waar iedereen vogelvrij is. En Wilson, die zelf in deze kringen heeft geleefd, hoewel steeds een veilige afstand bewarend, suggereert, dat zij hun zielen verkocht hebben, tot de damned souls behoren, die hij op zulk een bijtende wijze beschrijft in zijn satire op de Amerikaanse boekenclubs.
| |
| |
In zijn voornaamste verhaal, The Princess with the Golden Hair, dat het grootste deel van het boek in beslag neemt, stelt Wilson dit milieu tegenover de New Yorkse onderwereld van arme recente emigranten, de zogenaamde tweederangsburgers, die vooral in de crisistijd vóór de oorlog vaak tot het pauperimse afdaalden. De liefdesverwikkelingen van de hoofdpersoon, waaraan zovelen aanstoot hebben genomen, zijn geheel ondergeschikt gemaakt aan zijn belangrijke analyse - in zijn beschrijving van twee vrouwen - van de twee randgebieden der Amerikaanse samenleving, de voze, zogenaamd geletterde middenstand, die niets tot de Amerikaanse beschaving bijdraagt, een rotte plek is en de groep van nieuwe arme Amerikanen, die nog geheel ontworteld met moeite een plaats zoekt in de harde Amerikaanse wereld.
Wilson kan geen keus maken, maar hij begrijpt dat hij, om zichzelf te redden, hoewel niet meer tot het volk behorend, evenmin zich kan aansluiten bij de geletterden, die door de dollars zijn gecompromitteerd en moet zoeken naar een nieuw Amerika, dat niet tot baatzucht gedreven, weigert zijn cultuur, die nauwelijks tot ontwikkeling is gekomen, commercieel te exploiteren.
Uit mijn korte beschrijving van Edmund Wilsons roman moet het duidelijk zijn geworden, dat we hier niet met een strikt realistische roman te doen hebben. De titel wijst hier al op, Hecate County bestaat niet, het is een gedroomd forensenoord, dat veel overeenkomst vertoont met de werkelijkheid, maar niet realistisch wordt beschreven. De vrouwen in The Princess with the Golden Hair zijn symbolen, Wilson zet ons hier een mythe voor. Dit is van belang als een aanduiding, dat men zich in de moderne Amerikaanse letterkunde resoluut verwijdert van het realisme, het naturalisme, dat daar sinds het begin van de twintigste eeuw heeft gedomineerd. Het is duidelijk te merken, dat aan deze periode thans een einde is gekomen. Zoals de Amerikaanse criticus Newton Arvin in een opstel over de nieuwe Amerikaanse schrijvers opmerkt, Dreiser, Sinclair, Hemingway, Dos Passos, James T. Farrell, Erskine, Caldwell en John Steinbeck - de grote mensen dus die wij hier kennen - hielden zich overwegend bezig met geweld, strijd, oorlogsactie, physiek avontuur, tevens met allerlei problemen van het Amerikaanse leven, politieke en sociale aspecten, in andere woorden: met de wereld van de buitenkant. De mensen die werden beschreven, waren vaak krachtige, harde figuren, strong silent men, avonturiers, of mensen, die een uiterst primitief leven leidden, zoals Steinbeck, Caldwell en Saroyan die ons beschreven hebben. Altijd werd zeer veel van de uiterlijke aspecten van het leven tot in detail beschreven, het was geen wonder, dat vele dezer schrijvers hun carrière als journalisten begonnen. Er was in hun werk altijd een overvloed aan materiaal betreffende de dagelijkse dingen van het leven. De stijl van deze naturalistische romans was vaak zwaar en niet zeer verzorgd, vooral bij Sinclair, Dreiser en Farrell. En wanneer deze realistische werken wel met zorg waren gecomponeerd door grote stylisten, zoals Dos Passos, Steinbeck en Hemingway, dan hielden zij hun taal
opzettelijk uiterst eenvoudig, op het kinderachtige af. Hemingway's proza bijvoorbeeld lijkt vaak elementair, vol met herhalingen -
| |
| |
maar men moet wel heel naïef zijn om te denken, dat dit onhandigheid was. Hemingway voerde een voortdurende strijd tussen zijn gevoeligheid en de onlust deze uit te drukken; hij had in zijn stijl het zogenaamde ‘understatement’ dringend nodig, gecompliceerde gevoelens kon hij niet gebruiken, alles wat er aan tragiek in zijn werk school, moest met een minimum aan stylistische middelen uitgedrukt worden, zo sober mogelijk.
Dat wil helemaal niet zeggen, dat Hemingway een beperkt mens was. Alleen: uit schaamte, uit afkeer voor vals pathos, voor het te veel, heeft hij zich rigoureus allerlei beperkingen opgelegd. Robert Penn Warren heeft heel juist geconstateerd dat A Farrewell to Arms in bepaalde opzichten een religieuze roman is. De hoofdpersoon er in is op zoek naar iets, een geloof; in afwachting daarvan is hij er voorlopig van overtuigd, dat alles zinneloos is, er aan alle kanten niets is, nada, zoals hij het ergens noemt. Zijn enige positiviteit vindt hij tenslotte in de liefde voor de vrouw Catherine, maar wanneer deze overlijdt merkt hij, dat het gevaarlijk is deze enige positiviteit alleen te touwen op de persoonlijke verhouding met een medemens, er blijft niets over, dan misschien dit minimum: dat men zijn leven aan bepaalde regels moet onderwerpen, aan een zekere discipline, dat men sterk moet zijn, niet voor een hoger doel, of voor welke posiviteit ook, maar alleen omdat het beter is sterk te zijn. Zuiver een realist is Hemingway, die ook in symbolen heeft geschreven, dus niet, maar zijn nihilisme heeft hem enorme beperkingen opgelegd, in zijn stijl en in wat hij toelaat aan gevoelens in zijn werk.
In zoverre is het dus juist, dat men zich in de moderne Amerikaanse literatuur ook van Hemingway afkeert, hoezeer hij ook nog steeds wordt gewaardeerd, niet omdat men het leven gecompliceerder ziet, maar omdat men zich niet meer wil beperken, doch uitdrukking wenst te geven aan de gecompliceerdheid van het leven; vandaar dan ook dat de stijl in allerlei nieuwe romans een ingrijpende wijziging heeft ondergaan, niets meer bezit van het primitivisme van Steinbeck en Hemingway - dat men nu pas in de moderne Franse letterkunde gaat imiteren - doch integendeel ingewikkeld wordt, omslachtig, langzaam met oneindige zorg gecomponeerd, zoals die van de latere Henry James, die voor de jonge schrijvers in Amerika het grote voorbeeld is, zoals de Fransman Proust. Dos Passos en Farreil ontwierpen een geschakeerd beeld van het Amerikaanse leven, zoals zij het als pessimistische naturalisten zagen. Hun werk ontlokte, zeer simplistisch samengevat, de opmerking: hoe jammer dat het leven in de moderne maatschappij zo is. De jongste schrijvers, zoals Elenaor Clark, Jean Stafford, Robert Penn Warren ontlokken een heel ander commentaar, nl.: hoe jammer dat de mens zo is. Zij verdiepen zich allereerst in de geheimen van de menselijke ziel.
De Amerikaanse letterkunde heeft zich lang niet met dergelijke problemen? bezig gehouden. Dat dit thans wel gebeurt, verschaft ons redenen om met een zeker optimisme toch de ontwikkeling van de literatuur daar gade te slaan, zelfs al schrijven auteum zoals Robert Penn Warren en Clark voor de enkelingen. Die enkelingen kunnen de boodschap doorgeven, zoals ook gebeurt, zodat
| |
| |
die op den duur ook de massa bereikt. Wij zullen dit moeten afwachten en we kunnen intussen, hier in Europa, op heel bescheiden manier hiertoe bijdragen door het Amerikanisme, in de vorm van behaagzucht, van standaardisering, van commerciële cultuur-exploitatie met alle macht te bestrijden, terwijl wij ons tegelijk openstellen voor uitingen zoals die van Warren en van generatie-genoten, die de voortzetting en de zuivering van de Amerikaanse cultuur kunnen waarborgen en die tegelijk de oudere Europese cultuur wellicht van nieuwe levenskracht kunnen voorzien.
Adriaan VAN DER VEEN
|
|