techniek heeft hij de kwieke montages van realiteits- en droommomenten overgenomen. En welk een sprankelende intelligentie! Hoe lomp en zwaar is een Gladkof daarbij vergeleken. Of Oljesja de ‘beste’ sovjet-schrijver is van tussen de twee oorlogen? Neen, een ‘Stille Don’ zal hij wel niet kunnen schrijven, veel epische adem heeft hij niet; maar ik vind hem wel de intelligentste. Waarom trouwens al die superlatieven? Onwillekeurig denkt men aan Gogol als men Oljesja leest, zoals Sjolochof's werk dit van Leo Tolstoj oproept. Oljesja is een buitengewoon scherp opmerker aan wie niets ontgaat. Hij neemt de werkelijkheid integraal in zich op en geeft ze terzelfdertijd volledig en verhevigd terug. Waarheid en karikatuur harmoniëren bij hem.
Van zijn pittig-originele beeldspraak kunnen niet alleen de fijnproevers snoepen; ook de kenners zullen de stoutmoedigheid, de bijna roekeloze durf waarderen waarmee Oljesja zijn heterocliet beeldenmateriaal hanteert. Over deze stijlvirtuositeiten zou er heel wat kunnen gezegd worden, zowel door voor- als door tegenstanders van notities als: ‘de groene spagghetti van het gras’, ‘een vogel tjilpt als een tondeuze’, ‘de stad glinsterde, of ze uit Cardiffkolen was gebeiteld’, enz...
Maar deze originaliteit (voor een goed deel bekomen door een knappe vermenging van poëtische met humoristische, van sentimentele met intellectualistische details) houdt zich niet enkel met ‘het uitzicht der dingen’ bezig, zij bestrijkt ook de wereld van de geest. Zo gebruikt hij voor sommige cultuur-historische beschouwingen van zijn romanpersonages dezelfde beeldspraak als voor het beschrijven van de werkelijkheid.
Een paar van zijn personages zijn buitengewoon bezintuigd, bezenuwd en gevoelig en precies de meest gevoelige en beïnvloedbare ‘schrijft’ als het ware dit boek. In hoever die Kavalerof een spreekbuis is voor de auteur kan slechts bij benadering vermoed worden. Zoals bij alle ware scheppers zal ook Oljesja de romanvorm hebben uitgekozen om in zoveel verschillende personages zoveel verschillende facetten van zijn waarheid te kunnen aantonen. Dat de kern daardoor steeds voor een groot deel verborgen blijft, kan men geen enkel waar kunstenaar kwalijk nemen, en zeker niet een sovjet-schrijver. Aan ons om ze zo omzichtig mogelijk te ontbolsteren.
Wij maken hier kennis met twee soorten van Russische mensen: de vooren tegenstanders van het nieuwe regime. Vier mannen en twee vrouwen. De mannen vervullen de hoofdrollen, twee zijn pro: een oudere (Andrej Babitsjef) en een jongere (Volodja Makarof); twee zijn contra: eveneens een oudere (Iwan Babitsjef) en een jongere (Kavalerof). De twee vrouwenfiguren spelen geen eerste-plansrol, de oudere Annitsjka beweegt zich in de wereld van het voorbije en de jongere Walja is sportief modern; maar beide vrouwen praten weinig; zij laten de vier mannen spreken, schrijven, improviseren. Het is net alsof industrialisatie en emancipatie mannelijke aangelegenheden zijn. Al deze personages worden door Oljesja met gelijke aandacht bekeken. Aanvankelijk denkt men er anders over. Men ziet eerst in Kavalerof, Oljesja's ‘spreekbuis’, de