De Vlaamse Gids. Jaargang 32(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 562] [p. 562] [Gedichten] Luther Ik ben geen offerlam. Wijl gij uw buiken Tot barstens toe met vette brokken vult. Uw duivelslijf in heilig purper hult, Doet gij uw dienaar aan uw afval ruiken. Om uwe helleheerschappij te fnuiken, Die 't menschdom met het waanbeeld van de schuld En met verstikkend vreezen heeft vervuld, Zal ik het naakte zwaard des Woords gebruiken. Reeds heeft de duizeling u aangegrepen: Uw burcht zwaait in de wilde wenteling Der broze aarde mee, een nietig ding. Ik zal uw rottend lijf vóór 't altaar slepen, Waarop gij, om hun warme, blanke vacht, Uw schuldelooze schapen hebt geslacht Geweld aan de natuur Hoe lang heeft uw bekoorlijk, welig lijf, Mijn zinnen met verwarring niet geslagen! Hoe dikwerf hebt gij niet, doorheen de dagen, Uw tooi vernieuwd, in lokkend minbedrijf! En zocht ik u, weerhield gij trotsch en stijf Den man, wiens zinnen gij wist op te jagen; Gij achttet zijn doordringend-stomme vragen Geen antwoord waard. Hij was uw tijdverdrijf. De toover van uw schoonheid is geweken; Uw kuischheid, die mij nu te paaien tracht, Vermurwt noch tempert mijn ontwaakte kracht. U brekend, zal ik mijn verlangen breken; Uw schoot trekt mij alleen nog om de daad, Waaraan mijn feilloos streven zich verzaadt. Frans BASTIAENSEN Vorige Volgende