Twee balladen van Villon
Loflied op het hof of Verzoekschrift van Villon
Al mijn vijf zinnen: ooren, mond en oogen
en neus ook, en niet minder tastzin, gij,
mijn ledematen al, in zoover zij vermogen,
elk waar 't behoort, tesaam verkondgen zij:
‘Allerhoogstwaardig hof, dat maakt dat wij
hier zijn en ons behoedt van doem en dere.
Hoe zou de tong alleen voldoende u eeren
en zoo het past uw lofspraak openbaren?
Dies spreken we al, dochter des hoogsten Heeren,
moeder der goeden, zuster der englenscharen.’
Hart splijt in twee of, van een speer doorstoken,
wees toch ten minste gij niet méér versteend
dan de woestijnrots, waaruit kwam gebroken
't nat dat den Joden laafnis heeft verleend.
Smeek om vergifnis wijl gij tranen weent
en, needrig zuchtend, kom den lof verkonden
van 't hooge Hof aan 't Heilig Rijk verbonden,
heil Frankrijks, stut der vreemden in gevaren,
genadig door den Hemel ons gezonden,
moeder der goeden, zuster der englenscharen.
En gij; mijn tanden, komt loshangen alle,
springt voorwaarts en heft saam een danklied aan,
dat luid als orgel, tromp en klok weerschalle,
bekommert u om 't kauwen niet voortaan.
Bedenkt ik waar reeds lang tot asch vergaan,
mijn ademende longen, milt en lever,
en gij mijn lichaam, slecht en vuil als ever
en beer, die leven in den drek en paren,
looft ook het Hof, van alle goeds de gever,
moeder der goeden, zuster der englenscharen.
Prins, duld mijn oponthoud hier nog drie dagen,
'dat 'k voorraad neem en afscheid van mijn magen,
daar staat mijn geld, niet bij de wisselaren.
Hof triumfant, fiat, verhoor mijn vragen,
moeder der goeden, zuster der englenscharen.
| |
Ballade tegen Frankrijks belagers
Dat hij ontmoet' de vuurspuwende stieren,
die Jasoon zag voor 't gulden vlies hij vond,
of zeven jaar loop' onder 't mom van dieren,
lijk Nebuchadnezar te grazen stond.
of de oorlog beule hem af met bloed en tranen,
lijk, om Helena's roof, eens de Trojanen;
of, saam met Proserpine en Tantalos,
verzwelg hem de afgrond en laat hem niet los;
of lijde als Job, rampzaligste aller menschen,
geboeid in 't kerkerslot van Daidalos,
wie 't vorstelijk Frankrijk eenig kwaad durft wenschen.
Steek vier maand in een kikkerspoel dien schurk,
de kop in 't slijk, zoals de roerdomp doet;
of neen, verkoop hem aan den Grooten Turk,
bij wien hij als een os 't gareel in moet;
of dertig jaar lang leef' hij in ellende,
als Magdaleen zonder lap om de lenden;
of dat hij lijk Narcissus eens verdrink',
of hange als Absalon bij 't haar verhing
of zooals Judas binnen Wanhoops grenzen;
of sterf zoo 't Simon Toovenaar verging,
wie 't vorstlijk Frankrijk eenig kwaad durft wenschen.
Octavianus' tijdperk keere weer:
dat men zijn schat in 't ingewand hem naai'
of dat men, lijk Sint Victor, een paar keer
hem krakend tusschen molensteenen draai';
of dat hij Jonas in den walvisch volge
of wurgend door de zee worde verzwolgen;
of dat hij Phoibos' zonneglans ontvlied'
en Juno's goed noch Venus' troost geniet',
en dat hem Mars verkruimele en verkrense,
lijk 't Sardanapalus ook is geschied,
wie 't vorstlijk Frankrijk eenig kwaad durft wenschen.
Prins, dat Eolus' knechts hem in hun vaart
slingren in zee, waar Glaucus' macht niets spaart,
of dat hem alle heil en hoop verslense:
want waarlijk is hij deugd noch weldaad waard
wie 't vorstlijk Frankrijk eenig kwaad durft wenschen.
Bert DECORTE
|
|