in de Verenigde Staten, studies die, naast hun blijkbare zin voor objectiviteit, vooral gekenmerkt waren door warme sympathie voor het moedige Russische volk. Nu dat het betreurenswaardig antagonisme tussen de Anglosaksische en de Slavische wereld meer en meer aangroeit, zijn de bordjes verhangen. Oorlogscorrespondenten, die gedurende den strijd slechts prijs en lof hadden voor de Sovjets belichten nu de keerzijde van de medaille. Zulk verschijnsel doet beslist niet zeer fair aan, nog daargelaten dat de lezer zich afvraagt op welk ogenblik deze publicisten dan te betrouwen waren. Enkele Sovjetonderdanen, die in onmin geraakten met hun regering doen ook een kwade duit in het zakje. Hun polemische boeken worden met zulke overdadige barnumreklaam verspreid dat ook tegenover déze, met een duidelijk partijdig opzet geredigeerde werken, een flinke dosis van wantrouwen geboden is. Kortom, spijts deze overvloed van dokumentatiemateriaal valt het niet licht het fijne en het ware te vernemen over Rusland. Terecht mocht Paul Winterton verklaren: ‘Er bestaan geen deskundigen over Rusland - alleen diverse graden van onwetendheid’. Van deze onwetendheid dragen de Sovjets trouwens zelve de schuld, daar zij ook degenen die met de beste bedoelingen bezield in Rusland zouden willen rondkijken, hun taak belemmeren zoniet onmogelijk maken. Het is dan ook een buitenkansje wanneer een buitenlander, zoals John Fischer, een grotere bewegingsvrijheid gegeven wordt dan deze, waarvan de geakkrediteerde dagbladcorrespondenten te Moskou genieten.
John Fischer was lid van den Amerikaansen Raad voor Economie in Oorlogstijd, waardoor hij kennis kreeg van honderden geheime rapporten over de politieke en economische ontwikkeling in Rusland. In de Lente van 1946 kreeg hij de kans zijn eigen ervaringen daar aan toe te voegen als lid van de UNRRA-Commissie die ingesteld werd om den nood, vooral in het zo zwaar beproefde Ukraïne, te lenigen.
Fischers relaas geeft een zeer betrouwbaren indruk, al dient ook van dezen schrijver gezegd te worden dat hij geobsedeerd is door het idee van het Russische-Anglosaksisch antagonisme. Gelukkig genoeg drijft hij deze tegenstelling niet op de spits en oordeelt hij, als Lippmann, dat een werkelijke militaire strijd tussen deze twee grote mogendheden haast even onwaarschijnlijk is als een gevecht tussen een olifant en een walvis.
Het werk ‘Ik ging door Rusland’ bevat tal van interessante bijzonderheden over feiten en gebeurtenissen waarvan velen een meer romantische dan waarheidsgetrouwe voorstelling hadden. Zo blijkt het onder meer dat de ‘Verschroeide Aarde’ taktiek die, naar het heette, door de Russen met zoveel zelfverloochening zou toegepast zijn geweest, in de werkelijkheid niet zo erg veel te betekenen had. Veel belangrijke nijverheidscentra vielen haast volkomen gaaf in de handen der snelaanrukkende nazis.
Maar, bij hun eigen terugtocht, zouden deze nazis met Duitse ‘Gründlichkeit’ een Verschroeide Aarde methode toepassen, die wraakroepend is in de