de kunst van het portret om niet te weten dat éénzijdige bewondering meer schaadt dan dient. En zij heeft Royaards dus niet op een isolerend voetstuk geplaatst, doch hem gesitueerd als ‘de toneelkunstenaar in zijn tijd’. Achter Royaards, die het eerste plan met zijn dromen en daden, zijn glanzende verwezenlijkingen en zijn schrijnende tegenslagen beheerst, schetst de auteur een zeer levendige achtergrond, waar de tijdskroniek in honderden trekjes wordt aangegeven. Monografie en mémoire, critiek en kroniek, mensentypering en tijdspanorama steunen hier gedurig elkaar, geven elkander een sterk reliëf van echtheid, zodat de lezer werkelijk Willem Royaards als levend mens en strijdend kunstenaar voor zich ziet en mét hem in diens tijd mééleeft.
In de eerste plaats bestemt de auteur, zoals ze het in een Woord vooraf zegt, dit boek voor ‘de vrienden en tijdgenoten’; dit wil dus ook betekenen dat ze het eveneens voor eigen genot heeft geschreven En met de kracht van iemand, die iets dierbaars wil beschermen tegen de dreiging der vergetelheid, tegen de grofheid van het liefdeloze onbegrip. Onloochenbaar spreekt inderdaad de weemoed om voorbije jaren uit deze ontroerende bladzijden. Het is me niet ontgaan, hoe een pastel-tedere romantiek, eigen aan al Top Naeff's geschriften (met uitzondering van een paar jeugdwerken), ook hier weer zoveel innige schakeringen legt.
Geen artiest staat meer te midden van de maatschappelijke branding als de toneelkunstenaar, geen ondervindt meer last (in afwachting dat het worde: meer steun) van publiek en overheid. Waar Royaards' moeilijkheden met een niet immer begrijpende samenleving moesten worden uitgebeeld, lag het voor de hand dat Top Naeff, volledig meevoelend met haar neld en opgaande in zijn ondankbare strijd, aan zijn zijde stond. Haar reacties op de sociaal-economische zowel als op de artistieke evolutie uit Royaards' en haar tijd, wijzen er duidelijk op hoezeer zij algeheel opging in deze periode, hoezeer zij het mééleefde en in een werk als dit zegevierend overschouwde. Haar boek toont helder aan, hoezeer zij gehecht en gebonden bleef aan de dromen en de verwezenlijkingen van haar generatie, waarvan Royaards een van de glansrijkste vaandeldragers was. En deze zielsverwantschap, dit kunst-broeder-en-zuster-schap tussen hem, wiens stem uitstierf, en haar, wier woord gedrukt blijft, biedt een zo mooi voorbeeld van kunstenaarssolidariteit, legt zo'n hecht getuigenis van generatieverbondenheid af, dat het ons ontegensprekelijk geestelijk en moreel sterkt voor de huidige strijd en voor die van morgen. Als Top Naeff ons dan ook in haar inleiding vraagt, met een zeker aarzelend scepticisme, wat dit haar boek nog kan ‘beteekenen voor de jongere generaties’, dan kan in volle oprechtheid ons antwoord geruststellender luiden dan zij allicht van anderen en van ons verwacht.
Voor elk onzer komt eens de tijd, nog eerder misschien dan voor haar het geval was, waarop het opmaken van een of meer levensbalansen dringend gewenst zal zijn. Vóór de drempel van hun veertig jaar hebben tragische figuren als Du Perron en Marsman er zich, helaas, al te ras toe genoopt gevoeld. Gelukkige Top Naeff, die nog langer mocht wachten en daardoor de weemoed om het