| |
| |
| |
De ontdekking van het vijfde werelddeel
DE meeste oude volken stelden zich de aarde als een schijf voor. Maar de Grieken wisten dat de aarde bolvormig is en dat de toenmaals bekende wereld slechts een klein gedeelte der aardoppervlakte bekleedde. Daarom stelden zij zich voor dat er nog andere landmassa's moesten bestaan, namelijk ten zuiden van de evenaar. Op de oudste ons bekende aardglobe, die van de Griek Krates (2e eeuw v. C.) staan vier landmassa's afgebeeld. Zij zijn van elkander gescheiden door twee oceaangordels, die elkander kruisen. De ene gordel omsluit de aardbol langs de evenaar, de andere vloeit langs een meridiaan en verdeelt de aarde in een oostelijk en een westelijk halfrond. Zowel het oostelijk als het westelijk halfrond bevat dus één landmassa ten noorden en een andere landmassa ten zuiden van de evenaar. De aan de Grieken en Romeinen bekende landen bevonden zich alle in de noordelijke helft van het oostelijk halfrond. Ook andere Griekse en Romeinse aardkundigen, Pomponius Mela en Ptolemaios b.v., namen aan dat er ten zuiden van de evenaar één of twee grote landmassa's moesten bestaan, als het ware om een evenwicht te vormen met de landen ten noorden. Cicero, die een halve eeuw v. C. leefde, spreekt herhaaldelijk over een zuidelijke gematigde zone. De bewoners dezer luchtstreek, zo zegt hij, houden hun voeten tegen de onze gericht.
Tijdens de middeleeuwen keerde men terug tot de opvatting dat de aarde een schijf was, zoals blijkt uit geschriften van bekende geleerden uit die tijd, Albertus Magnus, Roger Bacon en anderen. Op sommige kaarten uit die tijd vindt men een zuidelijk land, Terra Australis, afgebeeld. Zo b.v. op de kaart van de Spaanse monnik Beatus uit de achtste eeuw. De aarde wordt er voorgesteld als een ovaalvormige schijf met het Paradijs aan de oostelijke rand en in het zuiden een door de oceaan afgescheiden land met de woorden: ‘Woest Land dicht bij de zon wegens de hitte ons onbekend’. (Deserta terra vicina soli ab ardore incognita nobis). Zeer merkwaardig is een IJslandse kaart uit de dertiende eeuw. De vervaardiger wist dat de aarde bolrond is. Hij verdeelt het aardoppervlak in vier delen evenals Krates. Op het noordelijk halfrond plaatst hij de drie oude werelddelen, Europa, Afrika en Azië. Op het zuidelijk halfrond staan de woorden Synnri bygd, wat eigenlijk zuidelijke nederzetting of volkplanting betekent.
Zo naderen wij de Renaissance of Wedergeboorte der oude letteren en de moderne periode der wereldgeschiedenis. Toen tegen het einde der vijftiende en het begin der zestiende eeuw de grote zeereizen werden ondernomen, die leidden tot de ontdekking van de nieuwe zeeweg naar Indië en van de Nieuwe Wereld Amerika, kon het niet anders of men zou nu ook het geheimzinnige Zuidland trachten te ontdekken. Amerigo Vespucci, de Florentijn, naar wie Amerika aldus genoemd wordt, beweerde het Zuidland gezien te hebben op 50o of 52o zuiderbreedte in de zuidelijke Atlantische Oceaan. Op kaarten der zestiende en zeventiende eeuw staat het Zuidland veelal als een reusachtig vasteland om de
| |
| |
zuidpool gelegen en met de meest fantastische omtrekken atgebeeld. Het wordt omschreven als ‘Terra Australis, onlangs ontdekt, maar nog niet geheel bekend’, of ‘nog niet volledig doorvorst’.
Maar er bestaan ook kaarten die het waarschijnlijk maken dat de kusten van Australië reeds vroeg in de zestiende eeuw door Spanjaarden en Portugezen waren gevonden. Op Franse en Portugese kaarten van die tijd staan kustlijnen afgetekend waarin men met enige goede wil een zekere gelijkenis kan bemerken met het werkelijke verloop der Noord-Australische kust. Op een Franse kaart van 1542 staat ten zuiden van Java een groot land met de woorden Jave la Grande. Op de wereldkaart van de bij Ieperen geboren Nederlandse geograaf Petrus Plancius van het jaar 1594 staat een reusachtig Zuidland, dat bij Java een schiereiland vertoont met het opschrift Beach, Provincia aurifera. De vorm van dit schiereiland herinnert enigszins aan een gedeelte van Noord-West-Australië. In Noord-West-Australië is werkelijk goud gevonden. Plancius steunde bij de vervaardiging dezer kaart op oudere Portugese bronnen. Doch de Portugezen en de Spanjaarden trachtten hun ontdekkingen zoveel mogelijk geheim te houden. Sedert het midden der zestiende eeuw werden herhaaldelijk ontdekkingstochten ondernomen om Terra Australis op te zoeken. Een der voornaamste dezer reizen was die van de Portugese zeevaarder in Spaanse dienst Pedro Fernandez de Quiros. Quiros verbeeldde zich dat het grote Zuidland niet ver van de onlangs ontdekte Salomon-Eilanden moest liggen, die men aldus genoemd had omdat men meende dat dit het land van Ophir was, waar Koning Salomon het goud voor de tempel van Jerusalem haalde. In December 1605 vertrok hij uit Peru aan het hoofd van drie schepen en op Pinksterdag 3 Mei 1606 ontdekte hij land en meende dat dit Terra Australis was. Hij noemde het ‘Australia del Espirutu Santo’, ter ere van de koning van Spanje Filips III, die tot het Huis der Habsburg behoorde, dat in Oostenrijk (Spaans Austria) regeerde. In werkelijkheid was het door Quiros ontdekte land een der Nieuwe Hebriden, een
eilandengroep ten noorden van Nieuw Caledonië. Maar Quirós was overtuigd van het grote gewicht zijner ontdekking, die naar hij meende niet voor de ontdekking van Amerika door Columbus moest onderdoen. Daarom werd het land met grote plechtigheid in bezit genomen in naam van de Paus en van de koning van Spanje. De te bouwen hoofdstad zou ‘het Nieuwe Jerusalem’ heten. Gemeentelijke en koninklijke ambtenaren werden aangesteld, en een ridderorde van de Heilige geest werd ingericht. Men had optochten, godsdienstige dansen, plechtige dansen, plechtige missen, vuurwerk, enz. Naast de naam Austrialia, door Quiros aan het door hem ontdekte vermeende Zuidland gegeven, kwam weldra in Spanje de benaming Australia op. In deze vereenvoudigde vorm werd de hinderlijke herhaling van de tweeklank ia vermeden en deze vorm klonk natuurlijker naast het Spaans austral, d.i. zuidelijk.
De ontdekking van Quirós wekte grote opschudding in de landen van West-Europa, voornamelijk in Nederland. Zij gaf aldaar aanleiding tot de oprichting
| |
| |
van de Australische Compagnie en de onderneming van een ontdekkingsreis onder het bevel van Jacob Lemaire en Willem Schouten in 1615. Op deze reis werden de Straat van Lemaire en een aantal eilanden in de Stille Oceaan ontdekt. Het dagverhaal dezer reis werd in 1622 te Amsterdam gedrukt onder de titel ‘Spieghel der Australische Navigatie’. Daarin komt de nieuwe benaming Australia voor het Zuidland herhaaldelijk voor. Maar het Zuidland zelf had men niet gevonden.
Doch intussen was door andere Nederlanders een gedeelte van de kust van Noord-Australië werkelijk ontdekt en betreden zonder dat men zich echter een duidelijke voorstelling maakte van de betekenis dezer ontdekking. Dit geschiedde in het jaar 1606, hetzelfde jaar dus dat Quirós het grote Zuidland meende gevonden te hebben in de Nieuwe Hebriden. In dat jaar kreeg Willem Jansz van de Verenigde Oost-Indische Compagnie opdracht om van Banda uit met het jacht Duyfken de eilanden Ceram en Nieuw-Guinea te bezoeken en nadere inlichtingen over deze landen in te winnen. W. Jansz zeilde langs de zuidkust van Nieuw-Guinea tot bij de Torres Straat, vandaar in zuidelijke richting langs de westkust van het York-Schiereiland, dat is het noord-oostelijk schiereiland van Australië. Dit was de eerste tocht naar het Australisch vastaland waarvan geheel betrouwbare berichten tot ons zijn gekomen. Zonder het te weten had W. Jansz een gedeelte van het Zuidland ontdekt. Hij verkeerde echter onder de indruk dat dit slechts de voortzetting van de kust van Nieuw-Guinea was. Wegens de talrijke eilanden in de Torres-Straat had hij niet opgemerkt dat een zeeweg Nieuw-Guinea van de landmassa ten zuiden scheidde. Slechts enkele weken later werd deze zeeweg gevonden door de Spanjaard Torres, bevelhebber van een der drie schepen van de vloot van Quiros, die door deze laatste in Austrialia del Espiritu Santo was in de steek gelaten. Maar de door W. Jansz ontdekte westkust van het York-Schiereiland was een vlakke, zandachtige, onvruchtbare kust, met een alles behalve gastvrije bevolking. Een tijdgenoot bericht hierover het volgende: ‘Dat de Hollandse pinas Duyfken willende het Nieuw-Guinea ontdekken, dat eiland wel gevonden, maai dat zij hun volk hebbende aan land gezonden, om de koophandel aldaar te verzoeken, negen derzelve van de heidenen, zijnde menseneters, waren vermoord, zodat zij, daar geen voordeel ziende te doen,
genoodzaakt wierden, af te wijken en reeds tot Banda gekomen waren’.
De eerste kennismaking der Nederlanders met de inboorlingen van Australië lokte niet tot herhaling van het bezoek. Maar daar het journaal van de Duyfken verloren is, weten wij niet hoe het er bij de eerste botsingen met de inheemse bevolking van het York-Schiereiland is toegegaan. Het is bekend dat Europeanen te dien tijde de gewoonte hadden in nieuw ontdekte landen bij de eerste verdachte beweging van een inlander op hem te schieten. Tot 1611 volgden de uit Nederland komende schepen, nadat zij de Kaap de Goede Hoop waren omgevaren, een noordoostelijke koers beoogsten of bewesten Madagaskar en zo dwars over de Indische Oceaan naar Java. Maar in dat jaar beproefde men bij het
| |
| |
verlaten der Zuid-Alrikaanse kust een meer zuidelijke route in oostelijke richting, om daarna in noordelijke richting op Java toe te zeilen. Op deze wijze had men minder van tegenwinden bij de evenaar te kampen. Voortaan werd deze route geregeld door de uitvarende vloten gevolgd.
Maar soms kwam het voor dat men verder oostelijk voer dan nodig was en een blik op de kaart zal aantonen dat men dan onvermijdelijk de westkust van Australië moest bereiken. Op deze wijze werden achtereenvolgens verschillende gedeelten van de Australische kust ontdekt, die dan Nederlandse namen kregen. Zo stiet Dirk Hartog in 1616 met het schip d'Eendracht op de westkust die hij Eendrachts-Land noemde. Hij liet er als herinnering een tinnen schotel met passend inschrift aan een paal vastgespijkerd achter. Deze schotel werd tachtig jaar later (in 1697) door Willem de Vlamingh teruggevonden en naar Batavia gebracht. Zij bevindt zich thans in het Rijksmuseum te Amsterdam. De Vlamingh verving de oude schotel door een nieuwe, waarop zowel zijn eigen bezoek als dat van Hartog vermeld staat. Deze laatste werd weer 120 jaar later gevonden door een Franse expeditie en wordt nu bewaard te Lanberra.
Op dergelijke wijze kregen andere gedeelte der westkust namen zoals Dedel's Land (1619), de Houtman Klippen of Abrolhos (1619), Kaap Leeuwin (1622), G.F. de Witt's Land (1628).
In 1623 verkenden twee schepen, de Pera en de Aernem de Golf van Carpentaria. De Aernem werd daarbij tegen de kust van het schiereiland ten westen dezer golf gedreven, dat sedertdien de naam Arnhem Land draagt. Jan Carstenz, de bevelhebber dezer beide schepen, beschrijft de op 17 April 1623 door hem betreden kuststreek van het York Schiereiland als ‘een effene en schoon landouw, geschikt om alles daarin te planten en te zaaien’. Maar toen hij een paar weken later deze kust verder naar het zuiden onderzocht had, dacht hij er anders over; hij noemt ze ‘het dorste en magerste gewest dat in de wereld zou kunnen gevonden worden’. Op 25 April liet hij een houten plank aan een boom spijkeren ter herinnering aan zijn bezoek namens de Hoogmogende Heren Staten Generaal. De aldaar ontdekte rivier noemde hij Staten Rivier. In 1627 bevoer de Extraordinari Raad van Indië Pieter Nuyts de westelijke helft van de zuidkust van het Australische vasteland, en die werd sedertdien Pieter Nuyts Land genoemd. Bijna honderd jaar later (1718) deed een Zwitser, Jean Pierre Purry, aan de Oost-Indische Compagnie een voorstel om in deze streken een Nederlandse volkplanting te vestigen. Dit voorstel werd echter als te kostbaar en weinig winst belovend van de hand gewezen. Op deze wijze waren nu grote gedeelten van de noord-, de west- en de zuidkust van Australië door Nederlanders ontdekt. Ongelukkig waren het meestal voor de zeevaart gevaarlijke, rotsachtige of zandige onvruchtbare streken, die men had leren kennen. Alleen de zuidwesthoek van het vasteland, waar Purry zijn volkplanting wilde vestigen, was geschikt voor landbouw, veeteelt en fruitteelt. Men vindt er ook prachtige wouden en het klimaat is er zeer gezond. Deze streek wordt thans bewoond door een blanke bevolking van een half millioen zielen.
| |
| |
Van grote betekenis waren de twee ontdekkingsreizen van Abel Janszoon Tasman, een der grootste, zo niet de grootste zeevaarder der zeventiende eeuw. De eerste dezer reizen was verreweg de voornaamste. In Augustus 1642 uit Java vertrokken en na Mauritius te hebben bezocht, kwamen de twee schepen Heemskerk en Zeehaen op 24 November in het zicht van een bergachtige kust. Op 25 November wordt in het scheepsjournaal opgetekend: ‘Dat dit het eerste land in de Zuidzee is dat men op deze reis ontmoet heeft, en van geen Europese volkeren nog bekend is, zo hebben wij dit land de naam gegeven Anthoonij van Diemensland, ter ere van d'E De Hr Gouvr Generaal onze hoge overigheid, die ons heeft uitgezonden om deze ontdekkingen te doen’. Een week lang werd daarop in oostelijke richting, het land links latend, gevaren, terwijl men de kust van een aantal eilanden verkende. Op 2 December stuurde Tasman een tiental musketiers met roeiers, allen goed gewapend in een sloep en een prauw aan land. Toen zij terug aan boord kwamen brachten deze mannen verscheidene soorten van groenten mee. ‘ongeplant, van God en natura voortkomend’, zoals het in het dagverhaal heet. Zij berichtten eveneens dat er overvloed van goed timmerhout gevonden was. In sommige bomen waren met vuursteen trappen gehouwen, wel gemeten vijf voet van elkander. Blijkbaar dienden die trappen om op de bomen te klimmen en vogelnesten te halen. Waaruit men opmaakte dat hier zeer grote mensen moesten wonen. Op verscheidene plaatsen vond men overblijfsels van vuren en op zekere afstand zag men rook opstijgen. Ook hoorde men het geluid van mensen en het spel van een soort hoorn (trompe geheten in het journaal) maar geen inwoners werden gezien. Deze landing had plaats in de Frederik Hendrik Baai, langs de zuidoostkust van Tasmanië. De volgende dag stuurde Tasman een timmerman aan land die aldaar een paal
plantte met de prinsenvlag en het merk van de O.I. Compagnie ten teken voor zeevaarders, die hier later zouden landen, dat men het land in bezit genomen had.
Zoals men weet heeft men later de naam van Diemans Land veranderd in Tasmania. Dit geschiedde in 1853 bij gelegenheid van de invoering van een volksvertegenwoordiging in de kolonie. Wegens sterke noordelijke en westelijke winden besloot Tasman bij de noordoostelijke spits van Van Diemans Land in oostelijke richting te varen. Zo komt het dat hij niet kon nagaan of van Diemans Land een eiland was, en dat de gehele oostkust van Australië hem onbekend bleef. De 13 December kwam ‘een groot hoog verheven land’ in zicht. Het was de steile kust van het zuidereiland van Nieuw Zeeland. Op 18 en 19 December verschenen vaartuigen met inlanders (Maori). Van weerszijden riep men elkander toe; er werd op trompetten geblazen en de Hollanders trachtten de inlanders aan te lokken door hun stukken lijnwaad en andere waren te vertonen. Doch deze pogingen tot vriendschappelijke handel mislukten. De inlanders deden een verraderlijke aanval op de prauw van de Zeehaen, doodden drie matrozen en brachten een vierde dodelijke wonden toe. De baai waar dit gebeurde werd daarom Moordenaars Baai genoemd en heet zo
| |
| |
tot op de huidige dag. De Maori hadden een der lijken mee naar land gebracht. Men kan licht raden met welk doel.
Dit land noemde Tasman Statenland, ter ere van de Hoogmogende Heren Staten. Hij dacht daarbij ook aan de mogelijkheid dat dit land zou kunnen samenhangen met het Statenland, in 1616 ontdekt door Jacob Lemaire en Schouten ten oosten van Vuurland, bij de zuidkust van Zuid-Amerika. In dat geval zou dit Statenland, evenals het door Lemaire ontdekte, deel uitmaken van het groot Zuidland dat op zoveel kaarten met gefantaseerde omtrekken stond afgebeeld. De veronderstelling bleek later natuurlijk ongegrond. De naam Statenland werd derhalve veranderd in Nieuw Zeeland. Na de Moordenaars Baai verlaten te hebben, vertoefde Tasman enige dagen in de grote baai die langs de Cook Straat in verbinding staat met de oceaan ten oosten van Nieuw Zeeland; maar deze straat vond hij niet. Hij zeilde dan langs de westkust van het noordereiland tot aan de noordpunt, die hij Kaap Maria van Diemen noemde. Verder bezocht hij de Tonga Eilanden, waar zeer vriendschappelijke betrekkingen met de inboorlingen werden aangeknoopt en veel verversingen werden verkregen, en ontdekte de Fidji Eilanden, door hem Prins Willem Eilanden genoemd. De reis werd daarop in noordwestelijke richting voortgezet, grotendeels over reeds bekende wateren, ten noorden van de Salomon Eilanden, langs de noordkust van Nieuw Guinea en zo naar Batavia, waar beide schepen op 15 Juni 1643 behouden aankwamen. Gedurende de tweede ontdekkingsreis van 1644 werd de noord- en noordwestkust van Australië verkend van Kaap York tot ruim 23o zuiderbreedte, zonder dat hierbij gewichtige nieuwe ontdekkingen werden gedaan.
Kort na Tasman's reizen kwam de benaming Nieuw-Holland voor het Australisch vasteland in zwang. Maar op de mooie grote kaart van Tasman's reizen, vermoedelijk onder zijn toezicht nog in 1644 gemaakt, staat de naam als volgt op het Australisch vasteland: COMPAGNIS NIEV . NEDERLAND (sic!) Tegenwinden en andere ongunstige omstandigheden hadden Tasman verhinderd gedurende de eerste reis bij het verlaten van de kust van Tasmanië in noordelijke richting te varen, of bij het verlaten van de noordpunt van Nieuw-Zeeland een westelijke richting te volgen in plaats van noord-noordoost. Op deze wijze verspeelde hij tweemaal de kans om de vruchtbare oostkust van Australië, waar zich later het grootste gedeelte der bevolking zou vestigen, te ontdekken.
Na Tasman begon de ondernemingsgeest van de O.I. Co. op het gebied van koloniale ontdekkingen merkelijk te verflauwen. Gedurende de gehele tweede helft der zeventiende eeuw werd geen enkele grote ontdekkingstocht ondernomen. De enige nieuwe aanwinst van betekenis in de kennis van Nieuw-Holland was de toevallige ontdekking door Willem de Vlamingh, in 1697 op zoek naar een verloren schip, van de Zwanenrivier in West-Australië. Deze rivier werd aldus genoemd naar de zwarte zwanen die aldaar gevonden werden. Op de oevers van deze statige stroom zou zich later Perth, de hoofdstad van West-Australië, verheffen.
| |
| |
Kort daarna leverde een Engelse zeevaarder belangwekkende bijdragen tot de kennis van Nieuw-Holland en zijn toenmalige bewoners. Het was William Dampier, die jarenlang als vrijbuiter over al de wereldzeeën had rondgezworven. In Engeland teruggekeerd werd hij door de Admiraliteit op een ontdekkingstocht naar Nieuw-Holland en Nieuw-Guinea gezonden. Hij bezocht West- en Noordwest-Australië, waar hij reeds tijdens zijn boekaniersjaren had vertoefd, gaf zijn naam aan een eilandengroep bij de kust van De Witt's Land en verkende de noordkust van Nieuw-Guinea (Straat Dampier).
In de drie delen van zijn ‘Voyage Round the World’ geeft Dampier een onderhoudend verhaal van zijn ontmoetingen met de inlanders. Hij beschrijft ze als zwarte, lelijke, door vliegen bevuilde en alles behalve aantrekkelijke wilden. Van de landstreek zegt hij: ‘Ware het niet dat de ontdekking zelfs van de dorste plek op aarde een zekere voldoening verschaft, zo zou deze kust van Nieuw-Holland mij niet hebben kunnen bekoren.’
Tachtig jaar na de grote ontdekkingsreizen van Tasman werd door een andere Nederlander weer een poging gedaan om het Zuidland te vinden, ditmaal in opdracht van de West-Indische Compagnie. Jacob Roggeveen kreeg in 1721 van deze maatschappij het bevel over drie schepen, waarmee hij het onbekende Zuidland in de Stille Oceaan zou gaan zoeken. Verreweg de voornaamste gebeurtenis op deze reis was de ontdekking op Paaschdag, 5 April 1722, van het merkwaardige Paas-Eiland. Roggeveen's dagverhaal bevat een levendige beschrijving van de wijze waarop de eerste Paaslander met zijn kano bij de Arend kwam, aan boord werd gehaald en met allerlei geschenken terug aan land gezonden. Verder wordt beschreven hoe het toeging bij de landing van een legertje van 134 man. De bewoners kwamen in groten getale, ongewapend de vreemde gasten tegemoet, blijkbaar met vriendschappelijke bedoelingen. Maar onder voorwendsel dat de achterhoede door enige inlanders werd lastig gevallen, werden een tiental van hen neergeschoten en vele andere gekwetst. Niettegenstaande dit betreurenswaardige incident, brachten de inwoners boomvruchten, aardgewas, zoete aardappelen, bananen, bacoven, hoenderen, enz., die werden ingeruild voor gestreept lijnwaad. Men onderzocht vluchtig de naaste omgeving der landingplaats, de woningen of vergaderhuizen der inwoners, de kolossale stenen beelden die zich aldaar bevonden, de moestuinen, enz. De ankers werden gelicht op 12 April. De hoop dat dit eiland ‘de voorbode van de strekkende kust van 't onbekende Zuidland’ zou zijn, werd helaas niet verwezenlijkt. Op zijn verdere reis ontdekte Roggeveen nog een aantal eilanden in de Paoemoetoe-Archipel, waar een van zijn schepen door stranding verloren ging. Verder werden de Gezelschaps-Eilanden (Tahiti), de Samoa- en de Gilbert-Eilanden bezocht. Vandaar zeilde men ten noorden van de Salomon-Eilanden en Nieuw-Guinea naar Batavia. Aldaar werden de twee overblijvende schepen, eigendom van de
West-Indische Compagnie, in beslag genomen, op grond van het octrooi der Oost-Indische Compagnie, dat aan deze maatschappij een monopolie voor de zeevaart in deze
| |
| |
wateren toekende. De lading werd verkocht en de bemanning naar Nederland teruggezonden.
De ontdekking van de Australische oostkust was aan de Engelse zeevaarder James Cook voorbehouden. Deze kreeg in 1768 van de Britse Admiraliteit de opdracht met het schip Endeavour de voorbijgang van de planeet Venus voor de zon op Tahiti waar te nemen. Aan de reis namen tevens de natuuronderzoekers (plantkundigen) Banks en Solander deel. Nadat de astronomische opdracht op Tahiti was volbracht, zeilde Cook naar Nieuw-Zeeland, ontdekte de naar hem genoemde zeeëngte, die de twee grote eilanden van Nieuw-Zeeland van elkander scheidt. Vandaar richtte hij de steven westwaarts, ‘totdat wij de oostkust van Nieuw-Holland treffen’, zoals hij in zijn dagboek schreef. Dit geschiedde op 20 April 1770. In het dagverhaal staat deze datum opgeschreven als 19 April, omdat Cook in westelijke richting varend na het overschrijden van de 180o lengtegraad één dag had moeten overspringen; wat hij eerst later deed na zijn aankomst te Batavia. Op Vrijdag 20 April dus vermeldde hij dit gedenkwaardige feit aldus: ‘om zes uur 's morgens zagen wij land, dat zich op een afstand van 5 tot 6 mijlen uitstrekte van noordoost naar west’. De volgende dag komt het bericht: ‘het heldere weer gaf ons de gelegenheid het land waar te nemen, dat er zeer bevallig uitziet: matige verhevenheden, afwisselend met heuvels en valleien, bergruggen en vlakten, hier en daar groene open plekken, doch meestal met wouden bedekt. Zachtglooiende hellingen leiden naar de toppen der heuvels en bergruggen, die niet zeer hoog zijn. Wij voeren langs de kust naar het noorden. Des namiddags zagen wij op vele plaatsen rook opstijgen, een bewijs dat het land bewoond was’. Op 29 April voer Cook in een baai, die goede beschutting tegen de winden verschafte en ging er aan land. Er bevonden zich aldaar enige zeer eenvoudige hutten. De inlanders waren bij de nadering van het vreemde vaartuig samengeschoold en een paar mannen,
met speren gewapend, schenen zich tegen de landing te willen verzetten. De Engelsen losten een paar geweerschoten met schroot, waarbij een der inboorlingen gewond werd. Daarop gingen beiden op de vlucht, en zoals dat meestal onder dergelijke omstandigheden het geval was, slaagde men er niet in met de inwoners der streek vriendschap te sluiten. Het groot aantal planten, die Mr. Banks en Dr. Solander hier verzamelden, gaven Cook aanleiding deze plaats Botany Bay te noemen. Kort daarop kwam de Endeavour bij een andere baai of haven, die een bijzonder goede ankerplaats scheen aan te bieden. Deze baai werd Port Jackson genoemd, omdat de man op uitkijk, die ze het eerst gezien had, Jackson hiet. Dit is thans de wonderschone haven van Sydney.
Cook volgde nu de kust, die hij wegens de grote gelijkenis met Wallis New South Wales noemde, verder tot haar noordelijk uiteinde, Kaap York, en op Woensdag 22 Augustus schreef hij in zijn dagboek: ‘nu nam ik bezit van de gehele oostelijke kust van Nieuw-Holland, van breedtegraad 38o tot deze plaats, 10 1/2o zuiderbreedte, namens Zijne Majesteit Koning Georg III, onder de naam van New South Wales’. Cook omzeilde daarop Kaap York en kwam door de
| |
| |
Torres-Straat in de Golf van Carpentaria. Zo werd deze zeestraat, die Noord-Australië van Nieuw-Guinea scheidt, voor de tweede maal ontdekt.
Op een tweede reis om de gehele aarde in oostelijke richting bezeilde Cook een groot gedeelte van de zuidelijke Stille Oceaan. Tweemaal overschreed hij de zuidelijke poolcirkel en bereikte ten zuiden van Nieuw-Zeeland een breedte van 72o 10'. Hiermede leverde hij voor goed het bewijs dat het reusachtige Zuidland, dat men sedert eeuwen in deze streken vermoedde een mythe was. De kusten van het Australisch vasteland waren evenwel in grote trekken bekend. Maar het bleef nog altijd onzeker of het door Tasman ontdekte van Diemens-Land met Nieuw-Holland één vasteland vormde of niet. Dit raadsel werd opgelost door Matthew Flinders. Met zijn vriend George Bass omzeilde hij in 1798 geheel van Diemens-Land en leverde daardoor het bewijs dat dit een afzonderlijk eiland was. In 1892 verkende hij het nog onbekende gedeelte van de Australische zuidkust en in 1803 omzeilde hij geheel Australië en leverde een uitmuntende kaart van de gehele Australische kustlijn.
Het antwoord is hier zoals bij zovele ontdekkingen en uitvindingen. De eer komt niet uitsluitend aan één persoon of één volk toe.
De Nederlander Willem Jansz is de eerste Europeaan van wie wij met volkomen zekerheid weten dat hij op het Australisch continent aan land is geweest. Maar waarschijnlijk waren Chinezen en andere Aziatische volken eeuwen vroeger ook al daar geweest. Verder is het bijna zeker dat de Portugezen in de zestiende eeuw, en namelijk ook in 1601, noordelijk Australië hadden bezocht. De Spanjaarden Prado en Torres ontdekten de Torres-Straat enkele maanden na de landing van Willem Jansz. Daarna werden de noord-, de west- en de helft van de zuidkust en het eiland Tasmanië door Nederlanders ontdekt en verkend. Van het hoogste gewicht was dan in 1770 de ontdekking der oostkust door J. Cook en Flinders zette op alles de kroon door zijn reizen in 1802-1803, waardoor eindelijk de gehele Australische kust nauwkeurig bekend en in kaart was gebracht. Flinders stelde voor het thans in geheel zijn omvang bekend geworden vasteland Australia te noemen, de benaming kort na 1606 in Spanje ontstaan als bijvorm van Quiros' Austrialia. Omstreeks die tijd waren de namen Nieuw-Holland en Terra Australis nog altijd de meest gebruikelijke. Maar Flinders gaf de voorkeur aan Australia, als zijnde welluidender en beter passend bij de benamingen der andere werelddelen. Het voorstel van Flinders vond aanvankelijk weinig bijval bij de Britse Admiraliteit. Hij zag zich verplicht zijn eigen reisbeschrijving onder de titel ‘A Voyage to Terra Austrilis’ te laten drukken, en de benaming Nieuw-Holland bleef nog lang, ook in Engeland, in gebruik. Maar in Australië zelf vond Flinders' voorstel meer en meer bijval en kreeg zijn uiteindelijke bekrachtiging in de wet waarbij in 1900 het Australische Gemenebest werd opgericht: ‘An act to constitute the Commonwealth of Australia’ (Wet tot oprichting van het Gemenebest Australië).
Prof. A. LODEWYCKX
|
|