De Vlaamse Gids. Jaargang 32(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 405] [p. 405] [Gedichten] De herfsttijloos Zo moede na een zwerftocht over dalen, begluurde mij de rust op hoge wei, die schuins afzinkend naar de kalkvallei verzwinden zou in sprookjes en verhalen. Doch toen de zon verscheen uit dauwen bleef alles roereloos in stilte moe, dat zelfs geen dier, dat zelfs geen luie koe ter hoogte kwam om zich in 't gras te lauwen. Vraag niet waarom, hier was het gif geborgen: de kelken purper-paars der herfsttijloos als ornamenten, diaphaan zo broos vervulden ieder wezen vol van zorgen. De laatste bloem van 't jaar als modelussen van welke vrouw die gluiprig wenkt en vals verzwindend slechts haar ogen schenkt en toch vervoerend aanzoekt haar te kussen. Wie zou die laatste schoonheid plukken; een troosteloze man die op het wereldrond op zwerftocht ging, een late vagebond die eens in 't levensweemlen zocht te lukken. Ik heb u niet van doen, die bloem, die vrouwen al dronk ik ook de kelk ten bodem uit en zocht ik zoelheid bij het zoete fruit, toch kwam een zerpe nasmaak mij te rouwen. En zo trok altijd zwervend henen - de herfsttijloos gebroken als een schim - de man, in wie 'k mij zelve zie, ter kim en die zijn weemoed niet zoekt uit te lenen. [pagina 406] [p. 406] Het ongerepte verlangen Ik ben een ridder van de wilde velden, van wat nog overblijft van bos en beemd; ik ben een dweper, niet van wapenhelden, maar van de bloem die langs de heikant zeemt. Ik ben een ridder van de wilde streken, ik ben een zwerver haveloos en naakt, en dwalend zoek ik langs veel stille beken een vrouw die over deze schoonheid waakt. Ik zoek soms, oude ridder uit 't verleden, een vrouw waarvan ik dikwijls heb gehoord, haar naam ben ik, sinds jaren her vergeten; haar adel leefde in mijn verbeelding voort. Zij zwierf naast mij in de eenzamhefd der oorden, verzamelend de bloemen die zij vond; wij hoorden nooit 't gezang van onze woorden, ik weet ook niet wat haar aan mij verbond. Zij zwierf door 't riet en door de wilgerozen door 't geiteblad en door veel ranken meer; wij droomden van een kinderlijk liefkozen en zwervend vonden we ons geen enklen keer. Nooit zal ik haar in mijn bereik ontmoeten, ik ridder zonder ros en zonder hoop, toch zal haar wezenlijkheid mij behoeden, waar ik als zwerver in het wilde loop. Hugo VRIELYNCK Vorige Volgende