met de pauze weg. Na de pauze worden er namelijk moderne composities gespeeld en die maken voor haar oren te veel lawaai. Daar kan zij niet tegen. Zij stelt zich een beetje aan, maar het is werkelijk een heel fijn meisje. En straks komt haar zuster, ook niet slecht, maar met wat minder gevoelige oren en wat minder dikke wangen. Die breng jij naar huis. Zij heet Ada, dat weet je nu alvast’.
‘Ik vind het best’, zei mijn vriend, ‘wij nemen nog een glas wijn en dan op mijn rekening’.
Wij bestelden nog een glas wijn en ik liep even langs Paula. ‘Was het een goed concert ditmaal?’ vroeg ik.
Paula glimlachte en er kwamen twee kuiltjes in haar wangen. ‘Er was helemaal geen concert’, zei ze.
‘Geen concert’, zei ik, ‘op Dinsdagavond?’
‘Neen’, zei ze, ‘er is geen concert. Er is nergens in de stad muziek. Heb je 't nog niet gehoord? Wij moeten rouwen om Stalingrad’.
‘Stalingrad’, zei ik, ‘nee, nog niets van gehoord’.
‘Ja’, zei ze, ‘de Duitsers in Stalingrad hebben zich over gegeven’.
‘Dat is de moeite van het rouwen waard’, zei ik. ‘Wacht even, ik zal het even aan mijn logé vertellen’.
Ik ging weer naar Willem en ik zei: ‘Zij is niet naar een concert geweest. Er is nergens in de hele stad muziek. Wij rouwen om Stalingrad. Wij rouwen omdat de Duitsers in Stalingrad zich hebben over gegeven. Daarom speelt de band hier vanavond ook niet. Wij moeten vier dagen rouwen.
‘Nou’, zei mijn vriend, ‘dat is fijn. Wat mij betreft, hebben wij elke week zo'n rouw. Laten wij er een glos wijn op drinken’.
Wij dronken er een glas wijn op en daarna gingen wij bij Paula zitten. Mijn vriend Willem ging het best naar de zin. ‘Dat is het’, fluisterde hij mij toe, ‘wat ik zolang ontbeerd heb. Een glas wijn, wat praten met een meisje en rouw om Stalingrad. Daar heb ik jarenlang op gewacht. Ik begin mij nou lekker te voelen’.
‘Ja’, zei ik, ‘het is een welgeslaagde avond’. Wij dronken nog een glas wijn met ons drieën voor mijn rekening.
Er kwam een andere vriend van mij binnen. Een jonge man met een donker, negerachtig uiterlijk. Hij was een van de opgewekste mensen die ik kende.
‘Kijk’, zei ik tegen Willem, ‘daar komt Jim. Hij heeft niets op de hele wereld, maar hij is optimist. Hij zingt altijd’.
‘Laat hem aan ons tafeltje komen zitten’, vei Willem, ‘hij lijkt mij geschikt.
Hij kwam aan ons tafeltje zitten en ik zei: ‘Jim, de hele stad is zonder muziek. Zing je nog?’
‘Rouw om Stalingrad’, zei Jim, ‘ik heb in lange tijd geen betere reden