Strauss. En deze vroegen enorme stemmen om boven de orkesten uit te komen. Een ‘Bombenstimme’ heette dat, die moest je hebben om iets te zijn.’
Geertruida van Vladeracken had geen ‘bombenstimme’, dit gebeurt nog meer; maar zelden ontmoet men een zanger die er zich bij neerlegt en dan opzoekt wat hij met zijn klein stem wel verwezenlijken kan, want in den grond, dromen allen van de ‘bombenstimme’. Eigenaardig is het nu vast te stellen, dat Geertruida van Vladeracken, ondanks haar misprijzen voor de Wagneriaanse ‘bombenstimme’, per slot van rekening de Wagneriaanse theorie in de vertolking van het volkslied heeft gebracht: overwicht van het woord, van de dramatische betekenis, verscherping van deze betekenis door gepaste kostumen en scenisch spel, waarvan talrijke photo's treffende voorbeelden geven. Voeg daar bij het verheerlijken van het kunstideaal en van het beeld van de kunstenares en dan heeft u de mooiste brok romantisch kunstbeleven en de brutaalste tegenstelling met de middeleeuwen die u maar indenken kunt.
Met ‘Muziek’ is deze indruk nog zwaar versterkt. In het Voorwoord lazen wij: ‘Memoires? niet precies, althans niet in den zin, die men gewend is aan het woord te hechten... ik trachtte liever een indruk te wekken van wat muziek in mijn leven betekent, en het aan rijkdom heeft gebracht.’
Wij hadden veel liever willen vernemen, hoe in een tijdperk van ‘bombenstimme’ een zangeres zich technisch in een ‘kleinkunst’ wist op te werken, zulk voorbeeld hebben wij heden broodnodig. ‘Muziek’ komt eigenlijk neer op de levensgeschiedenis van een meisje dat dol graag op de paardjesmolen zit, haar leraressen op schalkse wijze de les weet te lezen en die later met succes, na lange strijd, eens mocht tonen dat een ‘bombenstimme’ ook kan gevloerd worden. De dagelijkse gang van de vertolker wordt hier brandpunt van het muziekleven, wat weer een typisch romantisch verschijnsel is.
Gelukkig kwam het boekje ‘Beter Zingen’ ons veel goed maken. Achtereenvolgens worden enkele algemene raadgevingen verstrekt over de Studie van Spreken en Zingen, over Bel canto, over de verhoudingen van leraar en leerlingen (wat ik aan menig leraar zou aanbevelen), over enige technische fundamenten. Alles komt per slot van rekening op het volgende neer: werken, altijd maar werken; zoeken, tot men die schoonheid weet te vinden waaraan men in alle oprechtheid geloven kan. De sterke objectiviteit van dit boekje bracht ons op gelukkige wijze terug bij de stevige zakelijkheid van het onderzoek ‘Het Klavier bij Bach’. Het laatste boekje ‘Om de Kribbe’ stelde ons zonder meer terug voor het subjectief schoonheidsbeleven. Het komt zo wat voor als een verrukkelijke ‘carnet de poésies’ waarvoor de kunstminnende vrouwen soms aardige vondsten hebben. Hier weer heerst de stemming van de auto-biografische roman ‘Muziek’ waarin de schrijfster de onbeduidendste voorvalletjes uit een normaal burgerlijk leven, de momentele schoonheidsemoties van streng persoonlijke aard, wil heffen tot gebeurtenissen en aanwinsten van een gemeenschappelijke kunstwaarde.
De lectuur van deze vijf boekjes hielp ons niet veel verder in de oplossing