De Vlaamse Gids. Jaargang 32
(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 296]
| |
Rubens en Rembrandt als romanfigurenEEN der moeilijkste opgaven, waarvoor een romancier zichzelf kan stellen, is het schrijven van een historische roman, vooral van een historische biografie. Het creeëren van een roman impliceert voor de auteur pro primo totale vrijheid om de door hem geconcipieerde gestalten hun eigen persoonlijkheid en karakter te schenken. De algemeen menselijke waarde van die gestalten wordt in de eerste plaats bepaald door de scheppende intuïtie en de technische vaardigheid beide, waarover de schrijver beschikt. Vooral de intuïtie waardoor hij feilloos het inwendig leven van zijn personages aanvoelt is het conditio sine qua non, zonder hetwelk de schrijver nimmer een kunstwerk van blijvende waarde kan scheppen. Dat de technische vaardigheid gelijke tred moet houden met de kracht van die intuïtie, spreekt vanzelf, daar de auteur die intuïtief te werk gaat, met zijn figuren, eens dat zij gestalte hebben gekregen, niet meer doet wat hij wil, maar hen zelf volgt tot hun uiteindelijke, onafwendbare bestemming. Dit kan niet beter geïllustreerd worden dan met het voorbeeld van Dostojefski. Als tegenhanger van Dostojefski in deze kan G.B. Shaw gesteld worden. Een ingewikkelde studie zou er te schrijven zijn over de verhouding van de auteur tot diens romanfiguren, en de invloed die zij wederkerig op mekaar uitoefenen. Het ‘Madame Bovary, c'est moi’, van Flaubert, bevat een waarheid als een koe, en het is even waar dat een auteur die deze niet bijna integraal op zichzelf kan toepassen, vlug zal vergeten worden, hoe schitterend woordkunstenaar hij ook is. Misschien is het aan dit laatste te wijten dat een groot historicus zich zelden tot een werkelijk groot romancier ontpopt, en omgekeerd. Zsolt Harsanyi, die een uitgebreide roman schreef met het leven van Rubens als themaGa naar eind(1), zal zeker niet kunnen beweren ‘Rubens, c'est moi’. Want hoewel de auteur zich blijkbaar uitstekend gedocumenteerd heeft en over een zeer handige pen beschikt, krijgt men bij lezing toch nooit de indruk dat Rubens zo'n indrukwekkend figuur was, als Harsanyi het wil doen voorkomen, wat al een eerste mislukking is. Men blijft enigszins geboeid door de overvloedige stof, maar nimmer ontroert het werk. Meer, sommige nevenfiguren, zoals de Franse geleerde Peiresc, de hertog van Mantua, Velasquez, en anderen, staan in de roman in een beter en alleszins interessanter reliëf dan de hoofdfiguur. Rubens zelf is hinderlijk geleerd, handig, geliefd, goed, schoon, welsprekend, liefhebbend en nog meer van dat alles. Hinderlijk omdat niet het minste vlekje op dit karakter hem tot een waarachtig mens maakt. Uit het feitenmateriaal dat te zijner beschikking stond, heeft Harsanyi Rubens niet tot leven kunnen wekken. Zijn aandacht ging meer uit naar het historisch juiste detail dan naar de hoofdzaak: bloed in Rubens' aderen. Het is heel aardig dat de lezer weet op welke datum een bepaalde brief uit Spanje naar Antwerpen verzonden werd, en hoeveel schilderijen van Adriaan Brouwer Rubens zich had aangeschaft, maar een roman wint er heel wat meer bij wanneer de | |
[pagina 297]
| |
auteur het conflict dat elk kunstenaar onvermijdelijk met zichzelf heeft uit te vechten, aangrijpend en boeiend weet uit te beelden. ‘Dit was Leven’ zit overigens handig in mekaar, en de dialogen, waar de schrijver zich voornamelijk op zijn fantasie mocht verlaten, behoren tot de beste gedeelten van het werk. Het feit, dat de lezing van Harsanyi's roman zeer weinig inspanning vraagt, is zeker van aard om dit lijvig werk een betrekkelijk groot succes te verzekeren. Een grote tegenstelling met ‘Dit was Leven’ biedt Jef Crick's ‘P.P. Rubens’Ga naar eind(2). Crick heeft hiermede het bewijs geleverd dat hij het zeker niet verdient zo over het hoofd te worden gezien als totnogtoe het geval was. Er zijn talloze gebreken in het werk - o.m. op taalgebied neemt Crick het altijd niet zo nauw. Verder lijdt het boek aan een zeker gebrek aan evenwicht. Sommige detail-kwesties worden door de schrijver in het lang en in het breed behandeld, terwijl enkele gebeurtenissen, die een zeer grote invloed op het leven van Rubens hebben uitgeoefend, slechts vluchtig worden aangestipt. Wat de beeldspraak betreft, legt Jef Crick veelal een hinderlijk gebrek aan goede smaak aan de dag. Enkele voorbeelden: Zijn breed voorhoofd (...) blonk van vernuft. (p. 16). Jef Crick geeft evenwel blijk van een heerlijk enthousiasme, dat hem enkele der schoonste bladzijden uit zijn oeeuvre heeft ingegeven. De hoofdstukken, waarin hij een schaatspartij op de Schelde beschrijft, en de ontmoeting tussen Rubens en Adriaan Brouwer bijvoorbeeld, vergoeden grotelijks de hierboven aangehaalde gebreken van het werk. De grootste verdienste van de auteur ligt hierin, dat hij zijn onderwerp met zóveel liefde heeft behandeld, dat hij inderdaad nu en dan de middelen heeft gevonden eenzelfde geestdrift bij de lezer op te wekken, hetgeen deze laatste zal doen verlangen naar een intiemere kennismaking met de werken van onze grootste schilder. Maar dan mag hij zich niet steunen op de gekleurde illustraties uit het boek, want die zijn in een woord afschuwelijk.
***
Veel verleidelijker als romanfiguur is Rembrandt. De ups en downs in zijn bestaan bieden de romancier stof genoeg om een uiterst boeiend werk te schrij- | |
[pagina 298]
| |
ven. En dat misschien Juist daarom Rembrandt's bewogen leven vooral de laatste jaren een grote aantrekkingskracht op vele kunstenaars uitoefende, bewijzen de vele romans, toneelstukken en zelfs films die sedert enkele tijd overal de wereld ingestuurd werden. Een zaer vrij geïnterpreteerde, maar psychologisch zeer aanvaardbare biografische roman over Rembrandt werd door Theun De Vries in het licht gezonden, die wij gerust als de beste, welke totnogtoe in het Nederlands geschreven werd, kunnen beschouwen. De tragiek van Rembrandt's leven als kunstenaar heeft De Vries er in doen uitgroeien tot een grote waarheid. Kort na elkander verschenen thans twee geromanceerde biografieën van Rembrandt, nl. ‘Licht en Schaduw’, door Ch. HuygensGa naar eind(3) en ‘Meester Rembrandt’, door Jan MensGa naar eind(4). Beiden hebben hun onderwerp wel op zeer verschillende wijze behandeld. Vooreerst valt de overvloedige documentatie op bij Huygens. De auteur heeft blijkbaar een zeer diepgaande studie over zijn onderwerp gemaakt, vooraleer hij zijn roman aanving. Het resultaat er van is dat ‘Licht en Schaduw’ als roman moeilijk verteerbaar geworden is, terwijl het anderdeels een heel eind van het wetenschappelijk werk af staat. Huygens geeft soms een minutieuse, dikwijls zeer geslaagde ontleding van Rembrandt's werk, maar de mens Rembrandt, en vanzelfsprekend ook de kunstenaar, komt in geen enkele bladzijde waarlijk tot leven. Jan Mens voert een mooie Rembrandtfiguur ten tonele. Nergens krijgt de lezer in dit boek het gevoel dat de auteur heeft moeten studeren vooraleer deze of gene passus zijn definitieve vorm te geven. ‘Meester Rembrandt’ leest aardig en heel vlot, wat vooral te danken is aan Mens' fijn ontwikkelde zin voor humor, en de zeer gevoelvolle wijze, waarop hij de grote schilder en zijn tijdgenoten tot leven brengt. En zijn taal is, hoewel wars van enige opzettelijke sierlijkheid, warm, beurtelings olijk en ontroerend. Opmerkelijk is wel dat, waar zowel Huygens als Mens een archaïserende taal gebruiken, deze bij Huygens een stijve soms onwennige indruk maakt, terwijl ze bij Mens, hoewel voor de moderne lezer ook wel eens hinderlijk, veelal bijdraagt tot het scheppen van een gemoedelijke atmosfeer, hetgeen waarschijnlijk ook schrijver's bedoeling is geweest. Huygens' boek staat onbetwistbaar in de schaduw van dat van Mens. Dat komt doordat aan ‘Licht en Schaduw’ de adem van het leven ontbreekt. Geen van Huygens' personages kunnen zich nog vrij bewegen in de overvloed van het verzameld feitenmateriaal. Historisch minder betrouwbaar misschien, is Mens' werk beter als roman, omdat deze laatste auteur bij het schrijven meer zijn hart (zijn verbeelding) heeft laten spreken, dan hij te rade is gegaan in archiefbronnen. In ‘Meester Rembrandt’ van Jan Mens leeft vooral de hartstochtelijke kunstenaar Rembrandt, van wie elk schilderij en elke tekening niet anders kon zijn dan ze geworden is. Daarvan zal elke lezer overtuigd zijn, en na het proeven van Mens' boek zal hij de kunst van Rembrandt zeker beter aanvoelen | |
[pagina 299]
| |
en beter begrijpen. En omdat Jan Mens dat vermocht, is zijn roman reeds in vele opzichten geslaagd te noemen. Daarom had ik na lezing van beide werken een zwak voor ‘Meester Rembrandt’.
***
Van de hier besproken auteurs illustreert Huygens m.i. het best wat ik bij de aanvang van dit artikel schreef: dat een auteur een groot kunstenaar moet zijn, om, zijn scheppende verbeelding breidelend, een bloedwarm, blijvend kunstwerk te scheppen. En elk van deze auteurs heeft, bij het schrijven van zijn historisch-biografische roman, zijn verbeelding in een corset van feitenmateriaal geregen, dat hem, voor de toeschouwer bij de een meer en bij de ander minder merkbaar, meer dan eens duchtig gehinderd heeft. Elk van hen heeft een zeer moeilijke onderneming aangevat toen zijn keuze viel op de kunstenaarsbiografie. Dat evenwel geen enkel dezer werken, niettegenstaande de gebreken, die voor het genre bijna onvermijdelijk zijn, en de tekortkomingen, omdat goen enkel dezer schrijvers een werkelijk groot kunstenaar is, de lezer onverschillig zal laten, is tenslotte zeer verheugend.
Pliet VAN LISHOUT |