De Vlaamse Gids. Jaargang 32
(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
De laatste uren van GoetheOP 22 Maart verjaarde weer de sterfdag van J.W. von Goethe. Ten jare 1932, ter gelegenheid van de 100ste verjaring van dit overlijden, werd deze datum over de gehele beschaafde wereld herdacht in een rijke reeks geschriften en talloze voordrachten, in talen velerlei. De belanstelling en de verering voor een genie, gelijke Goethe is geweest, laten zich echter nimmer binden aan tijd noch plaats. Welbeschouwd gaf toen nochtans de herdenking van zijn heengaan uit deze wereld meer aanleiding tot een verheerlijking van zijn veelzijdig werk en zijn uitzonderlijke begaafdheid dan juist tot het nader nagaan van zijn laatste dagen op aarde... meer tot het afwikkelen van de verrassende film van zijn lichtend leven dan tot het uitstippelen van zijn lichamelijk verkwijnen en zijn verzwakkende ademtochten, terwijl de vleugelen van de engel des doods door zijn woning ruisten...
Naar ieder weet, stierf Johann Wolfgang von Goethe hoog bejaard, te Weimar, daar hij al op 28 Oogst 1749 te Frankfurt-am-Main het levenslicht aanschouwde. Men mag er zeker van zijn: bij zijn geboorte of zelfs nog later zal niemand hebben vermoed noch durven dromen, dat de grootste der Duitse dichters al te gader de ouderdom van 82 jaar zou overschrijden! Naar het schijnt, kwam hij onder een uiterst gunstig gesternte ter wereld - en daaraan hechtte men toen nog groot gewicht - maar toch als een zeer zwak kind, zo zwak dat men hem aanvankelijk zelfs doodgeboren waande. Nadien moet hij al even weinig hebben behoord tot de sterksten van lichaam: men denke slechts aan de zware ziekte, die hem gedurende zijn studententijd in Leipzig overviel en die eerst twee lange jaren van verkleefde zorgen in het ouderlijk huis konden verdrijven. Vermoedelijk wreekte zich zijn afkomst op hem: althans de bekampers van de bij het begin van het nazi-bewind in Duitsland uitgevaardigde wet tot verplichte sterilisatie van zogezeid minderwaardigen herinnerden er graag aan dat verscheidene van zijn nabestaanden grote psychische last hebben gedragen. Zijn eigen vader, advokaat-keizerlijke raadsheer Johann Kaspar Goethe, was een uitgesproken zenuwlijder; zijn zuster Cornelia en ook zijn eigen zoon waren zo goed als gek; twee van zijn kleinkinderen zijn zwaar zenuwziek geweestGa naar eind(1). Goethe zelf bewaarde echter tot het allerlaatste toe een bewonderenswaardige levenskracht en frisheid van geest. In zijn boek ‘Goethes letztes Lebensjahr’ brengt prof. Paul Fischer-Tübingen onomstootbaar het bewijs dat niet eens zijn uiterste levensjaar ‘neergang en verval’ heeft betekend, integendeel ‘de kroning van een onvergelijkelijk groot en heerlijk mensenbestaan’. Omtrent zijn allerlaatste dagen en zijn dood beschikken wij over enkele berichten van zijn tijdgenoten. Gerhard Steinberg heeft ze samengelezen tot een dun, maar belangwekkend bundeltje, ‘Goethes letzte Tage’Ga naar eind(2). | |
[pagina 258]
| |
Het zekerst grijpt men hiervoor naar mededelingen van dokter Vogel, toentertijde groothertogelijke lijfarts in Weimar. Hij verzorgde Goethe als huisdokter en bezocht hem geregeld omstreeks 9 ure in de morgen. Op Vrijdag, 16 Maart 1832, werd hij evenwel reeds om 8 ure naar Goethe's huis ontboden. Hij trof de oude dichter te bed aan, lichtjes in sluimer. De patiënt kloeg dat hij zich een dubbele verkoudheid op de hals had gehaald, eerst door van uit zijn hevig verwarmd studeervertrek langs de kille huisgang naar het salon te zijn moeten gaan en weer een paar uren later op een toertje per rijtuig. Dokter Vogel stelde vast dat de blik van de zieke ongewoon dof was, de oogleden licht ontstoken; zijn stem klonk ook wat schor, doch zijn adem ging rustig en van tijd tot tijd alleen moest hij droog hoesten. Goethe had last van sufheid in de kop en zwaarhorigheid. Tegen de avond trad echter beterschap in en bleek hij zelfs in staat hofrat RiemerGa naar eind(3) te ontvangen, ja zich met die bezoeker te onderhouden over taalkundige vraagstukken. Die avond noteerde hij in zijn dagboek: ‘16. März 1832. Den ganzen Tag wegen Unwohlseins im Bette zugebracht’. Het zou zijn laatste aantekening wezen! 's Anderendaags voelde hij zich nochtans geheel wel. Hij moest niet eens aan bezoekers belet laten geven; 's avonds was hij spraakzaam en goed geluimd. Ook de nacht verliep naar wens en als, de morgen daarop, Vogel kwam kijken, schreef hij geen nieuwe medikamenten voor. In de morgen van de 19e Maart vond de dokter hem zo waar vóór zijn bed gezeten. Hij had al een Franse brochure gelezen en toonde belangstelling voor allerlei gebeurtenissen. Het dient gezeid dat, zonder het rond te bazuinen, Goethe gedurende zijn laatste jaren zich uiterst liefdadig had getoond door het schenken van steun- en hulpgelden uit zijn eigen vermogen aan schamele armen. Zo ondertekende hij nog op de 20e Maart met eigen hand een opdracht om honderd taler te betalen aan een behoeftig geworden dame. Dit was de laatste keer dat hij een pen in de hand nam! Want die morgen verslechtte al met eens zijn toestand zeer. Toch ging hij niet in op het voorstel van zijn huisknecht om de geneesheer te laten halen. Toen dan Dr. Vogel om half negen verscheen, schrok hij bij de aanblik van de kranke. Diens trekken waren gans vertrokken; zijn gelaatskleur asgrauw, zijn ogen lagen diep ingezonken; onophoudelijk steunde hij van pijn; zijn lichaam voelde ijskoud aan, schoon hij droop van 't zweet. Toen de oude dichter het bericht van de dood van zijn zoon August, op reis in Rome, ter ore was gekomen, was hij door een bloedspuwing overvallen; thans vreesde men een hernieuwing hiervan. Derhalve diende men hem veel baldriaanaether toe en liet men hem hete tee van pepermuntkruid en kamillenbloesem drinken. Toen de avond viel, ging het opnieuw veel beter en slaagde hij er in rustig te spreken. Ook de nacht verging treffelijk. De Woensdag, 21 Maart, zette op dezelfde bemoedigende wijze in. Goethe liet zich enkele platen voorleggen en een van zijn kleinzoons, Walter, moest hem een posse, ‘Der versiegelte Bürgermeister’, voorlezen. Later op de dag sprak hij | |
[pagina 259]
| |
lang over zijn natuurkundig werk ‘Farbenlehre’, ook - met zijn schoondochter Ottilie von PogwischGa naar eind(4) - over aangelegenheden der Europese politiek. Als het avond werd, drong hij er op aan dat zijn kleinkinderen hun voorgenomen bijwonen van een voorstelling in de schouwburg niet zouden verschuiven. Ondanks het verbod van de dokter trachtte hij nog een Frans boek over de omwenteling van 1830 te lezen... wat evenwel niet ging. Om 11 ure stond hij er op dat zijn schoondochter eveneens naar bed zou gaan; zijn knecht en zijn kopist John daarentegen zouden bij hem waken. Aan de eerste sloeg hij voor om maar op zijn bed te gaan liggen, want zelf was hij van zin gekleed en in een leunstoel de nacht door te brengen. Afwisselend sliep hij korte pozen in en schoot telkens weer wakker. Op Donderdag, 22 Maart, liet hij zich rond 6 ure in zijn zetel rechtop zetten. Een weinig later begaf hij zich naar zijn studeervertrek, alwaar Ottilie 's nachts was gebleven. Dra voelde hij zich zeer vermoeid en keerde hij terug naar zijn zetel. Geneesheer Vogel had toen al alle hoop laten varen; doch de meeste kennissen schonken aan zijn pessimisme geen geloof. Zij wezen er op dat de barometer gestegen was, want men wist algemeen dat zulks op Goethe een gunstige uitwerking had. Het was eerst 7 ure in de morgen en toch gaf hij zijn wil te Kennen om proeven met kleurfenomenen te doen. Sprekend met zijn schoondochter, gewaagde hij er van dat de maand April wel is waar storm meebracht, doch schone dagen eveneens, gedurende dewelke hij zich door beweging in openlucht wilde sterken. Als de zon opkwam, verslimmerde zijn toestand voortdurend. Om 9 ure verlangde hij naar wijn met water en liet zich door zijn beide helpers nog eenmaal in zijn zetel oprichten. Toen vroeg hij, welke dag het was en zei, als hij het antwoord hoorde: ‘Dus is de Lente begonnen en kunnen we des te rasser opknappen’. Om 10 ure wenste hij te ontbijten, waarop men hem een beetje klein gesneden gevogelte opdiende. Llater zegde hij met een paar woorden dank aan de zuster van Ottilie om de vriendelijke belangstelling in zijn toestand, waarvan ze in de laatste dagen blijk had gegeven. Een poosje later wilde hij opnieuw naar zijn studeerkamer, maar geraakte niet verder dan de deur en ging weer in zijn zetel zitten. Hij vroeg dan naar een handschrift van de toneelschrijver KotzebueGa naar eind(5). Niemand wist daarvan, doch het nam niet weg dat Goethe werkelijk enkele dagen vroeger het manuscript van ‘Der Schutzgeist’ had gelezen en het daarna toevertrouwd had aan zijn kleinzoon Wolf. Zijn geest was nog steeds wakker! Hij begon aan SchillerGa naar eind(6) te denken. Hij merkte op de grond een blad papier en vroeg: ‘Waarom laat men hier Schiller's correspondentie liggen?’ en men was gedwongen het op te rapen. Ottilie had plaats genomen naast zijn stoel op het ledige bed. Teder sprak hij tot haar ‘Nun, Frauenzimmerchen, gib mir dein gutes Ptötchen!’. Deze woorden van innige scherts zijn zijn laatste geweest... niet de uitroep ‘Mehr Licht! mehr | |
[pagina 260]
| |
Licht’, die de legende hem bij zijn uiterste ademsnik in de mond heeft willen leggen. Met zijn rechterwijsvinger ging hij letters in het ijle aan 't schrijven. Zijn krachten namen nu spoedig af... zijn hand gleed steeds lager, maar schreef voort, ten slotte op de deken, die men om zijn benen had geslagen. Duidelijk nam men waar dat hij zintekens zette en ook een hoofdletter W. Zijn vingers werden blauw, zijn ademhaling van minuut tot minuut lastiger. Hij ging nu gemakkelijk naar links leunen in zijn zetel. Hij wierp een blik van onuitsprekelijke liefde naar Ottilie, die zijn hand in de hare klemde. Toen doorvoer een siddering zijn ganse lichaam... Goethe was dood... om half twaalf 's middags van de 22e Maart 1832. Johann Peter EckermannGa naar eind(7), een Hannoveriaans literaat, die gedurende Goethe's tien laatste levensjaren als secretaris met zelfopofferende toewijding de meester-dichter bijstond, heeft hem 's anderendaags nog willen zien en van de op het doodsbed rustende een duidelijk beeld nagelaten: Op de rug uitgestrekt, rustte hij gelijk een slapende. Diepe vrede en vastheid heerste over de trekken van zijn verheven-edel gezicht. Het hoge voorhoofd scheen nog gedachten te koesteren... Het lichaam lag naakt in een wit beddelaken gehuld, grote brokken ijs had men er niet te ver van af omheen geplaatst, ten einde hem fris te houden zo lang mogelijk... ik verwonderde me over de goddelijke pracht van deze ledematen. De borst geheel krachtig, breed en gewelfd; armen en dijen vol en zacht gespierd; de voeten sierlijk en van de reinste vorm, en nergens aan geheel het lijf een spoor van vetheid of vermagering en verval. Een volkomen mens lag in grote schoonheid voor mij... De schoondochter, Ottilie von Pogwisch, liet een doodskaart drukken met de volgende tekst: Gisteren voormiddag, te half twaalf, stierf mijn geliefde schoonvader, de groothertoglijke saksische werkelijke geheimraad en minister van state, Johann Wolfgang von Goethe, na kortdurige ziekte, aan stikzinking ten gevolge van een zenuwachtig geworden katharaalkoorts. Geesteskrachtig en liefdevol tot aan de laatste zucht, scheidde hij van ons in 't 83e levensjaar. - Weimar, 23e Maart 1832. - Ottilie von Goethe, geboren von Pogwisch, tegelijk uit naam mijner drie kinderen Walter, Wolf en Alma von Goethe. Op 26 Maart, even na 5 ure 's namiddags, had de begrafenis plaats en werd Goethe te ruste gelegd in de Fürstengruft te Weimar, waar reeds zijn beschermheer, groothertog Carl-August, was bijgezet en ook het stoffelijk overschot van Schiller sedert het jaar 1827, dank zij de bemoeiingen van Goethe, ondergebracht werd. Röhr, de predikant van het Weimaarse hof, hield de lijkrede en | |
[pagina 261]
| |
men zong een afscheidslied van Riemer, getoonzet door HummelGa naar eind(8): ‘Rust nu zacht in heilige vrede...’
Men zal er wel geen bezwaar tegen hebben dat er hier aan herinnerd wordt, hoe het herdenkingsjaar 1932 een welkome gelegenheid bood om, betreffende de grote Duitse dichter, allerhande op te zoeken en na te speuren. Ook de liefhebbers van de genalogie zetten zich aan het werk en naarstig streefde men er naar de voor- en nazaten van Goethe te achterhalen. Onze kennis van zijn verwanten in vroegere en latere tijd berust hoofdzakelijk op het resultaat van de opzoekingen van Sommer, in Giessen, en Knetsch, in Marburg. Men was er sinds lang op de hoogte van dat hij langs de kant van de TextorsGa naar eind(9) vermaagschapt was met Lucas Cranach sen., de voorname Duitse schilder uit Wittenberg in de 16e eeuwGa naar eind(10); ook met de keursaksische kanselier Gregorius BrückGa naar eind(11). Thans werd beweerd dat Thuringisch, Frankisch en Hessisch bloed in zijn aderen vloeide en hij door zijn afstamming in betrekking stond met de vorstelijke geslachten der Hessen en der Brabanders. Hij zou zelfs verwant zijn met de heilige ElisabethGa naar eind(12) en de heilige HedwigGa naar eind(13). Verwant eveneens met Charlotte Buff, die eenmaal zijn hart deed jagen, toen hij als beginnend advokaat werkzaam was bij het rijkskamergerechtshof te WetzlarGa naar eind(14). Nog met de gebroeders SchlegelGa naar eind(15) en met de gebroeders Grimm...Ga naar eind(16) Tevens met de Duitse wijsgeer Hegel...Ga naar eind(17) Ook van zijn rechtstreekse afstammelingen wist men een verbluffend groot aantal aan te wijzen, als men er op let dat hij bij zijn dood slechts drie kleinkinderen naliet. Van hen was Maximiliaan Wolfgang zijn lieveling, gelijk zonneklaar blijkt uit het dagboek van de grootvader. Hij werd geboren te Weimar in 1820, studeerde voor advokaat, gelijk zijn vader, grootvader, over- en betovergrootvader, en overleed in zijn 62ste jaar te Leipzig als legatieraad met pensioen. Hij waagde zich eveneens op het terrein van de dichtkunst, doch gaf maar van een zeer gering talent blijk in zijn ‘Gedichte’. Ten tijde van de Goetheviering in 1932 werden te Wenen in een tehuis voor kinderen twee knaapjes, van vijf en drie jaar, opgenomen, daar hun vader niet in staat bleek ten gevolge van lange werkloosheid in hun onderhoud te voorzien. De naam van die vader luidde Theodor Hermann Goethe. Op grond van familiepapieren kon hij bewijzen dat hij rechtstreeks afstamde van de Duitse meester. Verder werd uitgemaakt dat ook Ernst HäckelGa naar eind(18) zijn afkomst tot Goethe kan opvoeren, gelijk nog de vrouw van de kanonnengieter Alfred KruppGa naar eind(19), een geboren Eichhof... het voormalig socialistisch rijksdaglid Karl LiebknechtGa naar eind(20)... de vliegenier von RichthofenGa naar eind(21). Onder de nog levenden gaan de kunstzangeres Elisabeth Onegin en de dichters BindingGa naar eind(22) en HasencleverGa naar eind(23) er prat op, met Goethe verwant te zijn.
De Goethevorsing, die uiterst beslagen Duitse en Oostenrijkse geleerden naast tal van buitenlandse onder haar helpers telt, heeft tot nog toe, aangaande de dichter en zijn rijk oeuvre, reeds duizend en één vragen gesteld en er antwoord | |
[pagina 262]
| |
op gegeven. Nochtans niet, voor zo ver mij bekend is, op deze: Hoe reageerde het publiek in de vreemde op het bericht van de dood van de grote man? Het wil me niet oninteressant voorkomen dit even na te gaan voor de Nederlandse, inzonderheid voor onze Vlaamse gewesten. Immers voor het officieel bekendgeven van het afsterven had von Fritsch, een toenmalige minister in Weimar - en alles behalve een dikke vriend van Goethe vroeger - zorg gedragen. Hij liet het aan alle diplomatieke vertegenwoordigers van het groothertogdom weten, ten einde hen in staat te stellen om desvoorkomend tot hen gerichte vragen te beantwoorden; hij handelde zo, ‘in de overtuiging, dat Goethe's dood voor lange tijd de smartelijkste gebeurtenis, het grootste verlies was, dat Weimar ondergaan kon’. Ons behelpend met de dagbladen en tijdschriften van de tijd, die voorhanden zijn op de boekerij van de rijksuniversiteit te Gent - en talrijk zijn ze in 't geheel niet! - daarin nagaande wat ze ten behoeve van hun lezers drukten nopens het verscheiden van de beroemde Goethe, konstateren we allereerst dat sommige er geen enkel woord aan besteedden; noemen we aldus de ‘Gazette van Gent’ en de ‘Messager des sciences et des arts de la Belgique’, ook te Gent uitgegeven, bij Vanderhaeghen, drukker van de Hogeschool; en nog het ‘Bulletin de l'Académie royale des Sciences et belles-lettres de Bruxelles’, waarin nochtans de mededeling van een dubbele kant uit op haar plaats ware geweest. Dat men hier te lande toch al op 't einde van Maart 1832 op de hoogte was van het heengaan van Goethe, bewijst het nummer van Vrijdag, 30 Maart, van het ‘Journal des Flandres. - Ancien Catholique des Pays-Bas’, te Gent gedrukt op de persen van R. Lippens. Op blz. 3, onder de rubriek ‘Allemagne’, leest men daarin: | |
Mort de Goethe.On écrit de Weimar, le 22 mars: | |
[pagina 263]
| |
Ongetwijfeld luidt dit bericht tamelijk nuchter en verwoordt, opvallend genoeg, geen de minste hulde aan de meesterlijke dichter; in zijn détails blijkt het nochtans treffelijk en juist op de hoogte. Wij vinden het woordelijk terug op blz. 2 van het nummer van 31 Maart van de Brusselse ‘Indépendant. - Journal politique, philosophique et littéraire’. Wij horen het anderzijds trouw vertaald in ‘Den Nederlander’. Het wordt begrijpelijk, als men weet dat deze krant gedrukt werd op dezelfde pers als het ‘Journal des Flandres’, door R. Lippens, ‘By St. Baefs, nr. 16, te Gend’. De ‘Emancipation politique, commerciale, religieuse et littéraire’ van Brussel hield er zich alleen als 't ware op bijkomstige wijze mee bezig onder haar ‘Nouvelles diverses’, dan nog eerst op 3 April en om zo te zeggen in een aankondiging met handelsallure: Le célèbre Goëthe, le Voltaire de l'Allemagne, est mort; Mr. Jobard viend d'en lithographier un portrait très ressemblant, avec un fac-simile de son écriture. On le trouwe à la Librairie moderne, Montagne de la Cour, no 2. Dit adres gaf de zetel van de krant zelve op. Zij spelde de naam Goethe met een trema op de E van de OE. Niet anders gaat de ‘Journal des Flandres’ te werk in een nieuw bericht op blz. 3 van zijn nummer, dd. 9 April 1832, andermaal gedrukt onder de titel ‘Allemagne’: ...Goëthe laisse trois petit-fils en bas âge, dont deux garçons et une fille. Il a confirmé le choix fait par son fils, mort à Rome le 28 octobre 1831, de l'avocat Buttun et du réferendaire de Valdungen, pour tuteurs de ces mineurs. Zulks moet een nieuwsje zijn geweest naar het hart van brave, deftige burgers, voor wie de vereffening van de nalatenschap groot belang wekt! Afgezien van de enigszins potsierlijke voorstelling van de drie kleinkinderen als ‘trois petitfils’, ook voor de kleine Alma, stierf August von Goethe daarbij niet op de 28e, doch in de nacht van de 26e op de 27e der gezegde maand October en ook niet in 1831, wel het jaar te voren. Maar zonder verder te vitten, doen wij graag kond dat hetzelfde blad van bij ons zich niet minder dan nog drie keren met de gestorven Goethe inliet! Op 11 April 1832 drukt het: On vient d'imprimer à Berlin le dernier ouvrage de Goëthe. C'est un article très spirituel sur les difficultés qui se sont élevées entre CuvierGa naar eind(24) et Geoffroy Saint-HilaireGa naar eind(25), et sur la méthode que les Français suivent dans les Sciences naturelles. | |
[pagina 264]
| |
De 27 daaropvolgend meldt het weer: Les oeuvres posthumes de Goëthe pourront remplir 15 volumes. Après tout ce que ce poète illustre a publié lui-même, il y a de quoi s'étonner de cette fécondité. Ten slotte zal op 23 Mei blijken dat het ‘Journal des Flandres’ uit een lang niet slecht ingelichte bron putte: Le compositeur de musique Zelfcer, à Berlin, qui était l'ami de Goethe, et qui devait publier sa correspondance avec ce poète, ne lui a pas survécu deux mois, il est mort le 15 mai à Berlin. Dit was dan het nekroloog van de liederkomponist Karl-Friedrich ZelterGa naar eind(26), werkelijk een vertrouwd vriend van Goethe en wiens briefwisseling met de dichtervorst, toch in 1833-34 uitgegeven, zes boekdelen omvat. Het eerste van deze drie laatste nieuwsjes zal op zijn beurt ‘Den Vaderlander’ publiceren, in zijn nummer van de 12e April, ofschoon zonder vermelding van namen en ingekort: Men komt het laetste werk van den vermaerden Goethe in het licht te geven. Het is eenen geestrijken artikel, betrekkelijk een geschil over een punt der natuurlijke geschiedenis. Tot besluit halen wij hier nog de ‘Algemeene Konst- en Letterbode voor het jaar 1832’ aan, verschijnend bij de Weduwe A. Loosjes, te Haarlem. Onder zijn ‘Berigten’, in het nummer van Vrijdag, 30 Maart, staat te lezen: Weimar den 22sten Maart. - Heden verloor Duitschland zijnen grootsten Dichter Johann Wolfgang von Göthe, die den hoogen ouderdom van 82 jaren, en 7 maanden mogt bereiken. Een half jaar later behelst de rubriek ‘Gedenkpeningen’ in dezelfde ‘Bode’ bizonderheden over een ter herdenking van de afgestorvene geslagen penning: Medaille ter nagedachtenis van GOETHE. | |
[pagina 265]
| |
Wat valt er uit dusdanige berichten af te leiden? Het afsterven van de Duitse grote dichter bleef ook hier niet onopgemerkt, maar tot veel zaaks gaf het toch geen aanleiding! Het spoorde niet aan tot een samenvattend oordeel over zijn werk of een overschouwing van zijn vruchtbaar leven. Het is wel waar dat, om hun inhoud naar juiste betekenis te schatten, wij ons terug in 't jaar 1832 hoeven te denken en ons er aan te herinneren dat zelfs Goethe gedurende zijn bestaan en streven bij zijn tijdgenoten ook niet altijd sant in eigen land is geweest. In de waardering van het gestudeerde of letterlievend publiek van thans rijst hij op, omgeven met een schijn van vergoddelijking, die eerst het verloop van tijd in de 19e en 20e eeuwen om zijn beeld liet gloeien. Het Vlaams publiek van 1832 lijkt meer te zijn uit geweest op kleine biografische en andere details, meestal dan nog van zulke aard, dat wij er minder belang aan hechten. Toch verraden die hier en daar een bekendheid met 's dichters levensloop, die wij bij onze mensen hier van meer dan een eeuw geleden, daar ze ten slotte een buitenlander gold, niet als van zelfsprekend moeten vooropstellen.
Robert FONCKE |
|