bewondert de Boroboedoer, de Boeddha der nissen en de Boeddha der terrassen, ge bekijkt de Floresbewoners en zijt blij dat het uw buren niet zijn, de Papoea's van Nieuw-Guinea bevallen u al evenmin en het christenvolk der Bataks vindt al wat meer genade in uw Westers-critisch oog, ge geniet van de Balinese tempels en landschappen, en de dodentorens maken indruk op u, evenals een paar Javaanse moskeeën, ge ziet de stoet van adellijke Javaanse jonkvrouwen voorbijtrekken en de edelmaagden met de rijkssieraden van het sultanaat en de sultan van Djokjakarta (met een gouden pajong boven het hoofd gehouden, die pajong waarover Multatuli u vroeger inlichte in ‘De Japansche Steenhouwer), en hovelingen en lijfwacht en soldaten. En hoort ge de gamelans niet, ge ziet ze dan toch. En wajangspelers evoluëren voor u, en wajang golek-poppen wekken uw nieuwsgierigheid op. En renstieren staan gereed voor de start en Balinese hanen vechten en tempels wedijveren met palmen en waringins in pracht van vorm en kleur. Als ge ten slotte genoeg hebt gekeken, kan de lectuur beginnen, en volgt ge de geleerde specialisten. Prof. Krom spreekt over ‘De Geest van den Boroboedoer’ en toont aan hoe architectuur en religie ook daar in elkaar zijn gebouwd. Pater P. Heerkens heeft het over de natuurmythen van het eiland Flores en vertaalt het ‘Lied van Saka Ladja’ (het filosoferen van ongeletterden over godheid, geesten, hemel, aarde en natuurverschijnselen): aan te bevelen voor Westerse dichters zonder inspiratie! Mr. W.A. Hovenkamp boeit u met zijn beschouwingen over ‘Het cultureele Leven der Papoea's in Nieuw-Guinea’ en dr. Alb. C. Kruyt maakt u vertrouwd met ‘Het Christenvolk der Bataks’. Over het ‘Balisch Hindoeïsme’ schrijft H.T. Damsté een uitgebreide studie van een verrassend diep inzicht. R.A. Kern typeert ‘De Javaan als Moslim’. Dr. V.I. van de Wall
bestudeert de ‘Gebruiken aan de Javaansche Vorstenhoven’. De vijf laatste hoofdstukken zijn meer speciaal aan de Indonesische kunst gewijd, hoewel ook daar de godsdienst de sterke achtergrond blijft. Gilbert handelt over de muziek, Poortenaar over het Wajangspel, Coolhaas over de volksspelen, A.J. de Lorm over de kunstnijverheid en J.H. Antonisse over de inheemse architectuur. Als men dit prachtige werk heeft uitgelezen, verlangt men er naar om thans, met meer kennis van zaken, de boeken van Multatuli, Daum, Augusta de Wit, du Perron, Beb Vuyk e.a. weer ter hand te nemen. - Js.