De Vlaamse Gids. Jaargang 32
(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
IIk weet niet eens meer of ik waakte of sliep
Toen, aan het einde van den winternacht,
Me uw beeld verscheen. Uw stem, die tweemaal riep,
Was week, onzegbaar zacht.
Uw maagre hand wou tastend iets bereiken
In de ijle lucht, zoo wonderbaar verlicht.
Uw blik was dof, zonder iets aan te kijken
Vielen uw oogen dicht.
Gij zijt, ik weet het, dezen nacht bezweken.
En ik, ik hoor in de nog dronkre straat
't Eerste gerucht en zie aan 't venster bleeken,
Nogmaals, de dageraad.
| |
IIDe schoonste woorden, die de dichters vinden,
Schijnbaar een troost voor eigen angst en pijn,
Verkapte zang voor 't oor van de beminden,
Zijn nu voor U hetgeen ze werkelijk zijn:
Een kreet van wanhoop en vertwijfeling,
Een hunkeren naar den eindelijken vrede
Die U met bovenaardsche stilte omving.
Wat blijft er U, die nu de wrange reden
Kent van hun lied, van die schijnheiligheid
Die witloos slaaf is van een doode leer,
Van een geluk op aarde en in den tijd?
Ik ben nog vleesch, gij zijt mijn kind niet meer.
Geen kind, maar meer! Want eens, waar gij nu zijt,
Vind ik, ontmoedigd en verloren vader,
In 't uur dat ik nog vrees als een verrader,
U weer, die mij van wat ik ben bevrijdt.
Ontzag en schroom, ik meen allen verderen commentaar te mogen staken. ‘Ik ben nog vleesch, gij zijt mijn kind niet meer’. Zulke gekwelde-vaderkreet is zonder meer onvergetelijk. Maurice ROELANTS |
|