ene bestaan heeft, die de ganse wereld door haar apport van de op dat ogenblik gewenste vitamines heeft voorzien. Hoe waren en zijn anders het aantal vertalingen te verklaren? Vooral vandaag. Wij leven zo intens met de ganse aarde mee dat het misdaad ware van één letterkunde, laat staan van één generatie, die motieven en die intensiteit te vergen, waartoe het aanzitten aan de wereldtafel aanleiding geeft. Walravens eist dit wel van een volk van vijf millioen inwoners.
Een letterkunde moet men trouwens in haar geheel ondervragen.
Eerst en vooral moet men zichzelf kennen. Zichzelf, dat zijn ook degenen, die ons vooraf zijn gegaan.
De middeleeuwer in ons - il y pend toujours une goutte de sang - kan zonder blozen in onze taal voldoende stof en potentieel vinden om zich met zijn voorgangers, die tevens in hun sfeer wereldburgers waren voor dien tijd, te confronteren.
Voor den renaissancist in ons, gaat het inderdaad moeilijker, die lere beter Frans, Italiaans of Engels. Tenzij Karel van de Woestijne hem voldoende leek.
Wie romanticus bleef kan, tot zelfs op onze dagen, heel wat in Vlaandersen stijl verwerken en wie het met de realisten houdt, kan ook enkele weken voort.
Maar de litteraire scholen daargelaten, wie, zal Walravens triomfantelijk zeggen, wie schonk ons het avontuur en de onrust? Roelants, Herreman, Minne, Brulez, Elsschot ‘hebben hardnekkig elke hartstocht, die de mens naar de moord of het heldendom drijft versmoord’.
Al bestaan er andere dingen op de wereld dan moord en heldendom, als Walravens, die misschien verzuimde in zijn vroege wijsheid ‘De Bende van Baekelandt’ en ‘De Leeuw van Vlaanderen’ te lezen, als hij, tussen twee pijpen in, voor het heroïsche een zwak heeft, dan respecteren we zonder schaduw zijn voorkeur.
Maar dat de auteurs, die hij aanhaalt, ‘hardnekkig’ iets versmoord hebben, is pertinent vals. Geen van hen behoort tot de hardnekkigen. Moesten zij er wel toe behoord hebben, dan vergeet Walravens dat iemand, die hardnekkig iets versmoort, een even grote hartstochtelijke is als hij, die zich een broer waant van om het even welken razenden Roeland. De burgerij, waartoe wij, n'en déplaise a lui, Walravens hardnekkig rekenen, op grond van zijn zeurende mentaliteit, maakt van uit haar standpunt een even groot avontuur mee als ze zich verdedigt als de eerste de beste anarchist, die de redactie van ‘De Vlaamse Gids’ zou willen vermoorden. Men leze maar Galsworthy en Thomas Mann.
We wensen Walravens een lang leven toe. Wanneer hij dan later bij den haard, na tegenslagen en verkropping, denzelfden zedelijken moed aan den dag zal gelegd hebben als de man uit Elsschots ‘Huwelijk’, dan zal hij een meneer zijn.
Het is soms moediger het avontuur niet te willen, dan er zich dwaas en blindelings in te storten. Maar men moet het avontuur aan den ketting voelen snokken. Wij hebben niets speciaals tegen den heldenmoed, maar eisen met klem eerbied op voor den zedelijken moed. We hebben minder respect voor één, die het avontuur aan het Oostfront zocht en met vervroren tenen terugkwam, dan voor