haar nervositeit wel, maar ze zei niets en vroeg niets. De stad was vuil en vol soldaten en hoeren. Hij zag een bekende en liep met hem mee om de verlorenheid wat te verminderen. Het was een bordeel, de hoeren hadden grote zweren op hun benen en er stond een pot met drek en een krant er over geschoven, waarop grote letters zoals DALADIER, WEHRMACHT, PERIL, LA FRANCE, maar 't kot had wel te doen. Ze dronken wijn en werden dronken, de kennis van heel ver weg ergens was verdwenen, de straten donker en met smoezerig beweeg in donkere hoeken. Hij wist de weg niet meer en hij kon ook geen weg vragen. Dan zag hij 't meisje onder de lantaarn staan, met zwarte randen onder de ogen, misschien zeventien jaar. Hij hoorde niet wat ze zei, ze kneep terwijl ze sprak heel hard in zijn arm en hij ging mee, een deur in, een lange trap op en na veel gegiechel van haar en getast aan nattige muren, waren ze in een kamer in een hoog bed waarop maanlicht scheen. Hij lei neer en sliep. Toen hij wakker werd was de maan weg en brandde op een kast een kaars. Slaapdronken keek hij op naar haar witte borsten, kleiner en teerder dan die van die andere vrouw. Ze had zeker lang liggen wachten, haar mond zoog dat het hem pijn deed.
Hij zag haar 's morgens niet meer terug, hij stommelde de stinkende trap af en zwierf rond in de morgenmist. Hij kwam terecht in een troep soldaten en hoorde dat ze niet terug konden naar België. Bij de boeren gaan werken, zei er een tegen hem. Hij schrok er van dat iemand tot hem sprak. Wanneer de hitte opnieuw op hem neerviel, was hij bijna aan de boerderij. De vrouw bracht hem een kroes koele wijn uit de kelder. Hij werkte op de hellingen aan de druiven in de namiddag tot het duisterde en sliep weer in de schuur. Midden in de nacht kwam ze bij hem liggen, ze lei haar hoofd dicht tegen 't zijne en zo sliepen ze tot de dag schemerde.
Een dag en een week geleken op elkaar. Ze vroeg niet waar hij woonde, als had ze gevoeld dat hij zou gezwegen hebben om niet te breken zijn... hoe het te noemen?... zijn beschermende licht rond hem, het was zo goed alles vergeten te zijn buiten deze witte windstille rust die van buiten en van binnen ontstond tegelijk. Hij wist ook niet hoeveel weken hij er was toen hij wilde naar Toulouse weergaan. Ze zei niets, maar ze liet blijken hoe ongraag ze 't had. Hij zocht redenen uit om naar Toulouse te gaan, want hij had er geen reden toe. Hij had er hoegenaamd geen reden toe en geen verlangen. Hij ging.
Zij die Harmonium een gekke naam vinden zullen ook Harmoniums avontuur gek vinden. In Toulouse liep hij doelloos rond, steeds zijn geluk onverbroken, we zullen het geluk noemen, want we weten toch niet wat geluk is. Op een hoek reed een zware legerauto op het trottoir en pletterde Petrus tussen het wiel en de muur. Hij was gauw dood. Misschien had hij al die weken dat schone harmonium horen spelen; soms bereikt een mens ondenkbare hoogten, niet voor lang, en bij hem duurde het zeker langer dan een mens dragen kan.
Ben CAMI