| |
| |
| |
De pers en de internationale betrekkingen
DE rol van de pers in de internationale betrekkingen heeft, in de huidige onzekere toestand, een onbetwistbaar belang. In alle landen trouwens ondergaan de regiemen wijzigingen, waarbij de rol van de pers ter sprake komt. In sommige landen met een autoritair stelsel, wordt de pers ingeschakeld in het regeringswerktuig.
In andere landen wordt de werking van het democratisch regiem herzien met erkenning van de opbouwende rol, welke een vrije en veelzijdige pers, door haar voorlichting en waakzaamheid kan vervullen. Voorop wordt echter gesteld, dat in de pers alle denkbeelden en alle schakeringen van de openbare mening tot uiting moeten kunnen komen en dat de rechten van minderheid en meerderheid even eerbiedwaardig zijn.
Het optreden van de pers in internationale vraagstukken is in zekere mate gelijklopend met dit van de diplomaten; het kan een goede of een slechte uitslag hebben, juist zoals het optreden van een diplomaat goede oi averechtse gevolgen kan hebben.
Men heeit dikwijls betoogd, dat de diplomaat geschillen moet helpen bijleggen en incidenten voorkomen, terwijl de journalist zich laat leiden door de bezorgdheid inlichtingen in te winnen en deze inlichtingen bekend te maken. In beide gevallen moeten echter de hogere belangen van het land en van de internationale samenwerking en verstandhouding de doorslag geven, terwijl de aangewende middelen eerbaar moeten zijn.
De pers is een spiegel van de toestanden en de gebeurtenissen. Alles hangt er van af, welk beeld in die spiegel weerkaatst wordt. De pers is trouwens heel wat meer. Men verwacht van haar, dat zij tevens de openbare mening zou leiden.
Welke plaats neemt het internationaal nieuws of liever de internationale politiek in de pers in?
Een onderzoek van de inhoud der Britse bladen in Mei 1947 toonde aan, dat 6,16 t.h. van de redactionele tekst van de ‘Times’ gewijd werd aan internationale politiek. De ‘Daily Telegraph’ stond een iets grotere plaats af, namelijk 6,17 t.h., wat wellicht zou verbazen. Maar in perszaken spelen technische factoren een groter rol dan sommigen bevroeden. De berichtgeving van de ‘Times’ is overvloedig en wordt daarom in een zeer gecondenseerde maar duidelijke stijl opgesteld. De ‘Daily Telegraph’ geeft minder berichten maar deelt deze mede op breedvoeriger wijze.
Het onderzoek toont aan, dat verschillende anuere Britse bladen tussen 5,5 en 6 t.h. van de redactionele plaatsruimte voorbehouden aan de internationale politiek. Het hoogste cijfer, - hoger dan voor de ‘Times’, - wordt bereikt in de ‘Daily Worker’, met 7,92 t.h. De ‘Daily Worker’ is het communistisch orgaan, dat zich nog in het stadium bevindt van een propagandablad veel meer dan van een nieuwsdagblad en dat in zijn berichtgeving eenzijdiger is.
| |
| |
Wie deze cijfers laag acht moet bedenken, dat het grootste gedeelte van het Britse buitenlands nieuws feitelijk van internationaal belang is. De parlementaire debatten, de economische en financiële berichten en beschouwingen behoren tot het internationaal nieuws voor de lezer buiten Groot-Brittannië.
In de huidige Franse pers beslaan de buitenlandse politieke berichten 8,8 t.h. van de redactionele tekst.
Hoe is de toestand bij ons?
De betekenis van België in de internationale gebeurtenissen is bescheiden. Wij worden in dit gevoel versterkt wanneer we het laatst verschenen werk over de internationale gebeurtenissen in 1938-1939 nagaan, ‘Diplomatic Prelude’, uitgegeven door Prof. L.B. Namier, hoogleraar aan de Universiteit te Manchester en dat steunt op al het materiaal over deze periode, dat op dit ogenblik ter beschikking staat van de geschiedschrijver. In dit werk van 503 blz. wordt België eenmaal vermeld, namelijk in verband met het Duitse witboek, waarin verwezen wordt naar de Duitse verklaring van 13 October 1937 in zake het eerbiedigen van onze zelfstandigheid en van ons grondgebied. In de jaren 1938-1939 werden de gebeurtenissen echter beheerst door de vraagstukken in verband met Tsjechoslovakije en Polen.
Dikwijls wordt geklaagd, - en terecht, - over de neiging tot het miskennen of kleineren van wat bij ons gebeurt of ondernomen wordt. In het buitenland toont men vaak meer waardering voor de rol van onze staatslieden en diplomaten, voor onze verwezenlijkingen op industrieel gebied, voor de betrekkelijke gematigdheid en voor de verdraagzaamheid waarvan onze bevolking blijk geeft. Wij moeten er ons dan ook voor hoeden aan deze nationale ziekte toe te geven, wat de nuttige bedrijvigheid van onze diplomaten op het gebied van de internationale politiek en economie betreft, zowel als wat de plaats aangaat, welke onze pers in de wereldpers inneemt. De verklaringen welke de h. Louis Martin-Chauffier, voorzitter van het ‘Comité National des Journalistes’ onlangs tijdens een lezing in het Paleis voor Schone Kunsten heeft afgelegd, volstaan om er op te wijzen, hoe de Belgische pers blijk geeft van een groter belangstelling in internationale vraagstukken dan de huidige Franse pers.
De waardering, die wij genieten vanwege de Britse en Amerikaanse collega's die te Brussel werkzaam zijn, is eveneens opvallend, terwijl de h. Dons, een Belgisch journalist, gedurende lange jaren voorzitter is geweest van de Internationale Federatie van Journalisten en dit ambt met groot gezag heeft vervuld.
In vroeger jaren werd de ‘Indépendance Belge’ in alle ambassaden en gezantschappen gelezen. De ‘Etoile Belge’ werd geruime tijd wegens haar beschouwingen over internationale politiek nauwlettend gevolgd. Na 1870 telde de Gentse ‘Bien Public’ heel wat lezers in Elzas-Lotharingen. Wie toevallig oude nummers van ‘Le Patriote’, ‘La Gazette’ of de ‘Vingtième Siècle’ terugvindt, zal vaststellen hoe daarin, vóór 1914, beschouwingen verschenen, die door de latere gebeurtenissen werden bewaarheid. Op dit ogenblik schenkt de Vlaamse pers ten minste evenveel aandacht aan de internationale toestanden
| |
| |
als de Franstalige. In vele ambassaden en gezantschappen te Brussel wordt de Vlaamse pers geregeld gevolgd en uittreksels uit deze bladen worden vertaald om ingelast te worden in de diplomatieke rapporten.
Na 1918 is de belangstelling van onze pers in internationale zaken zienderogen toegenomen. De berichtgeving waarover men toen beschikte, was stellig ontoereikend en gedurende enige tijd stelde men vast hoe, in de meeste bladen, wanneer zich een belangrijk feit voordeed, de eerste dag alleen telegrammen verschenen waarin het Frans standpunt werd uiteengezet, zodat de lezer tot 's anderdaags moest wachten om de Belgische belangen te zien belichten. De oprichting van het agentschap Belga is dan ook een goede zaak geweest. In de eerste plaats omdat daardoor rechtstreeks contact met de voornaamste buitenlandse hoofdsteden werd verwezenlijkt, zodat het nieuws uit deze centra niet meer te Parijs gezift werd. Naarmate van de mogelijkheden heeft Belga een eigen buitenlandse dienst ingericht. De vertrouwde samenwerking van België met de Nederlandse, Skandinavische en Zwitserse agentschappen behartigt eveneens de belangen der kleine landen op het gebied van de internationale berichtgeving.
De Belgische openbare mening, die vroeger eerder ten achter stond bij de pers, wat haar internationale belangstelling betreft, is waakzamer geworden. Dit werd opvallend na 1933, maar de aanvangsperiode gaat eigenlijk terug tot de jaren 1924-25, na de mislukking van de Franse politiek in het Ruhrgebied. De Nederlandse opvattingen in zake zelfstandigheidspolitiek, die door sommige van onze bladen reeds in 1919 en 1920 werden belicht, hebben naderhand ineens de officiële kringen en een grote fractie van de openbare mening getroffen. Jammer genoeg werd daarbij geen voldoende onderscheid gemaakt tussen enerzijds de neutraliteit, die een permanent statuut kan zijn van een land of een toevallige toestand, wanneer het land zich eenvoudig buiten een oorlog wil houden, en anderzijds de zelfstandigheid, zoals zij door Nederlandse staatslieden zoals Minister Van Karnebeek werd opgevat en die verenigbaar was met het lidmaatschap van de Volkenbond. In de jaren, die de tweede wereldoorlog onmiddellijk voorafgingen, heeft de Belgische pers dikwijls de aandacht van internationale kringen in beslag genomen. Herhaaldelijk werden door de Duitse ambassade stappen gedaan in de Wetstraat om inlichtingen te bekomen in verband met berichten die in de Belgische pers verschenen waren en meer dan eens ook werd tegen de uitlatingen en beschouwingen van de Belgische pers verzet aangetekend op een wijze die herinnerde aan de verwikkelingen, welke wij met Frankrijk kenden ten tijde van het tweede keizerrijk.
De beschuldiging, dat de Belgische pers meedeed aan oorlogsophitsing is niet uitgebleven. In het licht van de documenten en bijzonderheden, die men na de Duitse nederlaag heeft verkregen, valt het niet moeilijk uit te maken welke waarde deze beschuldigingen hadden.
Doorgaans kan een buitenstaander er zich geen rekenschap van geven in welke lastige positie de journalisten zich in die jaren bevonden. De gebeurtenis- | |
| |
sen werden in de Belgische pers op uiteenlopende wijze belicht en gepubliceerd en bijaldien één of ander blad zich liet verleiden tot de neiging om ophef te maken, dan dient men niettemin te erkennen, dat de meeste bladen de internationale gebeurtenissen op omzichtige wijze behandelden. Men kan niet aannemen, dat de Belgische journalisten, van welke richting ook, zich zouden hebben laten leiden door een misdadige neiging om de wereldvrede te verstoren en een onheil over onze gewesten te lokken. Maar zij moesten rekening houden met de plicht van hun beroep, nl. het bekendmaken van de feiten en het uitspreken van een oordeel over de gebeurtenissen. De feiten verzwijgen, verbloemen of verkeerd voorstellen, zou de openbare mening in slaap gewiegd hebben en zou het zelfstandigheidsgevoel en de geest van verzet tegen vreemde overheersing bij de bevolking verzwakt en zelfs gedood hebben.
De terughoudendheid, welke de meeste bladen in acht namen gedurende de Winter 1939-1940, was vrijwillig en ingegeven door eigen verantwoordelijkheidsgevoel. Zij belette niet, dat de pers bleef opkomen voor de rechten van de mens en voor de eerbied van de internationale verdragen en het onderscheid maakte tussen aanvaller en aangevallene. In Zwitserland werd van regeringswege omzichtigheid aan de bladen opgelegd. Volgens de ‘Journal de Genève’ van 13 September 1946, verhinderde de censuur zelfs, dat de Zwitserde pers uiting gaf aan haar verontwaardiging toen Griekenland door Italië werd aangevallen. Tegen een dergelijke druk van overheidswege had de Belgische pers zich vóór 10 Mei 1940 heftig verzet en zij had haar vrijheid van handelen gehandhaafd. In ieder geval heeft de houding van de Belgische bladen onmiddellijk vóór de inval, zowel als de moedige verklaringen, die in September 1939 in het parlement werden afgelegd o.m. door de h. Frans Van Cauwelaert, voorzitter van de Kamer, er toe bijgedragen om ons aanzien te handhaven toen wij op onze beurt in de oorlog betrokken werden en een vertrouwde en zo volledig mogelijke samenwerking met de geallieerden moesten nastreven.
De betrekkingen met de vreemde kunnen soms zeer bevorderd worden door de houding van de bladen die hun waardering uitdrukken voor het goede werk, dat door een buitenlands diplomaat te Brussel wordt verricht of die een welwillende en overigens verdiende aandacht schenken aan de toestanden en verwezenlijkingen in landen, waarmee wij vertrouwde betrekkingen nastreven of onderhouden. Het spreekt vanzelf, dat het omgekeerde zich ook kan voordoen en men kan gevallen bij de vleet aanhalen waarbij een of andere onbesuisde of onbillijke uitlating van een dagblad betreffende een staatshoofd of een land aanleiding heeft gegeven tot diplomatieke moeilijkheden die best achterwegs waren gebleven. Hetzelfde geldt trouwens voor de waardering, die men in het buitenland voor België zou moeten hebben. Deze wordt aangetast door heftige binnenlandse tegenstellingen, die vaak overdreven worden in onze dagbladen, die ook in de vreemde gelezen worden. De berichtgever in België van een buitenlands blad, kan het crediet van het land en van de regering schokken door de wijze waarop hij alledaagse incidenten opschroeft en het spreekt vanzelf, dat
| |
| |
de algemene belangen zowel van ons land, als van het andere, daardoor benadeeld worden. Gedurende jaren is de zo nodige samenwerking tussen België en Nederland vertraagd geworden doordat in een aantal Nederlandse bladen met een opvallende stelselmatigheid berichten verschenen, die ten slotte de indruk moesten wekken alsof België een land was, innerlijk zeer verdeeld, afhankelijk van Frankrijk en waar talrijke misstanden woekerden. Niet alleen de Nederlands-Belgische betrekkingen werden daardoor vergiftigd, maar, meer rechtstreeks nog, de onmiddellijke Vlaamse belangen o.m. in verhand met de samenwerking op scheepvaart- en havengebied.
Dergelijke practijken plaatsen Belgische diplomatieke vertegenwoordigers in het buitenland dikwijls in een lastige toestand. Indien zij er toe besluiten diplomatieke stappen te ondernemen, dan ontstaat het gevaar, dat de positie van de correspondent daardoor eerder versterkt wordt, want de indruk wordt gewekt dat hij bijzonder ijverig is om inlichtingen in te zamelen, die andere journalisten niet verkrijgen en dat hij de belangen behartigt van het land, waarin zijn dagblad verschijnt. Zijn proza moet wel gewichtig zijn, vermits een regering er zich over verontrust. Ook op dit gebied is dus verbetering wenselijk, niet alleen van de zijde van de pers maar ook van regeringswege waar men misschien beter zeu doen wat minder met officiële logenstraffingen te werken en wat meer te zorgen voor tijdige voorlichting en voor het verspreiden van documentatie over de feiten en toestanden zoals zij zijn, zonder dat er daarbij propaganda in de ongunstige betekenis van het woord van pas komt.
Niet altijd trouwers geven kwade trouw of vooringenomenheid van de zijde van de journalist aanleiding tot moeilijkheden tussen vreemde regeringen en de regering van het eigen land. Indien men het derde deel wil lezen van de geschiedenis van de ‘Times’, dat zo pas is verschenen, dan zal men kunnen nagaan hoe dit blad tussen 1908 en 1914 er herhaaldelijk van beschuldigd werd de Brits-Duitse betrekkingen in de war te sturen omdat het de aandacht vestigde op de betekenis van het vlootprogramma dat door Wilhelm II en Tirpitz ontworpen en uitgevoerd werd. In de Duitse archieven van 1908 zal men heel wat rapporten aantreffen van Duitse diplomaten, die ten zeerste verontwaardigd en verontrust waren over de studiereis, welke toen ondernomen werd door Valentine Chirol, de rubriekleider voor buitenlandse politiek van de ‘Times’, die St. Petersburg, Wenen en verschillende Balkanlanden bezocht om de gespannen verhoudingen tussen Rusland en Duitsland en de imperialistische drijverijen in het Balkangebied na te gaan. Graaf Forgach, de Oostenrijkse gezant te Belgrado, bleef niet ten achter. Hij beschuldigde Chirol zonder omwegen er van Servië tot oorlog op te hitsen.
Het bleef daarbij niet tot de aanvallen van Duitse en Oostenrijkse zijde op de ‘Times’. De Britse regering, die zich op dat ogenblik blijkbaar niet terdege rekenschap gaf van de betekenis der gebeurtenissen, was eveneens weinig ingenomen met de houding van het blad en niet de verwikkelingen die daaruit voortvloeiden. De campagne van de ‘Times’ voor een versterking van de Britse
| |
| |
vloot wekte in Whitehall voortdurend misnoegdheid. Nochtans kan men zich afvragen, hoe de oorlog 1914-1918 zou verlopen zijn en wat er van onze onafhankelijkheid ware overgebleven, indien de Britse vloot niet bij machte was geweest de zeeën te beheersen en de bloccade van Duitsland uit te voeren.
Ongetwijfeld zou men ook in de periode tussen de twee wereldoorlogen talrijke gevallen kunnen aanhalen, waarbij het optreden van sommige bladen niet alleen aanleiding gaf tot moeilijkheden met vreemde regeringen terwijl zij eveneens door de eigen regering werden betreurd en zelfs openlijk afgekeurd alhoewel de gebeurtenissen naderhand de houding van deze bladen eerder in het gelijk hebben gesteld.
Wat ons eigen land betreft, werd in Januari 1940 verzet aangetekend tegen het publiceren door de ‘Daily Telegraph’ van bijzonderheden over de noodlanding van een Duits militair toestel te Mechelen-aan-Maas en over de documenten, die bij deze gelegenheid in de handen van de Belgische overheden waren gevallen. Enige maanden later kon men in het Belgische Grijsboek de bevestiging vinden van de nauwkeurigheid van de bijzonderheden, die de ‘Daily Telegraph’ had medegedeeld.
Men moet niet denken, dat campagnes, waardoor de bladen de openbare mening willen wakker schudden, aanvankelijk veel bijval oogsten en de verkoop van het blad bevorderen. Ook ligt het voor de hand, dat de meeste bladen eerder aarzelen wanneer ze kunnen voorzien, dat een artikel of een bericht aanleiding zal geven tot verwikkelingen, onder meer met het buitenland en met het vooruitzicht, dat zij door hun eigen regering in de steek zullen gelaten worden. In de meeste gevallen wordt de aarzeling slechts overwonnen door het besef van de plicht, die men ten opzichte van de lezers en van het land denkt te moeten vervullen. Een geruime tijd verloopt gewoonlijk alvorens de verantwoordelijke journalist met een gerust geweten kan besluiten, dat de publicatie inderdaad noodzakelijk was. Het geval kan zich ook voordoen, dat de uitslag averechts uitvalt en dat de gebeurtenissen de journalist ongelijk geven al waren zijn bedoelingen ongetwijfeld onbaatzuchtig.
Bij het vervullen van zijn taak roept de journalist meer en meer de stelregel in van C.P. Scott, de vermaarde uitgever van de ‘Manchester Guardian’, die in zijn artikel, verschenen op 5 Mei 1921, schreef: ‘Comment is free, but facts are sacred’. Deze stelregel dient echter aangevuld door een andere, eveneens van Scott in hetzelfde artikel: ‘It is well to be frank; it is even better to be fair’. Door beide in acht te nemen kan men zich voor overdrijving en onbillijkheid behoeden en zijn gezag tegenover de lezer bewaren. Na beide stelregels geformuleerd te hebben liet Scott er op volgen: ‘This is an ideal’ daardoor aanduidend hoe moeilijk het is dit ideaal te bereiken.
De toepassing van de stelregel ‘Comment is free, but facts are sacred’, neemt toe. Men kan dit vaststellen in ons land waar de meeste bladen het noodzakelijk onderscheid aanduiden tussen de berichten en de eigen beschouwingen.
| |
| |
Tijdens de mobilisatieperiode en vooral sedert de bevrijding is het in Belgie een bijna algemeen gevolgde regel geworden, dat de bladen de oorsprong van het nieuws vermelden zowel wanneer het door buitenlandse agentschappen wordt verstrekt als wanneer het afkomstig is van regeringsdiensten. Dit wijst op een groeiende bezorgdheid om de verantwoordelijkheden duidelijker te bepalen. Moest deze angstvalligheid overdreven worden, dan zou men echter in een ander euvel vervallen, namelijk dat de pers verzuimt haar verantwoordelijkheid op te nemen en de gewillige dienares wordt van om het even welk regiem.
Inmiddels is men in de landen, waar de pers haar eigen houding bepaalt, meer en meer op zijn hoede voor valse berichten.
Reeds vóór de oorlog werd door de toenmalige Internationale Federatie van Journalisten overgegaan tot de oprichting van een Internationaal Eregerecht, dat in Den Haag was gevestigd en waarvan het voorzitterschap werd waargenomen door Mr. Loder, oud-president van het Internationaal Gerechtshof. Dit eregerecht zou zich uitspreken over gevallen van kwaadwillig in omloop brengen van valse geruchten of van geruchten die van aard zijn om de internationale betrekkingen te vertroebelen. De aanleiding tot de oprichting van dit eregerecht was eigenlijk het geval van de zogenaamde Utrechtse documenten, waarin de tekst voorkwam van een geheim Frans-Belgisch militair verbond. Dit geval werd niet onderzocht door het eregerecht vermits het reeds vóór de oprichting opgehelderd was. Men zal zich herinneren tot welke beroering de publicatie van deze documenten door het ‘Utrechtsch Dagblad’ aanleiding had gegeven. Het onderzoek wees uit, dat de documenten inderdaad vals waren wat hun inhoud betrof, maar zij waren niettemin gefabriceerd, niet door een dagblad, maar door een Belgische inlichtingsdienst, die gehoopt had aldus op het spoor te komen van een Duitse spionnagedienst. In dit geval was de pers veeleer een slachtoffer dan een rechtstreekse factor van onrust.
Andere gevallen hebben zich voorgedaan in perioden van internationale spanning, waarbij de journalist het slachtoffer, hetzij een te gewillig dienaar was geweest van officiële diensten. De berichtgever van het agentschap Havas werd tijdens de Spaanse burgeroorlog uit Frans Marokko verwijderd en smadelijk door de Franse regering afgekeurd omdat hij het bericht verspreid had volgens hetwelk van Duitse zijde aanstalten werd gemaakt om troepen in Spaans-Marokko te ontschepen. Hier wees een nader onderzoek uit, dat dit bericht afkomstig was van de Franse overheden in Marokko zelf, die een dergelijke ontscheping vreesden en het bericht wensten in omloop te brengen om na te gaan hoe de Duitsers er zouden op reageren.
Van de zijde van de pers is men minder en minder ingenomen met dergelijke methoden van officiële diensten, hoe goed de bedoeling van deze diensten ook moge zijn. De angstvalligheid om niet in verwikkelingen van die aard betrokken te worden is begrijpelijk, te meer daar de journalist de verantwoordelijkheid draagt ten opzichte van de openbare mening.
De stelregel van het agentschap Reuter en ook van het Amerikaanse agent- | |
| |
schap Associated Press luidt, dat alleen waarachtige feiten worden medegedeeld en geen veronderstellingen. Reuter zal wel eens vermelden, dat een of ander buitenlands blad of dat politieke kringen een veronderstelling opperen, maar het neemt deze veronderstelling niet voor eigen rekening en deelt deze niet aan de bladen mede ter publicatie maar alleen om er hun aandacht op te vestigen. De ‘Times’ heeft sinds lang de beslissing genomen zelfs geen melding te maken van geruchten, die in omloop zijn en verkiest te wachten tot wanneer deze geruchten door de feiten bevestigd zijn.
Tijdens de laatste oorlog weigerde Reuter een bericht in omloop te brengen volgens hetwelk de Wehrmacht gereed stond om in Spanje door te dringen en Gibraltar te belegeren. Hier hebben de Duitse archieven aangetoond, dat een dergelijk plan wel degelijk bestond, maar toen van Britse zijde het verzoek aan Reuters gericht werd nam het bestuur van dit agentschap het standpunt in, dat het nieuws op een veronderstelling berustte.
De houding van Reuter was ook ingegeven door de angstvalligheid om de zelfstandigheid van het agentschap tegenover regeringsdiensten te handhaven. In het buitenland wordt dikwijls de vergissing begaan Reuter als een agentschap in dienst van de Britse regering te beschouwen. Niet alleen is dit niet waar, vermits Reuter het gemeenschappelijk bezit is van de Britse bladen en zijn onafhankelijkheid door een bijzonder statuut werd vastgelegd, maar Reuter is van oordeel, dat zijn berichten een groter geloofwaardigheid hebben, vooral voor zijn buitenlandse klanten, wanneer het blijk geeft van zijn volstrekte vrijheid bij de keus en het behandelen van het nieuws. Dezelfde strekking komt tot uiting bij de ‘Times’, die in het buitenland soms bestempeld wordt als een conservatief orgaan, dat de spreekbuis is van het Foreign Office. Het ene noch het andere is juist. Een ophefmakend geval heeft zich in verband daarmee voorgedaan in 1938, ten tijde van München, toen een hoofdartikel in de ‘Times’ verscheen, waarin de hoofdredactie de Sudetenkwestie behandelde en tot de slotsom kwam, dat deze kwestie geen aanleiding kon zijn voor Groot-Brittannië om in een oorlog te treden. Het artikel werd in het buitenland voorgesteld als ingegeven door het Foreign Office, alhoewel dit dadelijk door het Foreign Office werd gelogenstraft, en terecht. De redactie van de ‘Times’ heeft herhaaldelijk bevestigd, dat het artikel spontaan geschreven werd nadat langdurig het geval was overwogen. Het besluit van de ‘Times’ werd eenvoudig door de feiten bevestigd en het blad had alleen, iets vroeger dan anderen, voorzien dat de gebeurtenissen geen andere wending konden nemen.
Twee andere min bekende gevallen hebben zich voorgedaan, die aantonen welke invloed dagbladartikels kunnen hebben en welke gevolgen zij kunnen meebrengen.
Het eerste viel voor in Juli 1940 toen in een artikel van de ‘Times’ werd gewezen op de verzwakte positie op internationaal gebied waarin de kleine landen zich zouden bevinden wegens het doorslaggevend aandeel van de grote mogendheden in de oorlog. De toenmalige Nederlandse eerste-minister Jhr. de Geer riep
| |
| |
dit artikel te zijner verdediging in toen hij ter verantwoording werd geroepen om zijn ambt neergelegd te hebben en tijdens de bezetting naar Nederland te zijn teruggekeerd.
Na de intrede van Rusland in de oorlog verscheen in de ‘Times’ een artikel, dat toegeschreven is geworden aan Prof. Edward Hallet Carr en waarin gewezen werd op de grote rol, welke Rusland na de oorlog in Europa zou spelen, in vergelijking met de periode na de eerste wereldoorlog. Dit artikel maakte een des te groter indruk op President Benesj, daar hij zich het voorval van 1938 herinnerde en het schijnt de beslissende aanleiding geweest te zijn voor de politiek, welke President Benesj van dan af heeft gevolgd en van zijn haast om over Moscou naar zijn bevrijd vaderland terug te keren.
De politiek van ‘appeasement’ van de ‘Times’, zoals men ze heeft genoemd is niet altijd in haar volle betekenis begrepen geworden want de ‘Times’ zelf oefende voortdurend critiek uit op de indruk van zwakheid, die van het beleid der Britse regering uitging. Het artikel van de ‘Times’ tegen de overeenkomst Hoare-Laval, in December 1935, was b.v. bijzonder scherp. Ten tijde van het Sudetenvraagstuk was het eigenlijke standpunt van de ‘Times’, dat indien men een oorlog tegemoet moest zien, men er diende voor te zorgen, dat de inzet van deze oorlog duidelijk was en overtuigend genoeg opdat niet alleen Groot-Brittannië, maar ook de Dominions eendrachtig tot het besluit zouden komen dat geen andere weg open bleef dan oorlog.
Wij hebben opzettelijk uitgeweid over deze gevallen omdat zij doen inzien hoe groot de verantwoordelijkheid is van een blad en hoe deze verantwoordelijkheid door een blad beseft en aanvaard wordt, alvorens terug te keren tot de kwestie die verband houdt met wat men het vergiftigen en ophitsen van de openbare mening heeft genoemd.
Deze kwestie houdt sinds lange jaren de aandacht van de perskringen gaande.
De Internationale Organisatie van Journalisten heeft in dat opzicht het streven van de vooroorlogse Internationale Federatie overgenomen en zopas, op de bijeenkomst van het uitvoerend comité van deze organisatie, in het Pershuis te Brussel, werd het standpunt van de journalisten duidelijk afgebakend. De aangenomen motie, die overgemaakt werd aan de Conferentie van de Verenigde Naties voor de Vrijheid van de Pers en de Voorlichting, te Genève, geeft duidelijk twee beginselen aan, welke de pers ten opzichte van de internationale vraagstukken en gebeurtenissen moeten beheersen. Deze beginselen zijn:
1. Erkenning van het recht der volkeren om volledig, vrij, eerlijk en nauwkeurig ingelicht te worden;
2. Het bestrijden van vervalsing of verdraaiing van het nieuws.
De Internationale Organisatie heeft dan ook aangedrongen opdat de Verenigde Naties, in samenwerking met de Internationale Organisatie en met de groeperingen van dagbladeigenaars gedragsregelen voor de journalisten en voor de dagbladen zou vaststellen en opdat opnieuw een Internationaal Eregerecht
| |
| |
zou ingericht worden, dat zou oordelen over de klachten in zake de verspreiding van valse of verdraaide berichten, die de internationale betrekkingen in het gedrang brengen.
Het streven om alleen trouw internationaal nieuws te verspreiden kan bevorderd worden wanneer het een welbegrepen ondersteuning geniet van officiële zijde. Het crediet van een regering heeft er niets bij te winnen, wanneer in haar mededelingen halve waarheden of zelfs onnauwkeurige bijzonderheden worden verstrekt. In velerlei opzicht is het streven van de journalisten en van de diplomaten trouwens gelijklopend, doordat zij de algemene belangen wensen te behartigen. De bladen in het bijzonder kunnen er veel toe bijdragen om bij de openbare mening een beter inzicht in de internationale vraagstukken en een billijker oordeel over het optreden van de eigen staatslieden en diplomaten te doen veld winnen. Natuurlijk mag de bezorgdheid om internationale verstandhouding te bevorderen er niet toe leiden de feiten te verzwijgen of te verdraaien terwille van het streven. De openbare mening moet kunnen vertrouwen in de pers indien deze haar invloed wil bewaren.
Wij hebben zo pas gewezen op het belang van de officiële voorlichtingsdiensten voor de onmiddellijke berichtgeving in de bladen. Van even groot belang voor de voorlichting van de openbare mening is het werk van instellingen zoals Ohatham House in Groot-Brittanië en het Instituut voor Internationale Betrekkingen in België. Bij ervaring hebben wij kunnen nagaan welk ruim gebruik door de Britse bladen gemaakt wordt van de publicaties van Chatham House, die internationale vraagstukken behandelen en men moet hopen, dat ook het Belgisch Instituut over de nodige middelen zal beschikken opdat het een taak zou kunnen volbrengen, die voorzeker niet spectaculair is en waarvan de weldoende gevolgen zich slechts aftekenen op lange termijn maar dan op veel grotere schaal dan men gewoonlijk schijnt te beseffen.
20 Februari 1948.
M. STIJNS
|
|