‘Mettertijd vormden deze jongeren - ze noemden zichzelf Faunen - een groepeering, die noch op statuten, noch op reglementen was gesteund... Toen in December 1944 de meeste Faunen in dit critisch Bulletin aan het woord kwamen, en ofschoon zij goed wisten dat zij buiten hun jonge gemeenebest traden en voor het oordeel van de gemeenschap verschenen, dachten zij er niet aan een gemeenschappelijk programma te verkondigen. Aan den eenen kant zagen zij het doodgewone, het begrensde van elke programmatische beweging in. Aan den anderen kant beseften zij dat een gemeenschappelijk programma per se steeds onvolledig is, tot sectarisme leidt, verdeeldheid in de hand werkt en nooit geheel in vervulling kan gaan.
...Zij (de Faunen) meenden geen strekkingen te moeten verdedigen, die toch maar door een voorman of leider worden geklaroend, strekkingen die vandaag algemeen aanvaardbaar schijnen, doch morgen verloochend worden, verouderd of uit den booze lijken.
...Ten aanzien van de vrijheid die zij voor zichzelf opeischten, achtten zij het overbodig een bepaald standpunt in te nemen ten opzichte van het wezen van de aesthetica en de esthica, het doel van de politiek, de taak van den socioloog, de rol van den economist’.
Deze taal is zeer duidelijk. Elk lid der redactie kon zonder voorbehoud elk woord uit dit artikel van Paul Rogghé onderschrijven. Het is trouwens in het huis van Rogghé dat ‘De Faun’ als jonge groepering gevormd werd en het ‘vrij studieseminarie’ ontstond.
Aldus is het inderdaad te begrijpen dat Van Keymeulen betwijfelt of een enkele Faun het ‘haast 100 t.h. negatief programma’ dat hij formuleerde, kon onderschrijven. Wel heeft hij gelijk waar hij zegt dat het Faunprogramma weinig kritiek heeft uitgelokt. Er is weinig te zeggen over iets dat niet bestaat.
Voelt P.V.K. hier hoezeer hij zich vergallopeerd heeft? Van ‘De Faun’ (het onderwerp is blijkbaar niet zo dankbaar als het lijkt), gaat hij, in hetzelfde artikel, over naar de jongeren en hun scepticisme, hun bloedarmoede. Naar het volgende te oordelen lijdt hij echter zelf aan een te zware bloeddruk:
‘Men dient in te zien dat “de Vlaamse traditie” niet de enige, en zeker niet dè weg was om dit (Europees) peil te bereiken, omdat zij een navelkijkerij en een al te huisbakken literatuur impliceert die hoogstens aardig kan genoemd worden. Stilaan komt men tot het inzicht (sic) dat deze opgang samengaat met ethische en zelfs politieke inzichten (sic) die onmogelijk als “traditionneel” of “Vlaams” kunnen bestempeld worden, maar niettemin meer en meer ingang vinden. In Vlaanderen waar men zich zoals elders, uitgesproken heeft “pour une nouvelle politique de l'homme”, waarbij vooral de nadruk wordt gelegd op l'homme, schijnt men van lieverlede afstand gedaan te hebben van de traditie: Vlaams en katholiek te zijn. Van lieverlede is de Vlaamse intellectueel langsom minder katholiek en hoe paradoxaal het ook moge klinken, minder Vlaams geworden. Hij ziet in - verkondigt en handelt nu openlijk naar dit inzicht -