| |
| |
| |
Boekaniers- en flibustierseer
TOEN Paus Alexander VI in 1499 zijn In Coena Domini uitvaardigde, brandmerkte hij bij dit document als belagers van de christelijke eenheid in één adem ketters en zeerovers. Deze ogenschijnlijk paradoxale samenkoppeling is in wezen geenszins verrassend voor gene tijd. De op hun einde lopende Middeleeuwen hielden de lotsverbondenheid tussen de kerkelijke leerstellingen en de politieke inrichting van Europa vrijwel algemeen voor onbetwistbaar. De groeiende, maar nog niet tot een beweging uitgewassen critiek maakte evenwel de voor de handhaving van de leer verantwoordelijke gezaghebbers bezorgd; anderzijds werd de reeds gedeeltelijk door de veroveringen van de Islam voor de christelijke wereld afgesloten Middellandse Zee met de dag onveiliger gemaakt door de strooptochten van de Mohammedaanse of verlopen christelijke zeeschuimers. Ketters en zeerovers rezen op als spelbrekers in de Europese gemeenschap: hun uitsluiting lag dus in de logische ontwikkeling van een oude gedragslijn, die zich wegens de jongstleden gebeurtenissen strakker aftekende.
Maar hoe zal het toenmalige hoofd van de Christenheid gehuiverd hebben bij de gedachte, dat de nieuw ontdekte wereld, waarvan hij de eerste ruchtbaarheid nog heeft mogen beleven, geheel aan zijn gezag en aan dat van zijn opvolgers kon ontsnappen: dat namelijk een groot deel ervan zou ingericht worden door en naar de geest van de door hem gewraakte ketters en dat beoefenaars van de door hem buiten de wet gestelde zeeschuimerij aldaar geniepig of openlijk door Europese natiën tegen elkaar voor een beslissende strijd zouden worden in de vaart gezet.
Een overzicht te geven over de geschiedenis van de zeeroverij, zelfs beperkt tot de nauwere kring van de Flibuste, en in zover een gecoördineerde geschiedenis van deze uiteraard ongecoördineerde bedrijvigheid mogelijk zou zijn, valt buiten dit bestek. Doch er moge aan herinnerd worden, dat het dit jaar - 1947 - precies tweehonderd vijftig jaren is geleden dat voor de laatste maal in het verloop van de overzeese oorlogen flibustiers en boekaniers van staatswege als hulptroepen zijn ingezet geworden. Het was in 1697, bij de overval op Cartagena in Columbië; de reguliere strijdkrachten stonden onder het bevel van Pointis, de boekaniers onder Ducasse; dat de onderneming verliep tot grote misnoegdheid van beide partijen is bijzaak. Doch deze verjaardag weze een gelegenheid om een spanne tijds te verwijlen in het gezelschap van deze onversaagde kerels, wier wraagstukken achteraf zijn verdraaid geworden tot gruweldaden of verbleekt tot vertelsels voor schooljongens, maar die bij de veroveringstochten in de overzeese gebieden geweest zijn onmisbare, doorgaans onbekend gebleven en na de vestiging spoedig vergeten of verloochende bondgenoten.
Laten wij ons erover verheugen, dat de moderne internationale rechtsverhoudingen erfstukken van barbaarsheid zoals de beschermde zeeschuimerij, die kaapvaart heet, hebben laten verdwijnen; het verschijnsel behoort niettemin tot de geschiedenis. Het oordeel van de geschiedenis valle streng over hen die de
| |
| |
zeeroverij tot hun gerief hebben gesteld; het weze mild voor hen die ze in argloosheid des gemoeds hebben beoefend; fascinerend blijft de figuur van de zeerover, die schijnbaar breidelloos, maar feitelijk gebonden door een erecode, waarvan sommige bedingen ver vooruit zijn op zijn tijd, elke conventie met de voeten treedt.
In deze orde van gedachten willen wij voor een bepaalde soort van dit ongeregeld varensvolk - nl. boekaniers en flibustiers - om aandacht verzoeken.
Het gewone taalgebruik houdt woorden als korsaar, piraat, flibustiers, kaper e.a. vrijwel voor synoniemen; historisch en juridisch beschouwd heeft nochtans elk van hen een nauw omschreven eigen betekenis: aan het ene uiterste staan gewone misdadigers zonder eer noch geweten; aan het andere-, eerzame staatsburgers, die, zoals Ducasse, om de door hen aan de natie bewezen diensten met een adeltitel worden bedacht.
Flibustiers zijn stricto sensu de in meerderheid Franse zeeschuimers in de Antillenzee in de tweede helft van de 17e en het begin van de 18e eeuw; boekaniers zijn stierenjagers en vleesbereiders - dus landsvolk - die in gene gewesten, samen met de flibustiers, de extra-legale gemeenschap van de Kustbroeders vormden. De verre oorsprong van de flibustier- en boekanierschap is niet met zekerheid te achterhalen. Mogelijk waren de eersten schipbreukelingen, vaandelvluchtigen of aan wal gebleven scheepsvolk. Daarbij kunnen uit Europa overgekomen zijn slachtoffers van de geloofsdwang - Franse hugenoten en Engelse katholieken - gedeclasseerden van de Dertigjarige Oorlog en, zoals een tijdgenoot schrijft, die zijn belevenissen onder de Kustbroeders heeft te boek gesteld: ‘lieden van goeden huyse, die door zieleverkoopers verleydt werden’. Het is evenmin onwaarschijnlijk dat zich onder hen overlevenden bevonden van de uiteengedreven Franse Protestantse kolonisatiepoging in Brazilië: inderdaad, niet alleen individuële flibustiers worden als Protestanten vermeld, maar ook vrij aanzienlijke formaties, en wel ondanks het voor hen geldend toegangsverbod tot de koloniën.
Het ‘milieu’ van de Kustbroeders, die hun voornaamste centrum eerst op op Hispaniola en daarna op Tortuga hadden, kende drie standen. Een document uit die tijd bepaalt ze als volgt: ...enige voeren over nae 't groote Landt, om te gaen jagen, om Huyden te bêkoomen (dit zijn boekaniers); andere, die niet genegen waren om sulcks te doen, begaven haar op de roof, en gingen op de Spaensche kusten kapen, gelijck sy noch heden doen (dit zijn flibustiers); de overige, die wijven hadden, bleven op het Eylandt, sommigen maeckten Plantagies, en planten van Taback (dit zijn ‘inwoners’).
Voor het bedrijf van flibustier en boekanier was het zaak, naar het woord van een onder hen, ‘dat sy niet belemmert waren met Vrouwen en Kinderen’. De klasse der ‘inwoners’, die een vrouw hadden genomen, stond dan ook niet in aanzien; ‘contens d'une médiocre fortune & jouissant à l'aise... ils croupissent dans une lâche et molle oisiveté’, zo heet het: en uit zulk verval is, naar flubustiershart, geen heropstanding mogelijk.
| |
| |
Over hun aantal zijn zo uiteenlopende en trouwens op weinig grond berustende gegevens voorhanden, dat van elke raming dient afgezien: bij grootscheepse ondernemingen blijken er wel een zeshonderd, ja zelfs meer dan duizend op de been te zijn gebracht.
De flibustiers delen in de slechte faam, die rond elke uitsluitend uit mannen samengestelde maatschappij gewezen wordt. Zonder onderzoek worden zij voor goddeloos en liederlijk volk uitgescholden, bij wie speel- en drankzucht boezemzonden zijn. Het valt geenszins te ontkennen, dat het flibustiersleven de losheid van zeden, die te allen tijde en onder alle gesternten het zeevolk heeft gekenmerkt, aanzienlijk in de hand heeft gewerkt.
De geschiedkundige bronnen over de Flubuste zijn eerder schaars en onbetrouwbaar, althans voor het aspect dat ons bezig houdt: voor zover zij voorhanden zijn komen zij uit een geïnteresseerde, jegens de flibustiers vijandig gezinde hoek. Menig slaphartig of oneerlijk scheepskapitein zal wel het verlies van het door hem ondoelmatig verdedigd of ontrouw beheerd schip op rekening van de Flibuste hebben gebracht.
Van flibustierszijde is er begrijpelijkerwijze even weinig voorhanden. Men denke niet dat de flibustiers bloosden over hun vak en dat hun zwijgen schuldbewust is. Geenszins! Flibuste is een eerbaar beroep, dat ten aanschijn van de wereld werd uitgeoefend, al dachten de geplunderden en de ‘nette’ lui uit Europa er anders over. Flibustiers schreven alleen maar niet omdat het hun taak niet was te schrijven, maar wel buit te veroveren. Zo ook zijn de middeleeuwse ridderromans niet van de hand van ridders.
Indirecte getuigenissen van ter zake kundige tijdgenoten zijn de meest betrouwbare bron, waaruit op aanvaardbare wijze de flibustiers- en boekaniers-geest kan opgeroepen worden. En onder deze getuigenissen mogen niet zonder voorafgaandelijk onderzoek verworpen geworden (al zijn er ditmaal geen gegevens aan ontleend) de geromanceerde verhalen uit gene tijd, zoals daar is Le Chevalier de Beauchêne, van Le Sage: daarin staat immers de weliswaar gestyleerde, maar toch onder de tijdgenoten algemeen gangbare opvatting van de Flibuste en haar beoefenaars. Groter waarden hebben getuigenissen als het boek van de ondanks aannemelijke identificatiepogingen raadselachtige Exquemelin De Americaensche Zeeroovers; dit is het werk van een ervaren boekanier-uit-nood, die later tot een minder wisselvallig bestaan komt, maar niettemin, zonder de ogen te sluiten voor de excessen, achting bewaart voor de grondige rechtschapenheid van het flibustiersgemoed.
Maar de grootste waarde hebben de incidentele getuigenissen van schrijvers als du Tertre, Le Pers en Labat: zij zijn zuiver in de leer, onwrikbaar op het stuk van principes, doch ook zozeer van hun tijd en hun milieu om over individuële zwakheden zand te strooien (de laatstgenoemde, die een Dominikaner-missionnaris is, zegt van zichzelf dat hij ‘d'un naturel accomodant’ is, en het valt niet altijd licht uit te maken of zijn onafhankelijke beoordelingen over personen en toestanden blijken zijn van argloosheid ofwel van cynisme): welnu,
| |
| |
bij geen van hen staat afkeuring te lezen voor de flibustiers qua tales. Meer nog: zij stellen de vriendschap van flibustiers op prijs, niet uit opportunisme, maar wegens de hoge morele eigenschappen van de personen.
Bovenal worden geprezen: moed, landstrouw, vastberadenheid, mildheid, prachtlievendheid, ja zelfs soberheid. Op de keerzijde van de medaille staat speelzucht gegrift.
Wie zou voor lieden van de zelfkant der maatschappij houden het gezin van de oud-flibustier Monsieur de la Chardonnière, dat het ideaal van menig burgerman uit zijn tijd in Europa overtreft?
Monsieur de la Chardonnière étoit brave, civil, bon Chrétien, bon ami; il étoit riche & se faisoit honneur de son bien, ses enfants très bien élevés, & sa maison une des mieux réglées de l'Isle. Il avoit montré beaucoup de courage & de prudence dans une infinité d'entreprises sur les ennemis où il s'étoit trouvé... Pour Madame de la Cbardonnière, c'étoit une femme d'un très bon esprit... Elle se piquoit de régularité & de politesse, & avec raison; car sa conduite étoit également sage, chrétienne et civile, son unique défaut étoit de parler beaucoup.
Niet allen waren even voornaam. Ziehier een man van mindere deftigheid, maar van niet mindere hartelijkheid:
...un vieux flibustier nommé Stive ou Estienne, qui paraissoit avoir beaucoup plus de soixante ans; mais qui étoit encore plus chargé de biens que d'années... Il paraissoit assez simple dans ses manières, il parloit peu & ornoit chaque période de cinq ou six noms de Dieu, à, l'ancienne manière de la Flibuste. Il fit apporter la collation: la politesse n'y règnoit pas; au lieu d'elle, la richesse y éclatoit. Il avoit quantité de bonne vaisselle d'argent, qui selon toutes les apparences ne lui avoit pais coûté grand-chose, aussi étoit-elle toute a l'Espagnole.
En met een derde moge de reeks voorstellingen besloten worden: ditmaal een pittoresk echtpaar op leeftijd uit de flibustierstand: Monsieur Liétard, lieutenant de milice, en dezes eega:
La simplicité du premier âge du monde reluisoit dans tout l'extérieur de cet Officier. Ses jambes & ses pieds étoient couverts de bas & des souliers, qu'il avoit apportez du ventre de sa mère, à la réserve qu'ils étoient un peu plus noirs & plus vieux, car il paraissoit qu'il y avoit bien soixante ans & plus qu'il s'en servoit. Ses cheveux blancs & en petit nombre étoient couverts d'un chapeau de paille, & le reste de son corps d'une chemise & d'un caleçon d'une bonne toile de méage. Il portoit son épée à la main, je croi bien que le fourreau avoit été anciennement tout entier, mais le temps, les
| |
| |
fatigues de guerre, la pluve & les rats en avoient consommé une bonne partie, ce qui faisoit que cette épée rouillée paraissoit plus de moitié. Il y avoit une bande de toile cousuë au côté gauche de la ceinture du caleçon qui servoit à soutenir cette vénérable épée dans les cérémonies. Malgré cet ajustement négligé Monsieur Liétard ne manquoit pas d'esprit, de bon sens & de courage...
Madame Liétard vint au devant de moi avec beaucoup d'honnêteté. C'étoit une Négresse d'environ quarante ans, qui étoit encore belle & bien faite, quoiqu'elle fût un peu grosse. Elle avoit de l'esprit, & même une politesse que je n'aurois pas crû devoir rencontrer chez des gens de sa couleur.
Op de aanwezigheid van onbehouwen maar grondig eerlijke figuren van dit allooi berust mede de vestiging van de beschaving in gene gewesten. Zij zijn echter een terminus a quo; de terminus ad quem vind ik in de aanstelling van le Maire tot voorzitter van de Conseil souverain - de opperste rechtsinstantie - op St. Domingo, met als bijzondere waarborg van zijn onkreukbaarheid de vermelding van zijn flibustiersverleden:
Le plus ancien Conseiller, qui est comme le Président du Conseil... étoit un vieux flibustier, honnête homme, sage & très riche, qui depuis nombre d'années s'étoit retiré de la courde, où il avoit amassé de l'argent... Il s'appeloit le Maire...
Tussen beide uitersten ligt een oneindigheid van hoogten en laagten van de menselijke verscheidenheid.
De ruwheid van het flibustiersleven laat niet toe de gegrondheid van de desbetreffende gruwelverhalen in twijfel te trekken. Doch ik kan niet nalaten in deze te wijzen op een schromelijke overdrijving, op een in 't oog vallende concentratie van menigvuldige gruwelen op één hoofd en op de vorming van gruwelclichés. Zo zijn daar, onder vele andere, het verhaal van Compaen's goddeloosheid, die Bijbel en Gezangboek over boord gooit - maar Compaen was met eens een flibustier; - de schriftuurparodiërende boutade van een hardvochtig boekanier, die een verzoek om Zondagrust vanwege zijn ‘dienaeren’ afwijst met de woorden: ‘Zes dagen zult ghy Huyden vergaderen, en de sevende sult ghyse aen het strand brengen’; de wraakzuchtigheid van een woesteling, die zijn verslagen vijand het hart uit het lijf snijdt en er wellustig in bijt, of de verbrassing van een zwelger, die zich in een vat wijn wentelt of de voorbijgangers met brandewijn begiet. Steeds dezelfde daden worden in opspraak gebracht: zij zijn weinig in getal, worden met onbeduidende varianten aan verschillende personages toegeschreven en behoren tot de wreedheidtypes die de geschiedenis in alle tijden en alle oorden boekt; opvallend is eveneens de overtolligheid van versierende bijzonderheden, waaruit na critisch onderzoek de gelaakte handelingen volkomen onuitvoerbaar blijken te zijn.
| |
| |
Desondanks valt de grond der zaak niet te loochenen, maar tegenover deza schematisering staan talrijke detailgetuigenissen en afzonderlijke gebeurtenissen, die de minderwaardige gedragingen van velen in de schaduw stellen: de Flibuste bevat een schat van edelmoedigheid en karaktersterkte, zoals die aangetroffen worden in elke groep met gevaarlijke bestaansvoorwaarden en wel in de hoogste maat bij scheepslui en krijgsvolk.
Het gemoed van onze flibustiers kan herleid worden tot weinige trekken: deze onvermengdheid strookt volkomen met hun weinig gevarieerd bedrijf. Hun karakters zijn scherp afgetekend: hun vriendschap is zo hecht als hun vijandschap. Deze haast primaire uitbeelding is niet conventioneel, maar de samenvatting van om de volgende redenen geloofwaardige getuigenissen: 1. Onze zegslui hebben zelf onder flibustiers geleefd; 2. Zij zijn over andere onderwerpen zeer genuanceerd en konden het dus hier eveneens zijn; 3. Zij maken desgevallend een voorzichtig voorbehoud; 4. Deze onbehouwenheid strookt met de flibustiers-bedrijvigheid.
Vatten wij nu onze bevindingen samen.
Flibustiers geloven in God, maar kwellen hun geest niet met theologische problemen. Velen onder hen zijn het intolerante Europa ontvlucht: geen wonder, dat zij in de Nieuwe Wereld niet gesteld zijn op confessionnele tegenstellingen. Onder de Fransen was de nationale gemeenschapsband een sterke aanleiding tot vervlakking van de stugheid op het stuk van de belijdenis: immers de gemeenschappelijke vijand was het illiberale Spanje. Geweld mag veelal gezegevierd hebben maar in een eeuw van intolerantie in Europa hebben zij ginds geleefd in onderlinge gewetensvrijheid. Zij waren eerbiedig en mild jegens de geestelijken van elke belijdenis en scheepten er doorgaans - zo nodig onder dwang - een in als zielezorger met de zoete benaming van ‘sieckentrooster’: meer dan een onder dezen heeft dan ook trek in het baantje gekregen. Bij rooftochten te land werden de kerken net zo goed geplunderd als elk ander gebouw, doch deze buit werd eerlijk aan de eigen kerk afgedragen. Een missionaris zielezorger onder de flibustiers verhaalt dienaangaande volgend geestig verhaal met een koopman in voor kerkgewaden bruikbare stoffen:
Il (un marchand de Lyon) vint chez nous, & m'apporta quelques pièces de ces belles étoffes, croyant que je les achèterois, pour faire des ornements d'Eglise. Je les vis, elles me plûrent beaucoup; mais je lui dis que nous n'étions pas dans l'habitude d'acheter des ornements d'Eglise, & qu'il y avoit bien des années que nous nous reposions de ce soin sur nos Flibustiers, qui se chargeoint d'entretenir nos Eglises sans qu'il leur coûtait rien ni à nous aussi. En effet, ils ont toujours eu une attention extrême dans les pillages des Villages, ou dans les prises des Vaisseaux, de mettre à part ce qu'ils croyent convenir aux Eglises, & d'en faire présent à celles des lieux où ils font leur armements. Ils apportèrent autrefois à la Tortuë tous les ornements et les vases sacrez de l'Eglise de Marecaye, & jusqu'aux cloches
| |
| |
& au coq de cuivre, qui étoit à la pointe du clocher. Ils ont toujours continué d'en user de même, & leur piété répondant à leur bravoure, nous avons toujours eu de quoi entretenir nos Eglises sans rien acheter, quand elles se sont trouvées dans des lieux fréquentez par les Flibustiers.
Maar wie had inderdad iets kunnen weigeren aan een opgeruimde ‘sieckentrooster’, die de geestelijke voorbereiding tot de overval op een Engels schip als volgt opvat?
...allons Père (zegde hem de flubustierskapitein; faisons vite la prière, & buvons trois coups: aussitôt dit, aussitôt fait; je fis la prière, on dit le ‘Confitèor’, je donnai l'absolution avec un mot d'exhortation, on apporta du vin & de l'eau-de-vie, & tout le monde ventre à terre laissa tirer Monsieur l'Anglois...
Tot ondersteuning van de nationale expansie heeft Frankrijk veelal beroep gedaan op flibustiers en boekaniers en ook Engeland gaf meermaals opdrachten aan flibustiers. Bij het ondernemen van krijgsoperaties, het invoeren van nieuwe wetten of het aanstellen van gouverneurs diende gerekend te worden met de houding van de flibustiers. In oorlogsexpedities werden zij feitelijk beschouwd en behandeld als hulptroepen, wier steeds dapper maar soms ontijdig optreden het Europese vaderland meermaals in ongelegenheid heeft gebracht. Doch van grotere betekenis dan voor hun eigen land waren de Franse flibustiers, zoals ook de kapers van andere nationaliteiten, soldaten voor de vrijheid van de handel op het economische front tegen het Spaanse monopolie.
Op het algemeen menselijk plan steunt de Flibuste voornamelijk op gemeenschapszin. De hoogste flibustiersdeugd is trouw; de laagste snoodheid is die, welke schaad aan de gemeenschap. De dagelijkse betrekkingen berusten op kameraadschap: ‘De Rovers, schrijft een oud-flibustier, zijn barmhertigh onder malkander, want die niet heeft, word van een ander geassisteerd’; en waar dezelfde voortgaat: ‘...meenighten van haer die geen drie dagen meester van hun geldt hadden geweest, of het was altemael verdobbelt; doch die het hare verlooren hadden, wierden van d'anderen geassisteert’, onthoude men dat iemand naar flibustierseer wel een slemper mocht zijn - het vergt geen goedkeuring - maar dat een flibustier geen egoïst was.
Uit kameraadschap werd een vrij aanvaarde tucht gehandhaafd onder een vrij gekozen aanvoerder, die dan ook een groot moreel gezag bezat, doch alleen in gemeenschapsaangelegenheden. Als mens is hij een ‘macker’, dat is een gelijke zonder voorrecht, zelfs niet het voorrecht van de tafel: ‘de Capiteyn magh geen beter schootel hebben als de slechtste die der is; of als zij 't bemercken, brengen zij haer back, en zetten die in de plaets van de Capiteyn’. Dat deze gelijkheid niet heeft geschaad aan het gezagsprincipe blijkt uit roerende aanhankelijkheidsgebruiken: het schip van een gesneuvelde kapitein blijft niet in de vaart, maar wordt
| |
| |
verkocht; verliest een kapitein zijn schip in eervolle strijd, dan blijft de manschap met hem tot wanneer een nieuw schip veroverd is. Het flibustiersparool is: trouw.
De buitsverdeling geschiedde billijk en plechtig mits een bijzondere vooraf vastgestelde vergelding voor inbreng, overheidsdaden of ‘voor die geemen, die eenighe genereuse actien souden doen tot afbreuck van den vyandt’.
Uit de geplogenheden bij deze verdelingen zoals een onder hen ze heeft neergeschreven, spreekt nogmaals de gemeenschapszin van de flibustiers.
De gequetsten wierden voor eerst gerecompenseert... Na dat sij altemael een Eedt gedaen hadden, dat sij niet achter gehouden hadden, soo wierdt yder een sijn geldt gegeven dat hem toequam. Die geene die in 't gevecht gestorven waren, diëns part wierd aan haar mackers of vrienden gegeven.
Was nu de buit zo schraal, dat hij niet volstond om de gekwetsten te vergoeden, dan was het erezaak te kapen tot volledlige afbetaling.
Geld houdt een flibustier voor een gevaarlijke vijand, die al menig dapper man tot lafheid heeft gebracht; geld mag derhalve niet op zee worden meegenomen: om eigen bezit te vrijwaren kon iemand allicht zijn makker in 't drukke van het gevecht weerloos aan zijn lot overlaten. Wie vóór de afvaart nog geld op zak draagt moet het dadelijk in de kroeg verbrassen. Zijn dan de gebruikelijke slemperijen, die de inscheping voorafgingen, doodsbespotting of serene onthechting?
Onder de ruwe flibustiersmanieren gaat een scherpe zin voor persoonlijke en algemeen menselijke waardigheid schuil. Zij kunnen overwinnen, maar ook sportief een nederlaag aanvaarden mits geen vernederend lot te zullen ondergaan. Nette manieren en hoffelijkheid zijn hun niet vreemd en idyllische vermaken, zoals schijfschieten naar oranjeappels aan een boom, kunnen hen boeien. Doch hier begint het rijke gebied van het grappige in het flibustiersleven, waarvan het niet hoort thans de grens te overschrijden.
Maar bij wijze van besluit, en het bij het begin van deze uiteenzetting aangehaalde jaartal van het laatste officiële optreden van flibustiers in herinnering brengend, mag om een welwillende gedachte verzocht worden voor deze onvervaarde mannen, die - zij het dan op illegale wijze - twee in hun tijd betwiste waarden hebben verdedigd, die wij thans voor vanzelfsprekend houden, al komt er misschien nog eens een dag waarop wij ze zullen verliezen: de vrijheid van de zee en de vrijheid van het geweten.
October 1947.
C. VAN DEYCK
|
|