De Vlaamse Gids. Jaargang 32
(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
2Als alles toeval is, waar ik van overtuigd ben, bestaat er geen toeval meer. | |
3De natuur bewijst den zwakken geest dezelfde dienst als de dictatuur den zwakken staatsburger: hij ontlast hem van zijn verantwoordelijkheid. | |
4Oude liefde spruit in negen van de tien gevallen uit een slecht geweten voort. | |
5De scheppingsdaad schept een eeuwige schuld van de schepper aan het geschapene. | |
6Zij die een medemensch liefhebben, beminnen in hem hun vermogen om te beminnen. | |
7Alleen een groote vriendschap voert ons op tot de zelfverloochening, welke ons in staat stelt argeloos te ontvangen. | |
8Achter alle goedgeefschheid schuilt eigenliefde en zwakheid. Er behoort echter moed en offervaardigheid toe een medemensch de bevrediging van een gift toe te staan. | |
9Liefde en haat zijn de eenige verschijnselen welke ons overtuigen van de aanwezigheid van een macht buiten onszelf en sterker dan die waarover wij beschikken. | |
10Een boek, dat ons bij eerste lezing al zijn geheimen prijs geeft, is als een koffiehuiskameraad, die ons na het eerste glas al zijn hartsgeheimen toevertrouwt. | |
11Het lijkt mij niet redelijk dat God zijn dienaren door óns laat betalen. | |
[pagina 66]
| |
12Wie het bezit verwerpt, verwerpt de liefde, want die kan zonder bezit niet leven. | |
13Een leven dat levenswaard is, en alle beschaving, begint en eindigt met Bezit. | |
14Ik beklaag mij, waar ter wereld ik ook al beland, nooit over een tekort aan kultuur. Ik breng overal mijn eigen voorraad mede. | |
15Wanneer men inzag welk een zegen voor iedere samenleving de onverschilligheid vertegenwoordigt, zou men dit gevoel eindelijk herstellen in de rang waar het recht op heeft, die van Hooge Deugd. | |
16Om vrij te zijn moet men niets bezitten, om niets te bezitten moet men niets beminnen. Vrijheid is de belooning der onverschilligheid. | |
17Belangrijke menschen, toestanden, gebeurtenissen, vormen een slechte grondstof voor den romanschrijver, wiens taak het immers is onbelangrijke menschen, toestanden, gebeurtenissen, belangrijk te maken. | |
18Da eenige wezenlijke voldoening, welke het bestaan schenken kan, schuilt in de zekerheid dat niet twee menschen op aarde aan elkaar gelijk zijn. | |
19Kunstenaars zijn lieden voor wie het ongerijmde en het wonder de eenige normale, alledaagsche en natuurlijke, verschijnselen zijn. | |
20Het is het voorrecht van den kunstenaar dat hij het onvatbare ter hand nemen, het onbereikbare bereizen, het niet-besbaande als zijn eenige rijkdom bezitten kan. | |
21Reizen beteekent dat men zijn wereld, dus de wereld, van de ééne leegte naar een andere verplaatst. | |
22Landschappen zijn plaatsruimten waar wij onze beelden uitstallen. | |
[pagina 67]
| |
23Er bestaat geen uitwisseling, alleen weerkaatsing. | |
24Alle bewondering is zelfbewondering, want wat men bewondert kan nooit anders zijn dan een eigen interpretatie. | |
25Worden is een lichte rimpeling van de oppervlakte van het zijn, dat daardoor niet beroerd wordt. | |
26Het eeuwig misverstand tusschen de schrijver en zijn publiek komt voort uit de dwaling van den schrijver die zich verbeeldt dat hij gezocht wordt, waar in werkelijkheid zijn lezer, iedere lezer, bewust of onbewust, in elk geschrift zichzelf zoekt, alleen zichzelf kan zoeken. | |
27Ieder mensch is tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld: wij zijn ons eigen Leeuwarden. | |
28Wie denkt dat de slavernij is afgeschaft, vergist zich en meestal met opzet. Slechts één vorm ervan, de minst drukkende, behoort tot het verleden. | |
29Eerbied voor de ouderdom is misplaatst: wie verheerlijkt nu het bederf? | |
30Een lang leven is een verwaterd leven. | |
31De zoogenaamde vooruitgang heeft de stem Gods door die van den Omroeper vervangen. | |
32Voorlichting is uit den booze, men moet juist leeren in het donker te zien. | |
33Het moderne onderwijs mag op merkwaardige uitslagen bogen: alle analphabeten kunnen thans lezen en schrijven. | |
[pagina 68]
| |
34De ware wellevendheid heeft niets uit te staan met naastenliefde, doch komt alleen uit zelfrespect voort. | |
35Ik ben beleefd om mijn buurman iedere mogelijkheid te ontnemen zich mijn gelijke te wanen. | |
36Hij stelt zich op een voetstuk, zegt misprijzend de burgerman. Ik zeg, goedkeurend: de Kilimandjaroe is niet hoog genoeg om als voetstuk te dienen voor een mensch, zoo bescheiden, dat hij zich als onverklaarbare uitzondering wil handhaven. | |
37Ben ik mijn broeders hoeder? Neen, waarlijk niet, want uw broeder is schaap noch gans. | |
38Alle kritiek is goddank nutteloos. De schrijvers zijn te eigenwijs, de lezers te dom om er hun voordeel mede te doen. | |
39Een schrijver, die niet ziek wordt als de omstandigheden hem beletten te schrijven, is een kwakzalver. | |
40Verlangen is de hoogste drift die de mensch kent, iets-verlangen is een verachtelijke begeerigheid. | |
41Het gezegde: ‘The best is just good enough’, gaat niet op wanneer het poëzie betreft. In dat geval is the best not good enough. | |
42Er behoort eenige moed toe om de menschheid af te schrijven; doch die wordt beloond door de wijde en lichte eenzaamheid welke men ermede verwerft. | |
43Men moet zich geringschatten om aanmatigend of eigenwijs te zijn. Wie zich onaantastbaar weet, is vanzelf inschikkelijk. | |
[pagina 69]
| |
44Menschelijk geluk is onmogelijk geworden door de bóvenmenschelijke verantwoordelijkheid welke ons is opgelegd. | |
45Het is mij nooit duidelijk geworden waarmede de hedendaagsche schrijvers de tijd verdoen, die de vroegere gebruikten om een omvangrijk levenswerk op te bouwen. | |
46Handelsreizigers reizen om een doel te bereiken, de goede reizigers om ieder doel te ontvluchten. | |
47De zee is een indrukwekkend maar vervelend moralist. | |
48Er bestaat een wezenlijk verschil tusschen dag- en nachtgedachten, omdat de dagwake wezenlijk van de nachtwake verschilt. | |
49Het is niet de slaap die niet komen wil; doch wij zijn het die hem niet ontvangen willen. | |
50De ware slapeloosheid is niet de afwezigheid doch de verloochening der slaap.
Rondebosch K.P. November 1947 J. GRESHOFF |
|