| |
| |
| |
De nieuwe Portugese schrijvers en de zogenaamde ‘neo-realistische’ beweging in de moderne Portugese letterkunde
HET luidt paradoxaal, maar in Portugal zijn de oorlogsjaren vruchtbaar geweest voor de literatuur. Paradoxaal: immers, het innerlijke klimaat was zo ongunstig voor het ontluiken van literaire talenten als de uiterlijke omgeving ongeschikt was om een kunstwerk rustig te laten rijpen. Om tegenstand en beperkingen te overwinnen, en weliswaar niet volmaakt, maar toch krachtig aan te treden, zal de prikkel bij de jongere Portugese schrijvers wel zeer sterk geweest zijn.
De werken uit de jongste jaren vergden geen lange noch serene overdenking. Portugezen hebben zich nooit toegelegd op bespiegelingen, op systemen, ja niet eens op gewone essais. Hun originaliteit ligt in het lyrische. Zelfs in scheppend proza breekt het lyrisme door. Het Portugese scheppend proza heeft evenwel een lang verleden. Amadis en Diana van Jorge de Montenor, Saüdades en Menina e Moça van Bernardim Ribeiro zijn veel ouder dan Mme de la Fayette's Princesse de Clèves; deze zou trouwens beïnvloed zijn geweest door de ‘Lettres d'une Religieuse portugaise’, een werk dat terecht of ten onrechte wordt toegeschreven aan Zuster Mariana Alcoforado, een geprofeste non, die op hoge leeftijd is gestorven in het klooster van Onze-Lieve-Vrouw Ontvangenis te Beja.
De Portugese verbeeldingsliteratuur bezit adelbrieven. Als een stortvloed is zij losgebroken met Camilo; sierlijkheid van vorm en lichtheid van geest bereikte zij met Eça: zij was een tijdsverschijnsel, maar wortelde diep in het verleden. Zo is altijd geschied: het geloof aan spontaan ontloken artistieke en vooral litterraire stromingen is naïef. Een kunstwerk kan schijnbaar uit één opwelling zijn ontstaan: het is een product van een lange uitwerking, en deze loopt op onze dagen over tientallen eeuwen.
Kortom, de gedachten hebben de schrijvers van nu geërfd van de vorige geslachten. Het is al een ruime verdienste, deze erfenis goed te gebruiken en ze in nieuwe waarden om te zetten. Dit te ontkennen en voor oorspronkelijk en nieuw te houden wat slechts een schakel is in de eeuwige keten, is grove ondankbaarheid.
Het is geen vernedering schakel te zijn, de voorgaande te voelen, haar aan te klampen en de volgende mee te grijpen. In de Portugese letteren is deze intellectuele solidariteit op alle tijdstippen en bij alle grote figuren tot uiting gekomen.
De heerlijke poëzie van de Cancioneiros is doordrongen van de methodes en de themas van de Franse trouvères en minstrelen. In de Renaissancetijd zocht Gil Vicente voor de toneelliteratuur inspiratie bij de Castiliaanse poëzie en Sá de Miranda voor de dichtkunst bij de Italiaanse; de nooit geëvenaarde
| |
| |
Camôes nam de techniek van de enen en van de anderen over - ja zelfs, in zijn episch werk, die van de klassieke literatuur - om zijn onstuimige verbeelding in toom te kunnen houden.
Dichter bij ons italianiseerden de Arcades; de romantici kenden weliswaar de Duitse Romantik niet, maar zij waren doordrongen van het Engelse en het Franse romantisme. De Portugese realisten, met Eça aan hun hoofd, volgden, ja bootsten soms de meesters van het Franse realisme na, en vermengden daarbij sommige naturalistische opvattingen. Maar ten slotte slaagden allen erin aan de buitenlandse vloed een eigen kleur te geven: invloed was geen louter nabootsing meer. Dit kon ook niet zijn: klimaat en bloed, innerlijke en uiterlijke omgeving moesten op inhoud en vorm een eigen stempel drukken. Daarom zijn in twee zo nauw verwante romans als Madame Bovary en O Primo Basilio, Emma en Luisa twee zo verschillende figuren.
De jongste Portugese literatuur heeft in de lijdensjaren van de wereld en van het eigen land enkele werken voortgebracht, die geenszins definitief zullen zijn, maar zij laten grote verwachtingen koesteren. Deze werken zullen aan de Portugese literatuur een luister schenken zoals eertijds de zogenaamde - chronologisch trouwens verkeerd genoemde - generatie van 70 heeft geschonken, een schitterende schaar van schrijvers, waarvan het eeuwfeest rond de jaren 1940 is gevallen: Antero, Teôfilo, Oliveira Martins, Eça de Queirôs, e.a.
Bij deze voorgangers - dit valt niet te loochenen - hebben de jonge Portugese schrijvers hun opstandigheid en hun verlangen naar vernieuwing in opvatting en vorm opgedaan. De beslissende stoot is evenwel van de nieuwe Brazileense literatuur gekomen: deze is in het begin van het tweede kwart van onze eeuw, ongeordend en nog ruw van vorm, met de kracht van tropische wasdom doorgebroken. Het bleef niet bij een prikkel: er kwam naijver. De toorts van de litteraire scheppingskracht bleek in andere handen te zullen overgaan, en wel aan de overzijde van de Oceaan. Met een opperste inspanning, zonder voorgaande accoord en - dit dient herhaald te worden - in een ongunstige sfeer heeft de jonge generatie aan de Europese zijde de toorts opgeraapt en ze hoger verheven.
Deze haast sportieve wedstrijd kunnen wij niet aanschouwen zonder ontroering. De moed van de jonge generatie dwingt bewondering af. Zij wijst erop, dat de Westerse geest niet versaagt en dat Europa zijn primauteit niet opgeeft. Achting voor deze strijdende equipe betekent evenwel niet, de strijd critiekloos volgen of inbreuken op de spelregels vergoelijken.
In het vuur van de strijd wensen de mededingers geen critiek aan te horen. Critiek verstoort hun scheppingswerk en stelt schijnbaar de tegenstander in het gelijk. Zo ontstaat een kliekpsychose: Wie niet met ons is, is tegen ons Onvoorwaardelijke aanvaarding, berustende bewondering en onberedeneerd conformisme zijn bruikbare eigenschappen voor gebieden waar ‘de leider nooit faalt’: maar in het rijk van de geest kan gelukkigerwijze in elke ruimte worden geleefd: daar zijn geen grenzen en geen leiders.
| |
| |
Het verzet van de kunstenaars kan de critiek evenwel niet afwenden van haar bijna steeds irriterende maar noodzakelijke functie, indien zij buitensporigheden en overdrijvingen wil voorkomen. Wie uit gewetensplicht of bij gebrek aan scheppende kracht dit soort rechtersambt heeft gekozen, moet het uitoefenen als een priesterschap. Hij mag niet duchten te verkondigen wat hij acht de waarheid te zijn; hij mag evenmin onverdraagzaam zijn tegenover hen, die hij oordeelt te dwalen. Scheppende kunstenaars zijn onbekwaam om hun eigen werk of dat van gelijken te beoordelen. Wie wil oordelen of de ‘dramatis personae’ hun rol volledig vervullen moet buiten de zaak staan. Een oordeel dient zonder bitterheid te worden geveld. In het gebied van de geest geldt meer dan elders het Franse spreekwoord: Tu te fâches, tu as tort.
De onafhankelijke critiek heeft ten overstaan van de opbloai van de jongere Portugese schrijvers tot taak het groeiproces te bestuderen. Daarvoor moet zij opklimmen tot de stromingen, die de Portugese intellectuele élite hebben gepolariseerd sedert het begin van deze eeuw tot nu. De eerste stroming was die van de rond de Renascença gegroepeerde schrijvers, die later hun werk hebben voortgezet in de Seara Nova. Zij waren vooruitstrevend en zijn de intellectuele élite geworden van het opkomend republikeinse regime. Laattijdiger, maar paralleel, is een regressieve, door het politieke doctrinarisme van de Action française beïnvloede stroming ontstaan. Wie deze krachten overschouwt, komt tot het besluit dat, behalve enkele in het oog springende, individuële gevallen, de invloed op het Portugese geestesleven uitbleef. Deze beweging was namelijk door de politiek begrensd en verworden. Kunst en politiek zijn niet slechts verschillend, zij zijn tegenstrijdig.
Nauwelijks verdient een vermelding de louter formele - want zij was zonder gedachteninhoud - hernieuwing, die zich afspeelde rond het tijdschrift Orfeu, en die later werd voortgezet in Contemporânea. Een der directeurs van het eerste, Fernando Pessoa, drukte zijn stempel op de sindsdien in Portugal voltrokken poëtische herwording. Deze man was alleszins een verschijnsel van persoonlijke, aan het tijdschrift vreemde invloed.
Vervolgens kwam een van politiek warse beweging, een zuiver esthetische vernieuwing op; zij bewoog zich rond het tijdschrift Presença. Met de aan alle jonge bewegingen eigen onstuimigheid en overdrijvingen liet deze een frisse wind in de Portugese letteren aanwaaien. Deze beweging voerde bovendien een vormvernieuwing door, vooral in de poëzie, en verruimde de critiek. Zij verduidelijkte eveneens de esthetische leer door een ruimere informatie. De meest representatieve van haar aanhangers ontbrak het evenwel aan moed om te kiezen. Zij bleven besluiteloos, aarzelend tussen scheppende kunst en critiek, zodat zij noch op het ene noch op het andere gebied hebben uitgeblonken. Deze representatieve vertegenwoordigers van het ‘presencisme’ hebben thans het grootste gehoor: het dynamisme en de blijvende ‘presentie’ van enigen onder hen in de litteraire productie hebben de strijdvaardigheid uit de heroïsche periode gehandhaafd.
| |
| |
Uit de groep van ‘Presença’ ontatond de beweging die thans vorm krijgt in de Portugese letterkunde. Daar rees de twistvraag op over ‘zuivere kunst’ en ‘sociale kunst’; over individualistische kunstenaars - de gans in psychologische uitrafelingen verdiepte interioristen - en om het collectieve bekommerde kunstenaars, die een open oog hebben voor de harde werkelijkheid van het leven.
Feitelijk hebben deze beide extremismen nooit bestaan: zij waren slechts de banieren van vijandige kampen. Elk kunstwerk is zuiver individuele schepping: het moet het scheppend individu met geheel zijn innerlijke ontroering weerspiegelen; vooral ook is het de weerspiegeling van de door het individu aan zijn milieu ontleende waarden. Poëzie kan ons een innerlijke alleenspraak zijn, maar een prozawerk ontstaat altijd uit de waarneming en de ontleding van de omgeving. Een uitbeelding zonder personnages is ondenkbaar; maar personnages zonder dat, wat men psychologie pleegt te noemen, kunnen al evenmin bestaan.
De jongere Portugese schrijvers, die veeleer in de nieuwe esthetische of gewoonweg litteraire houding verstrikt zijn, hebben zich nog niet gewaagd aan de zogenaamde massa- of proletarische romans, namelijk romans van een équipe in werking, zoals Barbusse en Fadaiev het hebben gedaan, of later ook Silone en Steinbeck. Zij behandelen uitsluitend individuele gevallen. De beschrijving van de omgeving is bij hen beperkt tot documentaire gegevens: het lijken veeleer opeenvolgende reportages, haast zonder conflicten. Zij blijven evenwel hun werken voor romans houden, wat een genre met eigen, gebiedende wetten is.
Deze nieuwe esthetische opvatting is, althans in de literatuur, uit het nieuwe humanisme ontstaan. Voordien werd een hybride en onjuiste benaming gebruikt, die een twintigtal jaren vroeger was in zwang gekomen bij een hernieuwing van toneeltechniek in Duitsland: het neo-realisme. Deze benaming, die de eigen aanhangers voor onjuist houden, blijkt te zullen voortbestaan wegens het door de tegenstanders ontketend verzet.
Zonder dit verzet was de benaming verdwenen, want de beweging beantwoordde geenszins aan een vernieuwing van het realisme, zoals Duranty en Ohampfleury dit hebben gedefinieerd of zoals Flaubert en de Goncourt's het hebben beoefend: zij nadert dichter tot het naturalisme. Was de benaming ‘neo-naturalisme’ aangenomen geworden, dan was elke verwarring met bestaande stromingen voorkomen. Zij had ook juister beantwoord aan het inzicht. Immers, het behandelen van sociale gevallen, critiek over de slechte inrichting van de maatschappij, verheerlijking van de arbeiders tegenover de uitbuiting, ziedaar,
| |
| |
benevens de wetenschapsbekommernissen van de tijd, de doelstellingen van de grondlegger van deze school: Zola.
Het naturalisme blijft evenwel taboe in Portugal. Het woord heeft nooit wortel geschoten: het heeft de baan moeten ruimen voor ‘realisme’. De werken van de grondlegger van het naturalisme vinden in Portugal een ruim lezerspubliek, maar toch staat Zola op een slecht blaadje bij de gecultiveerden in het algemeen en bij de jongeren in het bijzonder. Deze romanschrijver bleef wars van versiering, van ‘fiorituri’. En daaraan is blijkbaar het misverstand toe te schrijven van de jongere literatoren die afkeer betuigen of veinzen voor deze hun voorloper en hun leermeester.
Zola te beschouwen als de voorloper van een nieuwe litteraire generatie in Portugal, zoals ook verder in de wereld, is geen overdrijving. De les van zijn werken, maar ook nog een raad van hem hebben de jongeren echter deels uit het oog verloren. Een jonge schrijver vroeg eens aan de meester van Médan, wat er nodig was om romans te schrijven zoals de zijne; Zola antwoordde: ‘Schrijf een reportage.’ Deze anecdote is misschien verzonnen, maar de formule is juist. Tot de meest opvallende nieuwigheden van het naturalisme behoren reportage en waarneming, wat Zola noemde: het experiment.
De originaliteit van de jongere Portugese prozaschrijvers ligt in het feit, dat zij de reportage hebben ontdekt. Zij horen ongraag dit woord op hun werken toepassen: hun verachting voor het journalisme strekt zich uit tot de reportage - die echter niet zonder luister is. Een reportage is volgens hen het werk van een bescheiden reporter, die over een alledaagse gebeurtenis alledaagse woorden aaneenrijgt. Een ware reportage is integendeel het verhaal in kunstige vorm van een waarachtige gebeurtenis, waarbij hier en ginds een trek wordt geaccentueerd of een ruwheid geëffend. De gebeurtenis is werkelijkheid; het is nu de taak van de kunstenaar schoonheid bij te zetten. Zo opgevat groeit de versmade reportage uit tot een onafhankelijk litterair genre.
Reportage is de Franse ‘récit’ en de Russische ‘otcherk’. In zijn essai over de moderne Russische literatuur (Encyclopédie française, vol. XVII, blz. 1754-9) schrijft Ilya Ehrenburg weliswaar dat ‘reportage’ een onnauwkeurig aequivalent is voor het Russische woord, dat een hoger artistiek begrip impliceert. Hij voegt eraan toe: ‘Dit genre mag vergeleken worden bij sommige documentaire films met eigen stijl en eigen kunststrekking.’ Hoe zonderling, dat deze schrijver, die een merkwaardig journalist en reporter is, de rol van artistieke elementen in de reportage, ook in zijn eigen reportages, niet inziet. De Russische ‘otcherk’ beschouwt hij nochtans als een definitief genre, het vertrekpunt van de nieuwe, nog onvoldragen Russische romankunst: hijzelf mag doorgaan als de grote bevorderaar van dit genre.
Welnu, ‘otcherk’, artistieke reportage, stijlvolle documenten, dit zijn juist de betrachtingen van de jonge Portugese auteurs. Zij beschrijven doorgaans met grote vormsierlijkheid en schikken hun werk kunstig. Hun reportages over het
| |
| |
landleven, over het zware en nederige zwoegen, het ruwe en gevaarlijke werk van vissers en anderen, zijn losse taferelen: door de op elkaar volgende scenes loopt amper een fijne draad; conflicten en verwikkelingen komen er haast niet voor.
Dit in de Portugese literatuur gans nieuwe genre kan op enkele zeer schone werken bogen. Het is vreemd, dat de auteurs ervan de moed niet hebben om af te breken met de oude voorbeelden; zij noemen hun werken nog steeds ‘romans, novellen, verhalen’, al getuigen deze van een gans andere opvatting van kunstvormen. Het gesprokene, gekleurde, ontroerende, soms verrukkelijke document, dat de jonge Portugese schrijvers aantrekt, leidt reeds een eigen bestaan.
De jongere Portugese schrijvers staan gereserveerd en wantrouwig, ja vijan dig tegenover de critiek, die de inhoud van hun kunst wil ontleden en wijst op haar actualiteit en haar onafhankelijkheid tegenover oudere opvattingen. De onrechtvaardige aanvallen waarvan zij het voorwerp waren zijn wellicht de oorzaak van dit wantrouwen: ook zijn zij overdreven prikkelbaar en beschouwen alvast voor vijand alwie hen niet onvoorwaardelijk toejuichte.
Welke zijn nu deze jonge schrijvers, op wie wij in algemene bewoordingen doelen? Zijn het alle in deze eeuw geboren en thans rond de dertig jaar oud schrijvende Portugezen? Geenszins. Onder de ‘jonger’ of ‘even ouder dan dertig jaren’ zijn er vele versteende grijsaards, die schrijven om ereprijzen van goed gedrag of ereplaatsen in geleerde gezelschappen te veroveren. Deze bezoldigde klerken laten wij buiten beschouwing.
Onze belangstelling gaat naar de onrustige jeugd, die in de tragische oorlogsjaren is aangetreden. Deze vooruitstrevende en vernieuwde jeugd is amper de school ontgroeid; zij is nog onvolwassen en speelziek. Maar zij is de hoop van de overlevenden uit de vorige eeuw, die hun jeugdbetrachtingen nooit meer zullen vervuld zien.
Vooraleer wij deze auteurs opnoemen, willen wij de naam vermelden van de voorloper van deze jonge literatuur, de schrijver die, naar inhoud en vorm, het nieuwe genre in Portugal heeft verspreid. Wij bedoelen Ferreira de Castro. Deze romancier heeft voor het eerst sociale problemen behandeld in het Portugees: hij heeft het drama van de arbeid ‘gereporteerd’. Ferreira de Castro is langs het joumalisme tot de literatuur gekomen. Zijn eerste werken van waarde, Emigrantes en A Selva - alom geprezen meesterwerken trouwens - zijn reportages. Levendige reportages van toestanden, die de auteur in zijn vlees heeft aangevoeld. Als emigrant heeft hij in de wouden van de Amazone het door Zola gepreconiseerde ‘experiment’ zelf beleefd.
Wij hebben het eertijds geschreven en herhalen het hier: A Selva is het Germinal van het oerwoud. Het thema van dit monumentale document is de strijd van de mens tegen vijandelijke krachten: de woeste natuur en de kapitalistische uitbuiting. Het Woud is er het hoofdpersonage; de handeling groeit uit de dialoog tussen het Woud en de Mens. De handeling is evenwel secundair
| |
| |
bij de grootsheid van het document. Deze onromaneske roman, haast zonder intrige, is een meesterlijke reportage. Emigrantes is daarenboven een sociaal document en een levendige reportage, zoals ook andere werken van dezelide schrijver dat zijn, voornamelijk zijn nog onuitgegeven roman waarvan de voorlopige titel Intervalo luidt, maar die definitief Luta de classes zal heten. Uit dit werk zal duidelijk blijken, dat Ferreiro de Castro de baanbreker is van een nieuw realisme in de Portugese taal.
Wij schrijven opzettelijk ‘in de Portugese taal’, en niet slechts in Portugal: want Ferreira de Castro is namelijk de Brazileense romanciers voor geweest en sommigen onder deze erkennen graag zijn prioriteit.
Wij vermelden nu de meest representatieve schrijvers van deze nieuwe, onstuimige, maar niet onvruchtbare generatie die haar weg nog zoekt. Menselijke documenten heeft zij kunstig bewerkt en haar reportages over pijnlijke aspecten van de samenleving in heldere stijl beschreven. Niet allen behoren noch verlangen te behoren tot de schaar dergenen die zichzelf ‘neo-realisten’ noemen. Allen hebben evenwel dezelfde bekommernissen en gebruiken dezelfde techniek. Deze groep zal spoedig haar nietszeggend etiket afrukken; en daar de critiek de synthese van deze kunststrekking zal maken zonder aanzien van de herkomst der schrijvers of het object van hun werk mogen deze ook nu in één adem worden besproken.
De voornaamste bezigheid der Portugese arbeidersklasse ligt op het platteland. Het drama van de landarbeider pogen de schrijvers dan ook liever niet te behandelen en waardige reportages over het proletariaat van de fabrieken of de kantoren komen slechts episodisch in sommige novellen voor. Dit probleem zal Ferreira de Castro ook behandelen in een reeds ontworpen roman over het leven van spinners en wevers.
Onder de jongere schrijvers blijkt Alves Redol wel de meest begaafde en de vruchtbaarste. Na een ethnografisch essai en een bundel novellen heeft hij sedert 1941 vier romans uitgegeven: Gaibéus, Mares, Avieiros en Fanga. Deze laatste is het meest typische werk van de schrijver. Hij behandelt daarin het drama van een landarbeider die mits een gering deel van de opbrengst het land van een ander bewerkt en zodoende een illusie van onafhankelijkheid krijgt. Het is een stoer, maar niet steeds evenwichtig werk.
Pereira Gomes is een ander schrijver van wie veel wordt verwacht. Hij heeft nog maar één boek in het licht gegeven, Esteiros, een document over de arbeiders in de kleinbedrijven van bouwmaterialen langsheen de Taag. Deze reportage is evenwichtig gebouwd, machtig van taal en diep menselijk aangevoeld.
Nog een schrijver met romancierstalent is Alfonso Ribeiro. Na een bundel novellen heeft hij reeds drie romans geschreven: Planoinclinado, Aldeia en Trampolin. Van daze drie werken vertoont Aldeia misschien het duidelijkst de eigenschappen van het nieuwe genre. Het is een reportage - zij gelijkt aan een geologische doorsnee - over de verschillende lagen van een dorp, een zwaar microcosmos van driften.
| |
| |
Deze drie schrijvers zijn, in zoverre bekend is, rechtstreeks, en zonder omweg langs de poëzie, tot het scheppend proza gekomen. Daarom vatten zij hun onderwerpen zo heftig aan en modeleren zij hun personages zo scherp. Zij doen eerder aan beeldhouwers dan aan schilders denken. Ook anderen zijn in de literatuur opgetreden langs de brede weg van het proza, zonder ervaring van, ja met verachting voor de poëzie, vooral voor de arhythmische, abstracte, esoterische moderne poëzie. Maar hun scheppingsvermogen kan niet vergeleken worden bij dat van de hogervermelde schrijvers.
Onder de schrijvers die langs de poëzie tot het proza zijn gekomen munt Manuel da Fonseca uit, een bewonderenswaardig novellist. Zijn enige roman Oerromaior - een document over een provinciestadje - geeft blijk van poëtische verbeelding en novellistentalent: elk tafereeltje is op zichzelf een volledige novelle. Over het geheel hangt de drukkende sfeer van een ingeslapen provinciestadje. Een ander dichter, Fernando Namora, heeft in zijn enige roman Fogo na noite escura een provinciestadje uitgekozen, het universiteitscentrum Coimbra, dat ondanks zijn intellectueel aspect toch een provinciaal karakter heeft bewaard. De opeenvolgende taferelen van dit werk zijn een ietwat fantaisistisch - lees poëtisch - document over het studentenleven.
Dichter en tevens prozaïst van talent is Carlos de Oliveira, de schrijver van Casa na Duna en Alcareia. De woeste eenzaamheid is het kader van deze werken, maar de auteur is er niet in geslaagd een blijvend document te schrijven over het benauwde leven in de verlatenheid. Meer dan de andere genoemde schrijvers blijft hij getrouw aan oudere romanformules, vooral aan de romantische; zijn werken worden daardoor onevenwichtig: zij zijn geen romans, maar ook geen kunstreportages. Hij is de jongste van allen - amper boven de twintig, menen we -, wat zijn aarzelingen en weifelingen verklaart. Maar hij is een prozaïst met wondere gaven, die geroepen schijnt om na een langere ervaring en mits meer zelfcritiek de ouderen in de schaduw te stellen.
Onder de jongere schrijvers die, in zover gekend is, niet met poëzie debuteerden, willen wij nog Vergilio Ferreira vermelden. Zijn eerste roman O caminho fica longe geraakte niet in omloop. Wij weten er niets meer over, dan dat hij - althans voor een deel - een evocatie was van het universitaire leven te Coïmbra. Zijn tweede werk van scheppende kunst Onde tudo foi morrendo is een reportage over het leven van een gezin in een plattelandsdorp, dat evenwel niet typisch is voor het landleven. Nog een ander onder deze schrijvers is Manuel do Nascimento: in zijn eerste werk Eu queria viver ontleedt hij een sociaal en sentimenteel geval, waarin de tuberculose een rol speelt. Zijn tweede verschenen, maar vóór het eerste geschreven book Mineiros is een heldere, ja te heldere in de vorm van een dagboek gestelde reportage. Van deze schrijver wordt aangekondigd Onde o aço perdeu a têmpera.
Zonder hen in de zoeven behandelde strekking in te schakelen, maar niet
| |
| |
zonder de menigvuldige aanknopingspunten met haar te onderstrepen, willen wij nog de vertellers José Loureiro Botas en Antonio Vitorina vermelden. Beiden stammen uit dezelfde streek; beiden laten hun verhalen in dit milieu spelen. De eerste geeft in Litoral a Oeste en Frente ao Mar aspecten en episodes uit het leven aan de kust van Estramadura; in Gente de Vieira en A vida começou assim behandeldt de tweede, met vermelding van jeugdherinneringen, het zwoegen van kustbewoners in dezelfde streek, en in 't bijzonder het werk van de houtzagers. Deze werken zijn, veeleer dan verhalen, ware reportages, kostbare en stijlvolle documenten.
Voor het proletariërsleven in de grote centra is nog geen verhaler opgestaan. Ternauwernood heeft Ramos da Cunha er in zijn bundel novellen La fora o sol brinca - en bijna altijd in naturalistische trant - enige aspecten van bewerkt. Een stevig maar niet zeer vruchtbaar romancier, Assis Esperança, heeft een roman op het getouw over de verschillende aspecten van de vrouwenarbeid. De titel van deze roman over de zwoegende volksklasse in een grootstad luidt E a noite nâo acaba.
Over het drama van de jeugd is onlangs een uitmuntend document verschenen: Ilha doida van Joaquim Ferrer. Dit thema wordt eveneens behandeld in Jardim Fechado, dat de criticus Roberto Nobre in voorbereiding heeft, en waarmee hij zich ook als scheppend kunstenaar voordoet. Van deze schrijver weten wij nog dat hij eveneens een alleszins tot de nieuwe richting behorende reportage voorbereidt, Caminho do Levante, over het smokkelaarsleven.
De nieuwe strekking is het duidelijkst tot uitdrukking gekomen in Joâo Falcato's boek Fogo no Mar: zeer intense bladzijden vol aangrijpende scenes verhalen een brand aan boord van een vrachtschip in volle oceaan. Het is een eenvoudig relaas van het gebeurde: laat men de naam van het verbrande schip en de identiteit van de schipbreukelingen wegvallen, dan is dit verhaal een van de schoonste en van de meest menselijke documenten van scheppend proza der jongstleden jaren. Want niets geeft aan een kunstwerk zozeer de indruk van waarachtigheid als eigen ervaring.
Koloniale elementen en het leven van de zgn. primitieve volksstammen uit Afrika hebben - zonderling genoeg - een onbeduidend aandeel in de Portugese literatuur. Juliâo Quintinha heeft over dit thema enkele waardevolle reportages en novellen geleverd: hij heeft ook een roman in voorbereiding, waarvan de held een neger is. Met Auâ en Revolta brengt Fauto Duarte ons eveneens in een Afrikaanse sfeer.
Dit vluchtig overzicht van de jongste Portugese literatuur blijft beperkt tot het scheppend proza; de zgn. neo-realisten zijn evenwel voor een deel voortgekomen uit de Coimbraanse groep der jonge dichters van de Novo Cancioneiro: Coimbra is inderdaad het kweekbed geweest van talrijke pogingen tot esthetische vernieuwing, die Portugal heeft gekend sedert de strijd voor de ‘Bom Senso e Bom Gôsto’. Een vrouwennaam werd niet genoemd: deze kon zonder moeite
| |
| |
gevonden worden in het gebied van de scheppende poëzie, maar in het gebied van het scheppend proza valt er, bij ons weten, geen enkele schrijfster van kunstreportages te vermelden.
Het artistieke neo-humanisme - het filosofische is al verouderd en het ligt niet in onze bedoeling dit hier te ontleden - werd in Portugal met de willekeurige benaming ‘neo-realisme’ aangeduid. Zijn eigen theoretici en beoefenaars verklaren, dat de vlag niet beantwoordt aan de lading. Wij zullen hen niet tegenspreken. De naam is echter van secundair belang, de strekking is alles. Laat deze beweging niet ‘neo-realist’ zijn: ze is alvast nieuw en opvallend realist. Zij wil alles tot mensenmaat herleiden en eerder collectieve verschijnselen dan individuele gevallen behandelen. Zij streeft er naar de arbeidsinspanning in het licht te stellen en de mens van morgen op te leiden voor de toekomst. Wie het leven, de bevrijding van de mens, de verheffing van de menselijke waardigheid op prijs stelt, moet deze beweging met onverholen sympathie aanschouwen. Volrijpe vruchten heeft zij nog niet afgeworpen; misschien zal de nieuwe, in het lijden en de gruwelen van de jongste oorlog geboren mensheid ze ons nog geven: maar dat enkele mannen van nu, het weze dan met vele gebreken van hun tijd en hun stand, de toekomst aanvoelen, dit hebben wij willen bekend maken.
Dat ondanks de beperkingen en de stuiptrekkingen van deze tijd de grondvesten van een ver in de toekomst reikende beweging gelegd zijn geworden, al draagt deze dan ook de stempel van verworven goed, verdient in het licht te worden gesteld als een adelbrief voor de jongste Portugese literatuur. Deze blijft evenwel beperkt tot het scheppend proza, een genre dat weliswaar in trek is bij de lezende klasse, maar dat toch de brede volkslagen niet bereikt, die hongeren naar de elementairste cultuur. Wanneer eenmaal de artistieke betrachtingen van de jongere schrijvers zullen bevredigd zijn, zal het een andere taak zijn de volksmassa tot een cultuurpeil te verheffen, zonder hetwelk elke hoop op een betere toekomst ijdel is. Wie zich geroepen en begaafd gevoelen tot de nederige taak van kennis te verspreiden, moeten hun litteraire roem offeren aan deze verdienstelijk zending. Met de onstuimigheid van de huidige strijd zullen zij het slechte verleden opruimen en de nieuwe maatschappij opbouwen.
Vert. C. VAN DEYCK.
Jaime BRASIL
|
|