De Vlaamse Gids. Jaargang 32(1948)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] De tocht Eens kwam een vreemdling, door de zeven sombre wouden, die als schilden schutten de vreugdelooze stad, den weg versperrend, voor die 't wagen zouden om op te gaan, het mossig, duistre slingerpad. Een purpren glans rees in zijn oogen, toen zij torsten een laatste maal het vruchtbaar-groene avondland, dat rijpend was en golvend, als de jonge borsten van een maagd, en vrij van iedra klemmende band. Een rose nevel steeg in de rood-koopren stralen, als een ver-vage groet van de grijzende dag, omslui'rende de hoevan en bloeiende dalen, waar nog die sprankelende zonnegloed op lag. Er klonk een zang, en hij zag de wuivende groeten der dansende maagden, in hun zijden gewaad, en 't klingen der bellen rond hun rustlooze voeten, en hij raadde treurnis op hun ambren gelaat. Hoe droef klonk het geween van hun bruine violen, melancholisch als 't zingen van iemand die mint: zoet-wondere klanken, die verdwaalden en scholen in 't weemoedig ritselen van den avondwind. Leo MEERSSEMAN Vorige Volgende