| |
| |
| |
Vincent, of de schilderswil
Il ne suffit pas de vainere. Encore faut- il plaire.
HET is buitengewoon moeilijk, zich bij het binnentreden in dit Vincent-museum voor een uur te ontdoen van al wat door literatuur, sensatie, laatdunkendheid en afgoderij als verklarende omstandigheid om Van Gogh geweven, het essentieele voor hedendaagsch gewicht in den weg staat. En na dit uur van onbevangen ondergaan, vangen wij aan met de conclusie: Het is nogmaals overweldigend, van een duidelijke grootheid en een epische kracht, niettegenstaande....
De impressionistische schilder handhaaft een methode waarbij twee kenmerken gelden: een voor de distributie van het lichtprobleem, een ander voor het dynamisme van den lichtstraal op ieder voorwerp. Dogmatisch is deze methode aanvaard, omdat zij bovendien past bij Vincent's innerlijk: de wils-kracht uit zich in wils-trek, wils-notatie, kort en gedecideerd, met de duim beklemtoonde borsteltrek die evengoed ‘ik wil’ beduidt als ‘ik leg de kleur’ of ‘ik zet de toets’, dezelfde staaf die hij in zijn handschrift zet voor al de letters f, l, s en t. Geen gedragen curve, geen sierlijke haal. In de golving der heuvellandschappen volgen hortend de geledingen van dit kortschrift en beelden een rythme dat men niet aarzelend kan heeten daar het zoo kordaat geteekend staat, doch eerder beredeneerd en volontair. Dit schrift dat voor het schrift van onrust en bewogenheid teekenend werd in de portretten, waar vanuit de oogen de kleur straalsgewijs vertrekt (nr 69), wordt in de landschappen krachtlijn van cosmische draagwijdte. (Technisch is het alleen-staan van de toets een waarborg voor duurzaamheid; de doek-intersticiën zijn niet alleen een toemaat licht-moleculen, maar tevens ademruimte van de toets).
Men kan het cosmisch aanvoelen bij Vincent echter bezwaarlijk vergelijken met Oostersche natuurmystiek: zijn kennisname met het Oosten gold meer de kleurrijke en decoratieve Japansche prent uit den kunsthandel dan China's penseelmeditaties. De Oosterling laat zich geduldig doordringen van het mystisch fluïdium der natuur en schildert spaarzaam, niet meer het landschap hier-en-daar-doortrokken van het Al, maar het Al, of het wit van de bladzijde, hier-en-daar-onderbroken door de landschapsaccidenten. Bij Vincent dicteert een duidelijke wil, zoodat de cosmische adem hier wordt een cosmische stroom, niet langer etherisch, maar uit materieele krachtlijnen samengesteld. Zelfs waar hij de zwijmelende zoetheid der lentegaarden schildert is de uitslag een ‘gewilde’, een ‘geleide’ uitslag. En dat bewuste handhaaft zich veelal ten koste van het toevallige-dichterlijke dat in een keurs van rythmen wordt geprangd, ten koste van het emotieve dat geofferd wordt voor de gaafheid der factuur.
Naar aanleiding van de Vincent Van Gogh-tentoonstelling te Brussel, in het Paleis voor Schoone Kunsten (November-December 1946).
| |
| |
In het Portoet van Vadertje Tanguy, het mannetje dat met één oog droomt en met het andere cijfert, wordt alle gevoel overstemd door de bonte kakeling der prenten, en in de Berceuse wordt de zachtmoedigheid van het model verstikt door de opdringerige motieven van het behang. Dit getuigt voor het overwicht van het plastisch bewustzijn bij Vincent: zijn de typen uit de Hollandsche tijd geteekend om hun emotieve waarde, of om hun plastische beteekenis, als materiaal voor teeken-en-schilderproblemen? Wellicht om beide. We weten dat de apostolische bedrijvigheid van Vincent aanleiding werd om hem in zijn kunst humanitaire bedoelingen toe te kennen.... doch, zou hij zich dan bepaald hebben bij die summiere vormgeving, zonder nadruk op verdere expressie? Het feit dat hij zijn apostolaat stopzette om zich een ander extra-vitaal terrein, de kunst, heelemaal te wijden, beteekent dat de plastiek en de hand het wonnen van den godsdienst en het hart.
Waar de kunstenaar dan niet uitdrukkelijk om den inhoud begaan is en zijn onderwerp meer als plastisch voorwendsel beschouwt, daar zien we hem in ongeëvenaarde kracht als kolorist en vormschepper. Harmonieerend of contrasteerend, steeds werkt met feillooze suggestieve directheid de eenheid tusschen visie en uitvoering. In een Olijfoogst (150) sluit deze directheid geenszins de verfijning uit. En in een paar Boomtronken (166) vereenigt hij dit met het aanvoelen der texturen van het groeiende in een héérlijk pantheïstisch natuurgedicht! Een ander koloristisch toppunt is de Arlésienne, harmonie in roze, zuurgroen en zwart; wanneer we echter vergelijken met Gauguin's teekening, zien we dat de zacht-vrouwelijke expressie verdwenen is, en Vincent, bij letterlijke kopie en degelijk kleurresultaat, van de weemoedige glimlach een oolijke grijns te maken wist... of niet wist? Onhandigheid? Of opzettelijk smoren van gevoelerigheid?
Wellicht beide. Omdat beide trekken een indice zijn voor wat we zouden heeten het protestantsch karakter dezer kunstontroeringen: geen troebelheid of emotieve overgave aan den inhoud, maar in eerste plaats een duidelijke visie en een ondubbelzinnige zegging die het werk een zeker rationneel karakter verleenen. Van Gogh is priester van een duidelijke, we zeggen haast nuchtere godsdienst. Daardoor is hij tienmaal méér Hollander dan Rembrandt. Diezelfde nuchterheid ziet men in het stelselmatige verhoogen der gamma, teneinde de hemel en de zon uit het Zuiden te benaderen, daar waar een gevoelsmensch alle plans en vormen door de zon en het stof zou laten aanvreten en oplossen. Van Gogh handhaaft zijn systeem: alles is hier nog even incisief, en op amorfe kleurwarrelingen trekt hij achteraf de constructieve gebinten, in blauw, in rood, in bruin. En ieder kleurenvlak blijft onhandig doorging, wijl zij van het Noorden was. Mal équarri, Frankrijk voor onhandig doorging, wijl zij van het Noorden was. Mal équarri, à bâtons rompus. Hijzelf spreekt dikwijls van ton rompu, couleur rompue. Dit gothisch credo dat niets heeft van de sierlijke zegging der Renaissance-landen,
| |
| |
waar het gebed éérst elegant en dan pas oprecht is, wint aan uitdrukkingskracht wat het aan bekoring verliest... en daardoor blijft Vincent, in het hartje der Camargue, een zoon van Holland. Wie nog twijfelt, niet aan den goeden wil, maar aan de onopslorpbaarheid van het Noordergenie door het Zuidersch, vergelijke de werken van Delacroix in het oorspronkelijke met de kopijen die Vincent vervaardigde. En wat redt van de chromo werken als De Brug te l'Anglois (106) of De Sloepen op het Strand (111)? De niet-Zuidersche factuur bij al die Zuidersche, te Zuidersche kleuren.
Verheft zich Vincent boven de beperkingen van tijd en midden, tot de hoogten die alle beoordeeling beschamen? Is Vincent een klassiek meester? Bedoelt men door klassiek: representatief voor één tijstroom, dan is hij beslist klassiek dynamisch impressionist, in tegenstelling met bijvoorbeeld Seurat, die klassiek statisch impressionist is. Bedoelt men representatief voor alle tijden, of universeel, dan luidt het antwoord negatief. Hij is wel technisch universeel, maar niet geestelijk omvattend genoeg en niet voldoende diep-menschelijk. Om tot de hoogte dezer klassiek te raken moet een zulkdanig evenwicht, een optimum bereikt worden door middel van hierarchisch geordende componenten, dat de uitslag de middelen doet vergeten. Zoo zijn Leonardo en Tizian. Bij Vincent zijn de strijdmiddelen zóó opzichtelijk overwegend dat deze onrust de bezonkenheid van klassieke waarden in den weg staat. Bedoelt men in derde instantie door klassiek: vatbaar voor hergeboorte, vruchtbaar voor latere gelijkaardige tendens, dan blijven we het antwoord schuldig: niemand weet of het schilder-schrift van Vincent niet verheven wordt tot de klassieke techniek van een komende dynamisch-rationalistische tijd.
Het is wel te verstaan, dat het al of niet klassiek karakter zijner kunst geen afbreuk doet aan de grootheid van zijn voorbeeld. De universaliteit ligt méér in het vertaalbare en vertolkbare karakter van een werk, in het door Jan Romein ‘poly-interpretabele’ bestempeld. Daarvoor is Vincent te bijzonder en te persoonlijk. Een universeel genie schakelt zich in in het latente leven van iedere eeuw. Van Gogh is een fusee die te vinnig en te krampachtig omhoogschiet om langer dan een paar generaties licht te geven. Niettegenstaande hij alles weergaf wat hem omringde bij leven, missen we het relaas van dit kunstenaarszintuig bij uitnemendheid: de verbeelding. Geen droom in zijn werk, geen vlucht naar geschapen illusies. Zelfs zeer weinig uit herinneringen. Was hij bang de werkelijkheid te verlaten? Bang voor het onbestemde en het vage? Geen volledige gamma der menschelijke mogelijkheden: niet menschelijk-universeel. Maar paradoxaal: waar is zelfs, bij Vincent die zooveel van de schamelen hield en van de naastenliefde zijn beroep maakte, wààr is de liefde uit-ge-beeld? In de werkersschoenen? In de Samaritaan, plastisch voorbeeld? In de Berceuse... beslist... Maar wat schrijft hijzelf als commentaar bij dit stuk? In de Aardappeleters? Zijn deze stumperds der plaggenhutten getransfigureerd door liefde en licht zooals Rembrandt's bedelaars, of zitten ze daar enkel ondergedompeld in bestiale berusting?.. Twee houdingen die als symbool kunnen gelden voor mede-lijden:
| |
| |
Sien als Sorrow-beeld en dat Oud Mannetje bij den Haard (163), getuigen voor Vincent's hart. Maar ze verbergen het gelaat. Zoo weten wij hoe Vincent zijn gevoeligheid heeft gesmoord en dat zintuig is gaan beschouwen als een ziekelijke aanwas. En zijn brieven gaan hoe langer hoe meer op een programma der werkzaamheden lijken.
Waarom houdt men niet van hem? Waarom verlaten de modellen hem zoo vlug? En hangt het geluk niet af van den omgang met de menschen? Voelt men in hem de geobsedeerde die dan nog tenslotte onhandelbaar wordt? Hoe het ook zij, het grondig antagonisme tusschen de zuidersche volubiliteit en de eenzelvige Hollandsche koppigheid stoot hem naar den zelfkant: hij geeft geen duimbreed toe, en het is die strijd die hem aftakelt en ondermijnt. Tot het bittere einde toe antwoordt hij op de elegantie met vinnige korte trek. Hij is en blijft de geniale onhandige.
Na de romantische lessen van een Van Gogh-vereerder, vroegen wij als debuteerende jonge schilders alleen nog dat het leven ons eens op de proef mocht stellen, en wij, als bewijs van rijp ridderschap voor de kunst, een afgesneden oor mochten aanbieden, gelijk Vincent het deed... We signeerden ons werk nog alleen met den voornaam, gelijk Vincent... In het portret der familie maakten we de blikken divergent, gelijk Vincent. Een cultus van den heliant of zonnewende eischte dat we alle vazen door kruiken vervingen, maar dat deden we graag, immers Vincent.... Zijn kaalgeschoren profetenkop hing boven ons bed en de Brieven aan Theo lag in de nachttafel. Zoo sijpelde zijn voorbeeld in onze dwepende bohemerharten en stak een generatie aan tot lijdelijkheid en martelaarschap: wie schilderijen verkocht werd voor afvallige gehouden, want... Vincent had nooit iets verkocht. Dat verheerlijken van een paar uiterlijkheden zijns levens werd zoo hartstochtelijk gevoerd dat we niet eens de ware Vincent in sommige zijner eigen uitlatingen gingen opdiepen. Daar waar hij juist dat fatalisme te lijf ging en een volslagen rationalist van de inspanning werd: ‘De même qu'on ne croit plus aux miracles arbitraires... il faut réexaminer à fond, vérifier et modifier considérablement les idées surannées du génie inné, de l'inspiration dans l'art’. Is dit soms het programma voor een doolage? Door een ontzinde neergeschreven? Dit om te wijzen op de gevaren het werk te willen verklaren door de levensincidenten! De eene kunstenaar werkt in de verlenging zijner reëele geaardheid: daar is een causaal verband leven-werk. De tweede werkt in tegenstelling met zijn geaardheid, compenseerend, rectificeerend, en zijn werk wordt het beeld zijner virtueele natuur, de uitslag zijner her-wording. Zoo is bij Vincent de zwakke mensch gaandeweg overwonnen en uitgeschakeld door de wilskracht-tot-scheppen. De inleiding door
Emiel Langui geschreven bevestigt deze opvatting. We willen liever heenglijden over de vele pijnlijke dingen van Vincent's levensloop, over de schrijnende afhankelijkheid aan zijn broer, hetgeen zijn brieven die toon van verantwoording verleent, over zijn onsociabelheid en bruuskheid, de psychische wrok der physisch-onaantrekkelijken die aanzet tot buitensporige daden teneinde zich te rehabiliteeren.
| |
| |
Wat Vincent's invloed bediedt voor de huidige en de komende schilders-generaties, is eenieder duidelijk geworden: bij hem treft men die kordaatheid en afbakeningsgeest die tot de nieuwe-zakelijkheidsprincipes zijn blijven behooren, de ondubbelzinnige oplossing van volumes en kleur, de oprechtheid tot het schreeuwerige einde toe.
Maar noch het dynamisme, dat bij Vincent functioneel was, noch het fundamenteele der idee (‘Il me semble qu'il est du devoir d'un peintre d'essayer d'introduire une idée dans son travail’), blijken de hedendaagsche avant-garde nog te boeien. De zuivere plastiekers hellen over naar een statisch evenwicht in samenstelling en kleur, en naar een onderwerplooze opgave. Aan de andere zijde missen de dynamische animisten zijn methode en discipline. En de ideënschilders blijken alweer het picturaal probleem, door Vincent met zoo'n acuutheid gesteld en opgelost, te onderschatten. Dit is het bewijs dat ik aanvoer tegen de universeele vertolkbaarheid van zijn oeuvre, aangezien de bevruchting er van amper twee generaties aanhoudt. Voor de kunstgeleerden blijft hij een baken. En dit is prospectie: de hoogste Vincent-realisatie, of reïncarnatie in pictura, ware niet zijn programma gedeeltelijk of verwrongen uit te baten, maar zijn verworvenheden de soepelheid eener minder strakke houding bij te zetten, met, zoo mogelijk, de geladenheid van vollediger emoties die het goud van zijn kleur nog zouden verhoogen door glans van zielerijkdom... die niet verlegen is zich te uiten. Deze wensch is heelemaal niet utopisch. Er zijn onder de levenden zulke mogelijkheden. Binnen vijftig jaar zullen honderden plakbrieven hun naam uitbazuinen, en zullen onze nakomelingen onthutst vernemen, in hun catalogus die dan misschien wel vijfhonderd frank zal waard zijn, dat wij die lichtpunten van nationale grootheid tijdens hun leven geen cent hebben gegund.
NOJORKAM
|
|