| |
| |
| |
De bevreemdende nederlaag
KORT geleden ontving ik een klein boek, waarvan ik de titel hierboven zo goed mogelijk in het Nederlands weergeef: Marc Bloch, ‘L'étrange défaite. Témoignage écrit en 1940’ (Société des éditions Franc-tireur, Paris, 1946). Het was me, mede uit naam van zijn vijf broeders en zusters, door de oudste zoon van de schrijver toegestuurd. Bloch, in leven professor aan de Sorbonne, werd in Juni 1944 door de Duitsers te Lyon gefusilleerd; sinds lang had hij in het verzet een rol van betekenis gespeeld.
Voor niet-historici, buiten de grenzen van zijn vaderland, was de naam Marc Bloch minder bekend. Wellicht is er toch nog een lezer van dit tijdschrift die destijds toevallig de pakkende lezing van deze Franse geleerde in de aula der Gentse Universiteit bijwoonde (August Vermeylen was rector en zat de vergadering voor). Bloch behandelde een thema dat hem lief was: ‘Les rois thaumaturges’, d.w.z. hij besprak de wonderbaarlijke geneeskracht die van de Franse koningen onder het Oud Bewind heette uit te gaan.
Voor de vakgenoten is Bloch een van de grote bezielers geweest in het tijdperk tussen de twee oorlogen. Vooral in de sociale en de economische geschiedenis was hij thuis. Zijn merkwaardigste prestatie verscheen juist vóór en in het begin van de laatste oorlog (‘La société féodale. I. La formation des liens de dépendance. II. Les classes et Ie gouvernement des hommes’. Albin Michel, Parijs, 1939, 1940).
Diepe sporen heeft hij bovenal nagelaten in de vorming van een ganse generatie, ook buiten Frankrijk, door de oprichting en de leiding, samen met Lucien Febvre, van het tijdschrift ‘Annales d'histoire économique et sociale’ (1929-1938). Problematiek en methode van die aspecten van de geschiedenis die in de titel zijn genoemd, zijn er blijvend door Bloch en zijn medewerker beïnvloed geworden.
Zijn dagelijkse omgang met het verleden heeft Bloch niet blind gemaakt voor het heden. Integendeel. Niemand zozeer als hij heeft ook in zijn tijdschrift gewezen op de noodzakelijkheid door vergelijking van heden en verleden beide beter te begrijpen. Dat dit getuigenis over de Franse nederlaag van 1940 door een historicus is geschreven, verhoogt merkelijk de waarde ervan. Het wint er sterk door aan perspectief. Omdat een historicus de dingen van het heden in hun vervloeiing ziet, krijgen ook de ontledingen van onze tijd door een Huizinga (‘In de schaduwen van morgen, Geschonden wereld’) hun diepere zin. Men overwege anderzijds nog sommige bladzijden uit het pas verschenen en zo boeiend boekje van A.L. Rowse, ‘The use of history’ (London, The English Universities press, 1946), waar schrijver de nadruk legt op de voorsprong van historisch geschoolde staatslieden boven anders georiënteerde, van een Churchill boven een Chamberlain, voor het doorgronden van, en bijgevolg het handelen in de wereld van hun tijd.
Toch was de hoofdbekommernis van Bloch bij het stellen van dit stuk niet
| |
| |
het schrijven van een historisch betoog, maar het tot stand brengen van een bron, die, samen met andere, een latere generatie zou toelaten zich een beeld te vormen van een der schokkendste gebeurtenissen uit onze tijd. Bewust, door zijn vakkennis, van alle eisen die aan een degelijke bron worden gesteld, heeft Bloch er zorg voor gedragen zijn getuigenis zo zuiver mogelijk te laten weerklinken, en de lezer in staat gesteld er de draagwijdte zo nauwkeurig mogelijk van te bepalen. Het is onmiddellijk neergeschreven, van Juli tot September 1940, terwijl de indrukken nog fris waren en niet beïnvloed door latere inlichtingen, overwegingen en gevoelens. In een eerste hoofdstuk stelt hij zich zelf aan de lezer voor. Tijdens de oorlog van 1914-18 bracht hij het tot kapitein, na hoofdzakelijk in de loopgraven te hebben gediend. In 1939-40, nog steeds als kapitein, was hij in de staven werkzaam, weldra als hoofd van de bevoorrading in essence van het meest gemotoriseerde leger op het Franse front. Afgesneden met dat leger door de opmars van de Duitse tanks naar de Somme, ontkwam hij langs Duinkerken, keerde naar Frankrijk terug, maar wist aan de gevangenschap te ontkomen.
Voor een nederlaag op het slagveld dienen in de eerste plaats de militairen ter verantwoording geroepen. Zij is aan het falen van het leger toe te schrijven, in de eerste plaats aan het falen van het opperbevel. Vanzelfsprekend is dat niet; het volk houdt er meestal andere gevoelens op na. Het beschouwt een generaal gewoonlijk als een groot generaal, en het is eigenaardig hoe overwonnen generaals dikwijls met de hoogste staatsambten worden bekleed: Mac Mahon na Sedan, Hindenburg na de Zusammenbruch van 1918. Dat verklaart wellicht de verheffing van Pétain tot staatshoofd.
Bloch heeft weinig hogere officieren van dichtbij kunnen gadeslaan. Over wie hij wel heeft kunnen volgen - hij noemt ze bij name - is zijn oordeel niet gunstig. Wel waardeert hij in hun corps, o.m. bij de stafofficieren, ernstige kwaliteiten, als de eerbied voor de beroepsplicht. Daartegenover staat een lange debetzijde. Eén grote leemte beheerst haar: ‘Nos chefs ou ceux qui agissaient en leur nom, n'ont pas pu penser cette guerre’. De zegepraal van de Duitsers was een intellectuele zegepraal. Zij hadden begrepen, wat in het brein van de Franse staven maar niet wilde doordringen, ‘dat sinds het begin van de twintigste eeuw het begrip afstand een geheel andere waarde had gekregen’. De Duitsers voerden een oorlog van onze tijd, in het teken van de snelheid. Bloch stelt vast dat het 1ste leger, waarbij hij zelf was ingedeeld, zijn hoofdkwartier onder de druk van de vijand telkens slechts 20 à 35 km. achteruitnam, d.w.z. hoogstens een afstand van een half uur per auto. Het was toch duidelijk dat, zodra het leger van de Maas door de tanks van Rommel was ingedeukt, er slechts één kans op redding overbleef: zich van de vijand losmaken en een nieuwe verdedigingslinie aanleggen, die ver genoeg van de vijand verwijderd was, om niet te worden weggeveegd, vóór ze stevig van troepen was voorzien. In feite werd pas op 15 Mei 1940 het bevel gegeven, van de lijn Waver-Namen terug te trekken, terwijl reeds op 13 Mei de Maasovergang in Noord-Frankrijk geforceerd was.
| |
| |
De ervaring in het Noorden opgedaan, heeft de inzichten van het opperbevel bij de voortzetting van de veldtocht niet in het minst beïnvloed. De troepen die men langs Duinkerken had gered werden tussen Evreux en Caen verzameld, om er opnieuw te worden gegroepeerd: de Duitsers waren toen nog slechts op 150 kilometer afstand; een reorganisatie ware toen alleen nog in Zuidwest-Frankrijk mogelijk geweest.
Dat nieuwe rythme van de oorlog bracht mede dat de Duitsers verschenen waar zij allerminst verwacht werden. Daarenboven verschenen ze anders dan ze werden verwacht. De Franse soldaat was bereid de heldendood te sterven in een loopgravenoorlog, maar vond het veel erger in volle veld met een paar tanks in aanraking te komen. Bloch vraagt zich af of de strijd niet kon worden voortgezet, toen Pétain reeds om een wapenstilstand vroeg, een soort guerilla-oorlog dan, die de Duitse colonnes, aan de groote wegen gebonden, ernstige schade zou hebben berokkend.
Slechts in de tweede plaats schrijft Bloch de nederlaag toe aan het tekort aan materieel, tanks, tractoren, vliegtuigen. Maar ook dat was een gevolg van verkeerde ideeën van de generale staf: men had geleerd al te veel vertrouwen te stellen in het beton van de Maginot-linie, en men had er de beschikbare milliarden in verbruikt; men achtte de verdediging sterker dan de aanval, en beweerde in 1940 de oorlog van 1915-18 opnieuw te voeren.
Als een jong officier staande hield: ‘De geschiedenis heeft ons bedrogen’, en met ‘geschiedenis’ bedoelde het onderwijs in de geschiedenis, zoals hij het zelf in de Krijgsschool had ontvangen, dan had hij gelijk. De ware geschiedenis leert dat de gebeurtenissen zich niet tweemaal op precies dezelfde wijze voordoen. Maar men had de aanvoerders van 1914 gezegd, dat de oorlog van 1914 die van Napoleon zou zijn, de aanvoerders van 1939, dat de oorlog van 1939 die van 1914 zou zijn. In de eerste wereldoorlog had het opperbevel van 1914 gelukkig de nodige tijd gehad om tot het opperbevel van 1918 te evolueren. Maar in 1940, met de bewegingsoorlog, had men helaas die tijd niet. Men had natuurlijk moeten voorzien. En dat had gekund, want men had het voorbeeld van Polen vóór ogen.
Maar de aanvoerders van 1940 waren de bataljonschefs of de kolonels van 1918, en ze leefden van hun oude herinneringen. Jonge stafofficieren, die de oorlog van 1914-18 niet hadden meegemaakt, zagen gewoonlijk de zaken veel juister in dan hun oudere collega's.
Is er in de staven wanorde geweest? Men had aldaar een heilige eerbied voor de nette schrifturen, maar dat is slechts ‘de bureaucratische vorm van de orde’. Die ‘statische’ orde was goed voor de eerste fase van de oorlog, tot Mei 1940. De bewegingsoorlog vereist een actieve orde, steeds op nieuwigheden bedacht. Het naleven van de geijkte vormen bracht vertraging mede, vooral in het overbrengen van de bevelen. Bloch verhaalt hoe in zijn dienst - bevoorrading in essence - heel wat tijd werd uitgespaard, een veel betere werking werd bereikt, doordat de officieren er een eigen, weinig reglementair systeem op na hielden.
| |
| |
Schrijver wijdt bijzondere aandacht aan het contact met de Britten, en betrekt bij die gelegenheid het ganse probleem van het verbond tussen beide landen in zijn onderzoek. De geesten waren slecht voorbereid: ten tijde van de Italiaanse veldtocht leerde een weekblad, dat op ruime schaal in het Franse leger werd verspreid, dat het de plicht van de Fransen was ‘Engeland te vernietigen’. Gaat men van Britsen kant heelemaal vrijuit? Onwillekeurig zijn er daden gesteld die tot verwijdering moesten leiden: typisch is het verhaal over een Frans officier, die lange maanden als verbindingsagent aan een Brits regiment was toegevoegd, maar te Duinkerken op het strand werd achtergelaten, toen die eenheid naar Engeland inscheepte. Men verwijt de Britten ook, dat zij, na aanvankelijke instemming, weigerden mee te werken aan een offensief, dat de spits van de Duitse doorbraak moest afknijpen. Maar hadden zij toen niet reeds alle illusies omtrent het Franse opperbevel verloren? - Wat er vooral aan het Brits-Franse verbond ontbrak, was een intieme, vertrouwenwekkende omgang van verbindingsofficieren en staven, die buiten de zuiver formeele contacten had kunnen uitgroeien.
Bloch is evenmin te spreken over de 2de bureau's van de staven, die zoals men weet, de inlichtingen in hun bevoegdheid hebben. Hun voornaamste euvel is, van de verkregen wetenschap een geheim te maken, in stede van ze systematisch aan de geïnteresseerde diensten door te geven. Dat dergelijke toestanden bleven voortbestaan, is een gevolg van een verkeerd begrip van de tucht; zoals zij in het leger maar al te dikwijls werd opgevat, ging deze veelal op in dressuur en ‘mise au pas’. Daarentegen zijn de vereiste verplaatsingen en afzettingen van onbekwame aanvoerders niet geschied, terwijl de lange maanden tussen 3 Sept. 1939 en 10 Mei 1940 er toch alle gelegenheid toe boden. De werkelijke tekortkomingen, die in het leger tot een traditie waren gegroeid, zouden in een private onderneming niet lang zijn geduld.
De efficiente werking van het leger werd verder gehinderd door de afgunst tussen de verschillende diensten, tussen de bureau's van een zelfde staf.
‘De persoonlijke moed is, voor wie de krijgsloopbaan heeft gekozen, de eerste verplichte beroepsdeugd’. Maar de moed is niet het monopolie van een loopbaan of van een kaste. Wie in het gewone leven zijn plicht weet te volbrengen, zal het dikwijls van zelf ook als soldaat weten te doen. Tijdens de oorlog van 1914-18 heeft Bloch geen betere soldaten gekend dan de mijnwerkers van de noordelijke departementen. - Het blijkt daarentegen dat er in 1940 onder de officieren meer tekortkomingen zijn geweest dan men had mogen verwachten. Velen hadden in een verlammend garnizoensleven alle energie verloren. Ook in dat opzicht had men vóór 10 Mei te weinig gezuiverd; eveneens had men, met het oog op de noodzakelijke vervanging, de beschikbare reserve-onderofficieren te weinig in hun militaire loopbaan vooruitgeholpen.
De ontreddering, gevolg van het verrassend optreden van de vijand, bleef niet tot de lagere rangen beperkt, integendeel. Met de dag zag men de besluiteloosheid vorderingen maken tot in de hoogste rangen. Een dergelijk voorbeeld
| |
| |
ontnam aan de strijdkrachten alle lust om hun plicht tot het uiterste te volbrengen: ‘est-il idée plus agaçante que de mourir au dernier matin d'une guerre?’
En Bloch zegt tot besluit van dit langste hoofdstuk van zijn boek: de aanvoerders van het leger waren grijsaards. Zij hebben bij de eerste tegenslag de nederlaag aanvaard. ‘Zij waren echter in de grond des harten bereid te wanhopen, aan het land dat ze moesten verdedigen, en aan het volk dat hun de soldaten verschafte’.
Die woorden vormen tevens een overgang naar het tweede deel van het betoog, dat schrijver genoemd heeft: ‘examen de conscience d'un Français’. Hoe heeft ‘l'arrière’ het front gesteund? Maar was er nog wel een ‘arrière’ mogelijk als in 1914-18? Het is een vreemd vooroordeel dat de oorlog slechts de strijdenden mag treffen, een vooroordeel eigen aan de geslachten die deze oorlog onmiddellijk voorafgingen. Het was niet zo heel oud. Vóór de negentiende eeuw waren er dikwijls meer slachtoffers onder de bewoners van stad en land dan onder de soldaten.
Dat vooroordeel heeft echter in Frankrijk tijdens de veldtocht geleid tot het doen open verklaren van alle steden van meer dan 20.000 inwoners, en dus tot het opgeven van een aantal geschikte verdedigingsstellingen. Te zeer heeft men ook in de bevolking zekere categorieën willen sparen. Er ontbrak iets, in het bijzonder in de leidende klassen, aan de geest van ‘het vaderland is in gevaar’.
Maar wat waren dan in 1939 die leidende klassen? De hogere burgerij kloeg er ten onrechte over alle macht te hebben verloren. In feite had ze alleen het monopolie van de macht verloren, en wel ten voordele van de leiders van de voornaamste syndicaten. Nu heeft het arbeiderssyndicalisme evenzeer gefaald als de staven. Er werd niet genoeg gewerkt in de fabrieken. Wel is het begrijpelijk dat de werklieden in normale tijden hun zwoegen aan de hoogst mogelijke prijs verkopen. Maar in het ogenblik van het gevaar was een dergelijke houding niet te verontschuldigen.
En toch sprak deze oorlog - meer nog dan de vorige - tot het gemoed van de eenvoudigste burgers. Niemand wenste hem, maar eenmaal de strijd losgebroken, wisten de meesten dat men een grote zaak diende.
Dat instinctieve gevoel kwam echter bij de arbeidersmassa's in conflict met andere, jongere neigingen. Het syndicalisme had zijn eigen horizon steeds meer ingekrompen. Bloch haalt een typisch feit aan, dat wel is waar van na de nederlaag dagtekent, maar zeer goed de atmosfeer schetst die er toe leidde: in Juni 1940, in steden van het westen van Frankrijk, kon men gevluchte vrouwen zien, die nu naar huis terugkeerden, en hopeloos zware lasten door de straten bleven sleuren, eenvoudig omdat de stations hun bagagedepots hadden gesloten, uit vrees aan de bedienden overwerk te bezorgen. De gesyndicaliseerde massa was zich niet bewust, dat, als de strijd tegen het nazisme alle krachten opeiste, de kleine bekommernissen van het dagelijkse leven moesten worden terzijde geschoven. Dan was er nog de pacifistische propaganda, die o.m. voorhield dat
| |
| |
de oorlog zaak was van de machtigen en de rijken, en de armen niet aanging. Vele enthousiasten onder haar verspreiders hebben onbewust lafaards gekweekt. In één woord: de verdediging van het vaderland vond vóór zich een werklieden-opinie die jammerlijk onzeker van zich zelf was.
Ook in dat verband spreekt schrijver van ‘intellectuele’ oorzaken van de nederlaag. Wat heeft men van hogerhand gedaan om het volk voor te lichten, het volk dat beschouwd werd als beschikkende over zijn eigen lotsbestemming?
Dat gebrek aan voorlichting begon met de hogere lagen. Men vergelijke Engeland met Frankrijk, in hun toonaangevende bladen van de leidende standen, Times en Temps. Beide staan ver naar rechts, maar hoeveel ruimer in zijn voorlichting is het eerste. Bij de officieren vooral was het gebrek aan belangstelling voor de vragen van de dag ontstellend.
Het is nodig dat men weer gezond en consequent leert denken. Typisch voor de ontreddering in de geesten was de houding van de rechtse partijen, die van de dolste Duitshaterij vóór de oorlog, na de nederlaag tot onmiddellijke berusting omsloegen. Waarnaast evenwel bij de extremisten van de linkerzijde evenzeer opvalt, hoe snel zij van de afwijzing van alle militaire kredieten tot de kreet ‘kanonnen voor Spanje’ waren overgegaan.
Dergelijke zwakheden zoekt Bloch te verklaren. Een van de oorzaken lijkt hem, het feit dat de Franse burgerij te zeer de lust tot ernstige studie had verloren, of beter nog de lust tot studie met practische toepassing.
De gebreken van het parlementaire regime vindt schrijver slechts in betrekkelijke mate voor de ramp aansprakelijk. Wel acht hij de wetgevende vergaderingen van ‘monsterachtig grote afmetingen’ weinig geschikt voor hun taak. Maar men moet toegeven, zegt hij, dat zij nooit iets geweigerd hebben, als het opperbevel maar enigszins aandrong.
Verder dient in het oog gehouden dat parlementen en ministers niet zo volledig over de macht beschikten als het wel leek. In feite was er nog heel wat macht in handen van zekere conservatieve corporaties, die de republiek misprezen, en bijgevolg slecht dienden.
Ontzenuwend echter voor het ganse politieke leven in Frankrijk was het gemis aan wederzijds begrip tussen de tegenover elkaar staande politieke en sociale strekkingen. Typisch is in dat opzicht de wanhoopsreactie van de Franse bourgeoisie bij de vorming van het volksfront. De rechtse bladen, en vooral weekbladen hebben Frankrijk dan ook in de vreemde onnoemelijke schade berokkend. Jammer genoeg werden deze gevoelens door de legerleiding gedeeld: Bloch verhaalt hoe le Temps het meest linkse (!) blad was dat geregeld op de tafel van zijn officiers-mess kwam. Zij die de Franse legers moesten aanvoeren bleven dus volkomen onkundig van wat er werkelijk omging bij de meerderheid van de natie.
‘Ik behoor tot een generatie die een slecht geweten heeft’, zegt Bloch aan het slot van zijn betoog, en hij bepaalt nader de schuld, die, volgens hem, hem zelf en zijn gelijken treft. Zij hebben wel ingezien waarheen, na 1918, de
| |
| |
diplomatie van Versailles en van de Ruhr moest leiden. Maar zij hebben laten begaan. Zij hebben uit laksheid gehandeld, maar ook in de overtuiging, dat een individueel ingrijpen in de openbare mening niet helpen kan. Dat is een vergissing, meent hij, en hij maant de nieuwe geslachten, beter op hun hoede te zijn.
Zoals ik het boek van Bloch heb moeten samenvatten, kan het de indruk wekken, alsof we hier toch weer voor een persoonlijk betoog staan, waarin het subjectieve noodzakelijkerwijs een grote rol toebedeeld krijgt. Maar dat ligt aan het samenvatten. Het boek blijft een getuigenis, d.w.z. in de eerste plaats een verzameling feiten. De schrijver heeft echter ook aan die feiten de onmisbare toelichting gegeven, die trouwens als een deel van dat getuigenis dient te worden beschouwd.
Er blijft natuurlijk altijd een subjectief element. Maar ook dat heeft zijn waarde. Het boek, al heeft schrijver dat misschien niet gewild, of al is het zijn eerste bekommernis niet geweest, is één grote les in civisme. Niet alleen voor Frankrijk, want de kwalen die hier ontleed worden, zijn niet eigen aan Frankrijk alleen. Ook daarom heb ik gemeend het in ruimere kring te moeten bekend maken, en tot lezing ervan te moeten aansporen.
Hans VAN WERVEKE.
|
|