| |
| |
| |
Wezen en waardigheid onzer instellingen
ER wordt gezegd dat België een ‘democratie’ is. Er wordt ook gezegd dat België een ‘monarchie’ is. Buitendien is België een ‘koninkrijk’.
Zij die, honderd jaar geleden, ons grondwettelijk regime in het leven riepen, bestempelden het als een ‘monarchie constitutionnelle représentative sous un chef héréditaire’, dus als een ‘grondwettelijke, vertegenwoordigende monarchie onder een erfelijk hoofd’.
De voornaamste en meest gezaghebbende commentatoren onzer grondwet behielden deze benamingen of brachten geen noemenswaardige aanvullingen of wijzigingen.
Thonissen gewaagt van een vertegenwoordigende regeering (‘gouvernement reprósentatif’), van een grondwettelijke monarchie (‘monarchie constitutionnelle’), van een grondwettelijk koningdom (‘royauté constitutionnelle’), van een erfelijk koningdom (‘royauté héréditaire’).
Errera vindt de benaming ‘monarchie constitutionnelle représentative’, dus ‘grondwettelijke vertegenwoordigende monarchie’ niet toereikend. Hij wil het woord ‘parlementair’ in de benaming opnemen. ‘De Belgische monarchie’, schrijft hij, ‘is bepaald parlementair en niet alleen maar grondwettelijk en vertegenwoordigend’. Daarom gewaagt hij van een grondwettelijke en parlementaire monarchie (‘monarchie constitutionnelle et parlementaire’), en zelfs van een ‘monarchie parlementaire’.
Wanneer men van nabij de verschillende benamingen onderzoekt, dan valt het op dat zij niet deugen. Niet alleen drukken zij onvolledig de werkelijke structuur van ons politiek regime, van onzen Staat uit. Zij zijn ook wel eens tegenstrijdig.
Men kan zich een ‘grondwettelijke monarchie’ voorstellen. Dat is een monarchie steunende op een grondwet.
Maar wat is een ‘representatieve monarchie’? Wat is ook een ‘parlementaire monarchie’? Die termen zijn tegenstrijdig! Zij vereenigen op zeer ongelukkige wijze twee tegenstrijdige begrippen: met monarchie wordt op het erfelijk koninklijk gezag, met representatief en parlementair op de volksvertegenwoordigende lichamen gedoeld. Die twee elementen liggen wel ten gronde aan ons politiek regime. Maar hoe verkeerd de koppeling!
Wat is een monarchie? Een politiek regime waarin het bewind in handen is van een monarch. De etymologie laat geen twijfel bestaan over wat een monarch is de term, aan het Grieksch ontleend, bestaat uit twee woorden: monos - alleen - en archein - bevelen. De monarch is, naar de oorspronkelijke beteekenis, hij die alleen beveelt, die de eenige bevelhebber, de bevelheber met onverdeelde bevoegdheid is.
‘In de monarchie’, schreef Cicero, ‘is al wat buiten den monarch staat, ontdaan van recht en openbare macht’. Dat is eenvoudig. Dat is klaar.
Wanneer men echter aan dien klaren term bijwoorden toevoegt als repre- | |
| |
sentatief en parlementair, dan gaat men dadelijk over van de klaarheid naar de duisterheid. Dat men maar eens beproeve de termen te wegen en dan zich een ‘representatief monarch’ of een ‘parlementair monarch’ voor te stellen! Het gezag van een monarch kan niet afhankelijk zijn van een volksvertegenwoordigend lichaam, zooals dat van den Voorzitter der Kamer bij voorbeeld. Een eigenlijk monarch kan niet ‘parlementair’ worden zonder op te houden een monarch te zijn.
Beziet men de termen van dichtbij, dan moeten al de benamingen waarin de term monarchie gekoppeld is met de termen ‘grondwettelijk’, ‘representatief’ of ‘parlementair’ als verkeerd afgewezen worden.
***
‘De politieke souvereiniteit’, heeft Thonissen geschreven, ‘is niet anders dan het recht om de bewegingen van het maatschappelijk lichaam te regelen’.
Het souverein politiek gezag is aldus het gezag, dat het recht heeft om in laatsten aanleg het leven en de bedrijvigheid te regelen van hen die de gemeenschap uitmaken.
Dat souverein recht, dat hoogste recht, berust bij het orgaan dat de wetten maakt. Het zijn inderdaad de wetten die, in laatsten aanleg, het leven en de bedrijvigheid van de burgers regelen.
De grondslag en het uitgangspunt van onze politieke organisatie, de bron van alle rechten is: de wetgevende macht.
Welnu, deze hoogste macht is, in ons land, in handen van den Koning en van de twee Kamers, dus niet in handen van den Koning alleen.
De Koning is niet de drager van de geheele souvereine macht, maar van een deel dezer macht. Wordt de term souverein gebruikt als synoniem van vorst of koning, zooals het meermaals gebeurt, dan wordt hij verkeerd gebruikt.
Misschien zal men aanvoeren dat de uitvoerende macht bij den Koning berust en dat aldus het gebruik van den term monarchie, in zijn eigenlijke beteekenis, toch gewettigd is.
Wat is echter het recht om uit te voeren? Het recht om toe te passen wat door een hooger gezag bevolen is. De uitvoerende macht is niet de grondslag, niet het uitgangspunt, niet de hoogste macht in ons land. Zij vervult niet een hoofdrol, maar een bijkomende rol. De uitvoerende macht komt, evenals de rechterlijke macht, niet vooraan maar achteraan. Zij doet wat de wetgevende macht gelast.
De souvereiniteit van den Koning is, op dit gebied, deze van den ambtenaar die de wetten moet toepassen. Wat hij beveelt is vooraf bevolen. Het artikel 67 zegt dan nog uitdrukkelijk dat de Koning ‘de verordeningen maakt en de besluiten neemt die voor de uitvoering van de wetten noodig zijn, zonder ooit de wetten zelf te mogen schorsen of van haar uitvoering te ontslaan’.
***
| |
| |
Er wordt aldoor herhaald dat wij leven onder een parlementair regime.
Is een daarmede overeenkomende benaming, bij voorbeeld parlementair bewind, een betere benaming dan monarchie?
Ook niet! Zij brengt ons wel dichter bij de werkelijkheid omdat wij er de bron, althans een der hoofdbronnen van het gezag in terugvinden: het Parlement. Maar zij drukt ook nog niet geheel uit wat de kern van onze politieke organisatie is.
De wetgevende macht, de hoogste macht, deze die de wegen wijst en de grenzen bepaalt voor de overige machten, namelijk voor de uitvoerende macht en de rechterlijke macht, berust inderdaad niet alleen bij het Parlement.
Het artikel 25 der grondwet zegt dat ‘alle machten uitgaan van de natie’. Dit artikel is echter alleen maar als de verkondiging van een algemeen principe, zonder practische gevolgen, te beschouwen. De eigenlijke beteekenis er van, door het historisch perspectief te verklaren, is dat het gezag uitgaat van het volk en niet van een of andere macht buiten of boven het volk. Hiermede wordt verworpen: de vroegere voorstelling van den absoluten vorst, namelijk van den vorst wiens gezag zou steunen op een of ander goddelijk recht en geen instemming van het volk zou behoeven. In artikel 25 spreekt de geest der democratische beginselverklaringen van de Noord-Amerikanen in 1776 en en de Pranschen in 1789.
Dat het zonder practische gevolgen blijft, wordt opvallend in het licht gesteld door het artikel dat onmiddellijk volgt op artikel 25, en dit laatste in ruime mate tegenspreekt.
Inderdaad: het artikel 26 handelt over de hoogste macht, de wetgevende macht. Het zegt niet dat deze wetgevende macht uitgaat van de natie. Het zegt dat ‘de wetgevende macht gezamenlijk uitgeoefend wordt door den Koning, de Kamer der Volksvertegenwoordigers en den Senaat’.
De Kamer en de Senaat vertegenwoordigen de natie. Hun bevoegdheid gaat uit van de natie van welke zij hun opdracht verkrijgen. Zij zijn lichamen die door de natie verkozen worden.
Hetzelfde kan niet gezegd worden van den Koning. Hij wordt niet verkozen. Zijn macht of bevoegdheid is erfelijk en wordt bij erfopvolging verkregen. Het artikel 60 van de grondwet zegt inderdaad dat ‘de grondwettelijke macht van den Koning bij erfopvolging overgaat op de natuurlijke en wettige nakomelingschap in rechte lijn van Z.M. Leopold, Joris, Christiaan, Frederik van Saksen-Coburg, van man op man, volgens recht van eerstgeboorte.’
Het artikel 26 verleent de wetgevende macht aan drie leden: aan den Koning, de Kamer, den Senaat. In werkelijkheid zijn het slechts twee leden die door hun natuur en hun oorsprong verschillend zijn: eenerzijds de Koning die zijn bevoegdheid bij erfopvolging verkrijgt, anderzijds de Kamer en de Senaat, die allebei door de natie verkozen worden en hun bevoegdheid door hun verkiezing verkrijgen.
Dit brengt ons tot de kern van onze politieke organisatie. Deze is een
| |
| |
tweeledig bewind. En men kan ons grondwettelijk systeem niet beter definieeren dan als een tweeledig bewind met verdeeling van het souverein beschikkingsrecht tusschen een vorst, die zijn bevoegdheid bij erfopvolging verkrijgt, en een door het volk verkozen lichaam, bestaande uit twee Kamers.
Deze definitie geldt niet alleen voor België, maar ook voor Engeland, Holland, de Scandinavische Staten, in het algemeen voor al de Europeesche landen waar nog koningen bestaan.
Indien men met één enkelen term zulk tweeledig bewind moest willen bestempelen dan is het niet de term monarchie maar wel de term dyarchie die de voorkeur zou moeten krijgen.
***
Bij de verdeeling der rechten werden aan den Koning de volgende bevoegdheden opgedragen: een deel van de wetgevende macht gelijk aan dat van elke van beide Kamers; de uitvoerende macht; het bevel over de gewapende macht; het verzekeren van de veiligheid van den Staat en het handhaven van de orde. De Koning vertegenwoordigt België tegenover het buitenland en treedt als dusdanig op, niet alleen als bezitter van het recht om den oorlog te verklaren, bondgenootschappen aan te gaan en den vrede te sluiten, maar ook als verpersoonlijking van de natie.
De Koning is het Staatshoofd van België. Dit wettigt voor ons land de benaming van Koninkrijk. De grondwet zegt niet uitdrukkelijk dat de functie van Staatshoofd aan den Koning wordt toegewezen. Het is evenwel uit sommige bepalingen af te leiden. Dat is het geval met deze van artikel 62, waarbij gezegd wordt dat ‘de Koning niet tegelijk hoofd van een anderen Staat kan zijn, zonder toestemming van heide Kamers.’ Dat is ook het geval met het artikel 132, hetwelk gewag maakt van ‘de eerste keuze van het Staatshoofd’, en hierbij verwijst naar artikel 80, dat betrekking heeft op den grondwettelijken eed van den Koning.
In een Republiek is de functie van Staatshoofd opgedragen aan een Voorzitter.
De omvang van de bevoegdheden die aan het Staatshoofd toekomen stemt ongeveer overeen in de verschillende landen, koninkrijken of republieken. In de hedendaagsche wereld heeft de Voorzitter van een republiek vaak ruimere bevoegdheden dan een Koning. De Voorzitter van de Vereenigde Staten van Amerika, bij voorbeeld, heeft méér uitgebreide rechten dan onze Koning.
Koning of Voorzitter.... Heeft het verschil in de benaming een zin? Er is meermaals gezegd dat de Koning van België, of die van Engeland, of de Koningin van Nederland, optreden als een Voorzitter het in een republiek zou doen.
Toch is er een verschil en is een verschillende benaming gegrond. Het
| |
| |
verschil ligt niet in den omvang van de bevoegdheid, wel in den oorsprong van het gezag van het Staatshoofd.
Het Staatshoofd van een republiek wordt verkozen, ofwel rechtstreeks door de burgers, ofwel door de lichamen, vooraf door de burgers verkozen. Het Staatshoofd van een koninkrijk daarentegen verkrijgt zijn gezag bij erfopvolging. Daarom is het gebruik van archaïsche termen als koning, vorst of monarch begrijpelijk en zelfs geboden.
Werd de Koning, zooals zulks bij de oude Germanen het geval was, door het volk verkozen, dan zou hij een koninklijk Voorzitter en België een republikeinsch koninkrijk of een koninklijke republiek kunnen genoemd worden. Dit is echter niet het geval.
Ons Staatshoofd is dus een koning, een vorst of een monarch. Ook een monarch? Ja, ook een monarch, in de mate waarin de oude term niet in zijn eigenlijke beteekenis wordt opgevat, in de mate waarin hij niet doelt op den omvang, maar op den oorsprong van 's Konings recht. In zoover de term monarchie doelt op de aldus opgevatte hoedanigheid van het Staatshoofd en niet op de volstrekte souvereiniteit van het koninklijk gezag, kan men ook het behoud van dien term aanvaarden. Het is in dien geest dat wij, in België, evenals in Engeland, Holland en in de Scandinavische Staten, gelijktijdig de termen koning, vorst, monarch, monarchie, parlementair regime en democratie kunnen gebruiken ter bestempeling van een bewind dat, in zijn wezen, een tweeledig bewind is, een dyarchie, waarin een volksvertegenwoordigend orgaan en een uit een erfelijke dynastie geboren Staatshoofd, gezamenlijk de souvereine macht uitoefenen.
***
Vóór de XIXe eeuw was een tweeledig bewind een uitzondering in Europa. Bij het begin van de XXe eeuw was het haast een regel geworden. Niet alleen in de West-Europeesche Staten, ook in Duitschland, Oostenrijk-Hongarije, Rusland, ook in Turkije, zelfs in Japan, was een tweeledig bewind ontstaan
Het moet zijn dat dergelijke bewindsvorm beantwoordt aan ons volkskarakter. Wij kennen dien sedert meer dan zeshonderd jaar. Het is inderdaad in den loop van de XIVe eeuw, dus tusschen 1300 en 1400, dat het, in onze gewesten, namelijk in het graafschap Vlaanderen, in het hertogdom Brabant en in het prinsbisdom Luik, voor het eerst verscheen. Het breidde zich uit tot het geheel gebied der Nederlanden. Het bleef gehandhaafd onder de vorsten van het Bourgondische Huis en onder die van het Habsburgsche Huis... Het bleef bestaan na 1600 gedurende de periode waarin ons land, tachtig jaren lang, van 1635 tot 1715, het slagveld van Europa was. Deze periode, alsook de daarop volgende, waren perioden van diepe stoffelijke en geestelijke inzinking. Rondom ons groeide het vorstelijk gezag steeds meer tot despotisme. Wij hadden geen eigen buitenlandsche politiek meer, na 1600, en haast geen eigen geestesleven
| |
| |
meer. Maar wij behielden onze eigen instellingen. Geen enkele Spaansche koning, na Philips II, geen enkele Oostenrijksche keizer, vóór Jozef II, hoe despotisch zij ook waren in hun eigen land, waagden het onze eeuwenoude constitutie af te schaffen.
Onze Staten, volksvertegenwoordigende organen, waarin de afgevaardigden van de geestelijkheid, den adel en de steden zitting hadden, behielden het recht ieder jaar de toelagen, door den vorst gevraagd, toe te staan of te weigeren. Onze oude volksvertegenwoordigers bleven heeren, ondanks de verarming van onze gewesten: tot het einde van het Oostenrijksch tijdperk bleven de leden der Staten van Brabant, het recht hebben hun hoed op hun hoofd te houden in het bijzijn van den vorst, indien deze hetzelfde deed en eerst hun hoofd te ontblooten wanneer de vorst het voorbeeld gaf.
Onze volksvertegenwoordigende lichamen waren op meer democratische wijze samengesteld dan de Engelsche: het Engelsche Parlement bestond uit twee Kamers, waarvan één slechts - het House of Commons - een verkozen lichaam was, terwijl het andere - het House of Lords - er een was waarvan de leden van rechtswege door hun rang, door hun ambt of door den wil van den koning en dan met opvolgingsrecht voor de nakomelingen, zitting hadden. Het Engelsch Parlement was, door zijn structuur en zijn samenstelling - en zulks tot het begin van de XXe eeuw - overwegend aristocratisch. Het overwicht was er inderdaad in handen van den adel.
In de Staten der Nederlanden daarentegen was de voorrang in handen van de steden. In Vlaanderen werd de adel er niet in opgenomen. In de Staten van Brabant werd geen beslissing getroffen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de steden. En de ‘steden’ dat waren de corporatieve organisaties, de ambachten en neringen, dat wil zeggen, in onze nijverheidsteden, de organisaties der arbeiders.
Dat eeuwenoud en eigen politiek regime werd alleen opgeheven tijdens de twee-en-twintig jaar lange bezetting en mishandeling door Frankrijk, van 1792 tot 1814. Het werd in 1815 hersteld en in 1831, ten koste van een revolutie, tot meer evenwichtige verhoudingen herleid. Het maakte zegevierend de bezetting en mishandeling door, ons ditmaal door den Oostelijken gebuur opgelegd, eerst van 1914 tot 1918, vervolgens van 1940 tot 1944. Het herleefde telkens weer, zoodra de vijandelijke militaire macht verdreven was. Er wordt soms over ‘constanten’ in onze geschiedenis gesproken. Dàt is een constante!
Wanneer alles wankelde, alles onzeker werd, was er iets waaraan ons volk altijd koppig gehecht bleef: het eeuwenoud regime, het tweeledig bewind met verdeeling van het beschikkingsrecht tusschen Vorst en het volksvertegenwoordigend orgaan. Het is zóó vergroeid met onzen geest dat alle partijen er voldoening in vinden. Geen enkele eischt de afschaffing van het koningdom. Alle oordeelen dat het koningdom de stabiliteit van de instellingen en van het politiek leven verzekert, beter dan een verkozen Voorzitter, een zuiver politiek man, het zou kunnen doen.
| |
| |
Zoo de politieke instellingen van een volk als een bestanddeel van zijn cultuur dienen beschouwd, dan is het klaar dat het tweeledig bewind van Vorst en Parlement, sedert meer dan zes eeuwen met onze cultuur vergroeid is. Na 1302 hebben wij er geen ander gekend, de voren aangehaalde kortstondige onderbrekingen ter zijde gelaten.
Er is slechts één land in de wereld waarover hetzelfde kan gezegd worden. Dat land is Engeland. Ook in Engeland is het tweeledig bewind sedert meer dan zes eeuwen ontstaan. Ook in Engeland bleef het, met een kortstondige onderbreking in de XVIIe eeuw, tot heden toe in zijn hoofdlijnen en wezenskenmerken behouden. België en Engeland zijn de eenige landen ter wereld waar de formule een Vorst en een Parlement, zes eeuwen oud is en steeds levenskrachtig blijft.
Holland was een republiek van het einde der XVIe eeuw af tot het einde van de XVIIIe eeuw. Daar was het bewind, gedurende die periode, met of zonder stadhouder, in handen van het volksvertegenwoordigend orgaan, de Staten-Generaal. Zwitserland was een bond van zelfstandige gewesten en had, na de Middeleeuwen, geen gekroond Staatshoofd meer. De Scandinavische Staten maakten, na de Middeleeuwen, langdurige periodes van vorstelijk absolutisme door. De overige landen waren, van het Westen tot het Oosten van Europa, aan absolute vorsten onderworpen.
Wij, in de Zuidelijke Nederlanden, bleven toen met Engeland, het eenige land in Europa waar, naast den regeerenden vorst, een volksvertegenwoordigend orgaan bestond, dat, door zijn recht om jaarlijks de toelagen te verleenen of te weigeren, mede over 's lands zaken beschikte.
Er is nog iets dat niet mag vergeten worden in de geschiedenis onzer instellingen, iets dat eveneens een constante in ons volksbestaan werd en eveneens vergroeid is met onze cultuur: wij zijn een volk van vrije menschen sedert de XIIIe eeuw. Het is in onze gewesten dat voor het eerst in Europa, de lijfeigenschap werd afgeschaft, krachtens een algemeenen maatregel, geldig voor het geheele grondgebied. Dit was een voltrokken feit vóór 1250! De laatste sporen van de slavernij - ten laatste omgezet in een fiskaal recht - verdwenen in het hertogdom Brabant krachtens een merkwaardige oorkonde van Hendrik II, in 1247!
De Nederlanden waren, van dien tijd af, een land zonder slaven en zonder lijfeigenen. Terwijl de hoorigheid bleef bestaan, in Engeland tot na de Hervorming, in Frankrijk tot in 1789, in Pruisen tot in 1810, in Oostenrijk tot in 1848, in Rusland tot in 1861, waren onze gewesten, lang vóór het einde der Middeleeuwen reeds, een land van vrijheid, een land waar een slaaf, een buitenlandsche slaaf, vrij werd van het oogenblik af dat hij op onzen bodem kwam te staan!
De principes gelijkheid voor allen en vrijheid voor allen waren een traditie in onze gewesten sedert de verre Middeleeuwen.
Zij hoefden niet ‘ingevoerd’ te worden. Ten onrechte maakt de ‘Brabançonne’, het Belgisch nationaal lied, gewag van ‘eeuwen slavernij’ (‘Après des siècles d' esclavage...’). De ‘eeuwen van slavernij’ zouden best ‘eeuwen van
| |
| |
vrijheid’ heeten, want, toen de ‘Brabançonne’ gedicht werd, was de slavernij reeds sedert zes eeuwen uit onze gewesten verdwenen.
Wij mogen trotsch zijn op onze voorouders. Dank zij hen hebben wij geen enkel ander volk iets te benijden op politiek gebied en namelijk op het gebied van de vrijheid en de democratie. Wij waren voor alle volken de leermeesters en hoefden van geen enkel de leerlingen te worden.
De eeuwenoude en roemrijke traditie van onze gewesten moet de achtergrond zijn van iedere beschrijng van ons politiek bestaan. Daar is de verklaring te vinden van menig kenmerk van onze hedendaagsche menschen: hun soms naar anarchisme overhellende afkeer voor ieder ingrijpen van den Staat in individueels of familiale aangelegenheden; hun onoverwinnelijke afkeer voor ieder gezag waarop zij geen vat zouden hebben en dat aan hun toezicht zou ontsnappen.
Max LAMBERTY
|
|