| |
| |
| |
Het experiment
3.277 na den vrede met Saturnus
TEGEN den middag maakte de Fellrock-kolonne een gedwongen halt. Een onvoorziene hinderpaal had zich op den marsch voorgedaan. Reeds drie dagen hadden ze op vier mijl afstand van de kust voortgereden. De Commandant verfoeide den ‘fossielen tocht door de wouden van dit praehistorisch stukje aarde dat Australië was! In geen duizenden jaren was daarover nog gesproken of geschreven geworden! Beslist, de nieuwe generaal kon hem niet lijden!’ Hij zat in den doorzichtigen koepel boven op de kommando-tank, in zijn tropische uitrusting als een witte orchidee aan een onzichtbare liane. Het logge voertuig drong zich als een ongewoon monster in da gedekte weelde van het oerwoud op, springensgereed.
Ginds opende zich een rotsige woestenij. Met een gelen heuvelrug die in de zon opvlamde, sloot ze het zicht af.
De Commandant zweette, schoof den helm in den hals en dacht aan de nieuwe koloniën op Jupiter. Hij vervloekte den Generaal, die dezen tocht uitgevonden had. Hij was slecht geluimd en beval eenvoudigweg een reeks snelvuurschoten aan de artillerie. Op de kaart was geen spoor van hindernis aangeduid: er moest er dan ook maar geen zijn.
Uit de muilen van den boschrand kaatsten de schoten door de zonnevlammen over den gelen rotsrug.
De adjunct-officier bij de verkennersgroep seinde den Commandant vertrouwelijk dat de eerste schoten van de vuurregeling een kogelvormig gebouwtje als een muggendans in de lucht hadden doen vliegen. De uitwerking van de volgende reeks had hij jammer genoeg niet kunnen waarnemen.
De Commandant vloekte op de stukoversten van de artillerie.
Toen het brallen van de schoten weggestorven was, verwijderden zich uit het waarnemersnest aan gene zijde van de hoogte twee lichte figuurtjes. Hun spoor kronkelde over den valen bodem langs de zeldzame diep-groene plantenbosjes. Het was de adjunct-officier en de militaire verslaggever, Mars Rough. Ze snelden in de richting van het vernield gebouwtje. Beneden de rotsachtige verhevenheid ving het bosch weer aan, met schralen groei eerst. Door het gyoen-en-gele spel van zon en boomen blikkerden de witte uniformen van de twee loopende mannen. Geen levend wezen vertoonde zich. Alleen de schreeuw van groote vogels gilde in de kruinen.
Voor hen vertoonde zich door de schàarsche openingen van het reeds dichtere woud de zonderlinge hinderpaal. Het was duidelijk merkbaar een muur. Een muur in rotssteen opgetrokken door menschenhand. Hij volgde het relief van een lagen heuvelkam en verloor zich in de weelde van de hooge kruinen.
Het stukgeschoten gebouwtje scheen een afhankelijkheid van den zonderlingen muur te zijn. In het puin vond Mars Bough acht metalen bussen met
| |
| |
opgerolde, beschreven bladen, die hij naar het commandovoertuig terugbracht. De onbeschadigde passages behielden de volgende onthullingen. Het begon met opteekeningen uit plus-quam-praehistorische tijden.
***
| |
1836 Na Christus
Ik, Charles Windar, natuurkundige, begin het verslag van onze proefneming met het ondankbaar relaas van de feiten die het uitgangspunt vormden:
Aan de Westkust van Zuid-Amerika nam onze Kapitein den Graaf de Bigoneau aan boord. Hij was een geleerd en rijk avonturier en had den Kapitein met een kist whisky kunnen overhalen om hem de expeditie langs Oceanië te laten vergezellen. Hij is dadelijk mijn vriend geworden.
Den avond van de officieele kennismaking ledigden wij enkele flesschen, begonnen te redetwisten en waggelden de kajuit uit tot bij de reeling van het schip. De zee was als bewegend kwikzilver. Het schip danste. De Bigoneau lachte om mijn zeeziekte, die mij de heele lange reis door weer vreeselijk te pakken had. Ik beging de fout hem te vertellen dat mijn oom vóór den tocht reeds beweerd had dat hij aan mijn ingevallen neus bemerken kon, dat ik voor de expeditie niet geschikt was. Dat paste nu juist in de geliefkoosde opvattingen van de Bigoneau. Ik was volgens hem niet van een zuiver rastype, kon geen zeevaarderseigenschappen in mijn bloed hebben, enz. Dit ergerde me niet, ten eerste omdat me zijn rassentheorie bepaald koud liet en ten tweede omdat hij voor de reeling te wankelen stond en stotterde bij het spreken. Dat was ten gevolge van de whisky bij hem: niet van de zeeziekte. Hij had een rechte neus en een fijngesneden profiel. Bepaald heel zuiver als ras. Hij keek een oogenblik strak naar de kalfatering van het dek en draaide zich met een zwaai over de reeling. Daar bleef hij een poos overhangen: naar de grijze zee gericht, die daaronder haastig voorbijspoelde. Ik dacht aan de visschen daaronder.
Toen ontstond een niet heel samenhangende gedachtenwisseling over het betwiste onderwerp, waarin ik beweerde dat ik alle eigenschappen der wezens door kruising en aanpassing naar willekeur kon veranderen.
- Gij zijt een kostelijke grappenmaker, bik, Windar: gij, gij maakt van een erwt een aap, van een haring een roos, hik, ik bedoel van een erwt een roos, van een haring een... hik... een walvisch... van een walvisch, een... een... kapitein, aha... een mensch! Een nieuw ras! Hik, een reuzenras!
De scherts van den dronken graaf stoorde mij toch ergens diep, en op dat ééne oogenblik ontbrandde een eigenaardige prikkel in de kern van mijn wil. Een teug sterke energie vlamde naar mijn hersens op, die er een oogenblik zonderling door bedwelmd werden. Een oplaaien van wil en verstand in één scherpe vlam. Ik zou de alledaagsche wetten van de wereld, waarvan ik op zee door die onbehaaglijke kwaal zoo'n hulpeloos slachtoffer was, eenmaal in de hand nemen: als een toevallige Demiourgos. In dat onverdeeld oogenblik drong reeds een
| |
| |
aanduiding naar voor, een beeld ging me verschijnen. De scherts van de Bigoneau speelde er door heen: walvisch, mensch, monster, rechtopstaand wezen... Scherts en ernst tegelijk. Het overstelpte me met prikkels. Kortweg: ik zag het reeds in mijn geest: ik zou de oeroude evolutie van den walvisch omkeeren. Van een zoogdier op het land was hij in den loop der tijden een waterdier geworden. Ik zou hem naar zijn oorspronkelijken staat van landdier doen weerkeeren. Maar meer nog: hij zou rechtopstaan als de mensch en loopen op twee beenen: een monsterachtig reuzengeslacht.
- De Bigoneau, wedden we?
- Aangenomen, hik!
Eeuwen zouden aan mijn proefneming voorbijflitsen.
***
Het plan kiemde met een geweldige groeikracht. Na een nacht had het als een plant in een glazen pot gesloten, mijn hersens met een kluwen van witte scheuten overwoekerd.
Na vijf dagen verzocht ik den kapitein vóór anker te gaan voor de kust van een streek die op de kaart Kekudjim heette. Ik wist dat uitbarstingen van den Rakaahiki den omtrek met lavastroomen hadden overdekt. Een diepe zeearm was er door een verharde lavaketen van den oceaan afgesneden. Hij vormde thans een kustmeer, dat voorbestemd was om uit te drogen. We trokken het heele meer rond schatten den gemiddelden toevoer van elken waterloop die erin uitgaf, derwijze dat ik berekenen kon hoe lang een uitdrogingsproces zou duren. We sloegen op den boord ons kamp op en met de Bigoneau werkte ik het plan uit.
Langs de Zuidkust trokken veel walvisschen voorbij, die den Zuid-Australischen zeestroom volgden. Aan den kapitein van de walvischsloep ‘South-East’ bestelden we alle jonge walvisschen die hij levend vangen kon. Na drie maanden hadden we met ons scheepstuig over de smalle lavastrook tusschen oceaan en meer acht jonge dieren in het water geplaatst. Ze wogen van 9 tot 21 ton. De kleinste was 8 meter lang.
De Bigoneau had de leiding op zich genomen van den bouw van een muur rondom het meergebied. Die zou voor eeuwen ons proefnemingsterrein van de wereld moeten afsluiten. Hij zou verhinderen dat de monsters zouden ontsnappen, eenmaal als ze zich te land zouden gaan verplaatsen.
Mijn opzet was walvisschen, in een eerste phase, te doen evolueeren tot ze het water zouden verlaten en te land gaan leven. Walvisschen zijn zoogdieren en hebben in het geraamte nog de overblijfselen van de afgestorven achterste ledematen: dat is door ieder bekend. De voorste ledematen zijn de zoogenaamde zwemvinnen geworden.
In een tweede phase van evolutie moeten de dieren, die terug hun vier ledematen ontwikkeld hebben, in de rechtopstaande houding gebracht worden. Zij zullen het hoofd in de lucht dragen als de mensch: dat was onze weddenschap.
| |
| |
De voortzetting en de controle van onze proefneming zal door de eeuwen verzekerd worden door de leden van de ‘Windar-Bigoneau Association’ te Londen.
De Bigoneau schenkt zijn vermogen als eeuwigdurende stichting aan deze natuurwetenschappelijke vereeniging. Het opvolgen van onze onderrichtingen is de voorwaarde voor het beschikbaar komen van de gelden. De mededeeling van ons plan leggen we neer in een geheim testament bij een notaris te Londen. Het zal per deel geopend worden op de door ons vastgestelde data. Onder verplichting van het geheim zal het bestuur van de vereeniging instaan voor de uitvoering van onze onderrichtingen. Slechts bij volledig welslagen van de proefneming zullen de dokumenten openbaar gemaakt worden. Op de vastgestelde tijstippen wordt een geheime expeditie naar Kekudjim gezonden, om de opgelegde maatregelen uit te voeren en een verslag op te maken. Dat zal in metalen bussen gesloten en in het daartoe bestemde kogelvormig gebouwtje bewaard worden.
***
| |
1867 Na Christus
Wellicht is dit de laatste maal in mijn leven dat ik Kekudjim bezoek.
Bakermat van de toekomstige ‘post-historische’ wal-dieren. Ik zie ze al rondstappen (beste Graaf!), hun kop twintig meter in de hoogte: dikke reuzen met glanzende blauwe huid, schrijdend op de twee zuilen van hun achterpooten...
Op het oogenblik zie ik nog maar hun walvischruggen boven het water opduiken. Ik ben tevreden. Het meer schittert als een blad zilver te midden van de uitgebrande wouden. Zoo ver de blik reikt één land van asch. Tot aan den gelen muur, die op den kam van de heuvelen als een gloeiende gordel in de lucht omhoog brandt. Niets blijft nog van het vroegere woud over: geen plantje, geen diertje. Het heele omsloten gebied hebben we doen uitbranden: nu zal óns bosch verrijzen: het bosch dat wij willen. Opgroeiend in gelijkloopende phases met de ontwikkeling van de waldieren en de nieuwe fauna, het aas van de waldieren. Onze fauna ook zal opgroeien: geen vogel, geen vorsch, geen slangetje van vroeger. De fauna die wij willen.
Tusschen de eindelooze aschpuinen schiet hier en daar reeds een groene stengel van het nieuwgeplante woud: jarrahs, kauri's, eucalyptussen.
Tegen den noordenmuur liggen de harige hutten van de inboorlingen samengetroppeld als uitgestorte cocosnoten. Te midden van het open pleintje verheft zich het twintig meter hooge beeld van een rechtopstaanden walvisch. Het zwarte marmer vonkt als edelgesteente. Van onder den muil af is de buik met lichte zeeschelpen bezet.
Dat is het werk van de Bigoneau, socioloog, rassenkundige. Hij heeft een clan inboorlingen binnen den muur overgeplant. Hun primitief geloof heeft hij te baat genomen om hen den reusachtigen walvisch te doen vereeren als een godheid. Hij zal in de primaire grondslagen van hun aard de consignes ankeren, die hen
| |
| |
voor alle eeuwen moeten voorbestemmen als de verzorgers van de waldieren. De priesters van den waldieren-kultus.
Zijn grondslagen had hij pasklaar, daar hij ze op de volkeren in Europa - muntadis mutandis - had willen zien toepassen.
***
Ik ben heel tevreden over de dieren. Ze vertoonen voldoende levenskracht en planten zich voort. Hun huidig aantal is moeilijk te schatten.
De Thysanopoda, het kleine schelpdier, dat hun hoofdzakelijk voedsel vormt, heeft zich best in het gesloten meer ingeburgerd.
De eerste opgave is het voedingsapparaat van de dieren te vervormen. De gewone walvisschen laten de schelpdiertjes en de kleine vischjes met het water in hun geopenden muil binnenstroomen. Achter de lange baleinenvelden, die als de tanden van den walvisch doorgaan, blijven de diertjes hangen, het water stroomt er doorheen terug buiten. De maag houdt soms 300 à 400 liter van dit voedsel in. De walvisch heeft echter ook nog sporen van echte tanden. Bij de jongen zijn die goed zichtbaar, maar ze verdwijnen met den leeftijd. Sommige soorten krijgen nog twee- of driemaal tanden gedurende hun leven. Deze geatrophieerde tanden zal ik terug tot ontwikkeling brengen en de baleinen doen afsterven: ik zal geleidelijk de kleine schelpdiertjes door kleine waterschildpadjes vervangen. De kolonie is al in het meer geplaatst en ontwikkelt zich regelmatig, (Later zal ik de soort Cistudo Carolina in het water inburgeren). Ik heb ook de ceratodus secundus in het meer geplaatst. Dit is de dipneuste zoogenaamde ‘archaïsche visch’: hij beschikt over twee ademhalingsstelsels, één voor het water en één voor het landleven.
Stilaan zal de walvisch verplicht zijn schildpadden en grootere visschen te eten, voedsel dat zonder door de tanden verbrijzeld te worden, niet meer zal kunnen ingenomen worden. Derwijze zullen de afgestorven tanden zich opnieuw ontwikkelen.
In een verdere phase doen zich tegelijk twee processen voor, die tot één gevolg zullen leiden.
Langzamerhand droogt het meer verder uit. Er komen al langer hoe minder diepten voor. De ruimte water beperkt zich voortdurend.
Dit noopt de dieren die als voedsel dienen, schildpadden en ceratodusvisschen, naar het droge uit te wijken. De Cistudo Carolina wordt na haar dubbele evolutie van waterschildpad weer landschildpad. Met de ‘archaïsche visch’ gaat het niet minder gemakkelijk. Hun levensinrichting wijzigt zich en past zich aan op het landleven.
En ten slotte is de walvisch aangewezen om zijn voedsel te volgen waar het zich bevindt: het element land treedt tegenover zijn levensinrichting meer en meer op den voorgrond. Hij vervolgt de prooi al eens tot in de ondiepten.
| |
| |
In een verdere periode is het meer bijna volledig uitgedroogd. De waterdieren, die het voedsel uitmaken, zijn landdieren geworden. De walvisch heeft zich moeten aanpassen om op de oevers zijn prooi te zoeken. Zijn voorste ledematen, de zwemvinnen, hebben zich versterkt om den druk van het enorme lichaamsgewicht op den bodem door hun steun te helpen verlichten. Het is gekend dat gestrande walvisschen door indrukking van de borstkas sterven. Onze dieren hebben in de ondiepten en op den oever leeren leven. Ze moeten zich voortbewegen. Na de voorste ledematen hebben zich stilaan ook de achterste uit hun atrophie ontwikkeld.
De walvisch is terug een landdier geworden.
Het zal eeuwen duren....
***
| |
Kekudjim, 501.835 na Christus
Londen-Oceanië.
Theems en mist en eiland verdwijnen in de diepte. Ons vliegtuigje stijgt tot het nog als een bijtje boven het bewolkte wereldje hangt te gonzen.
Oceaan, land, oceaan: we zijn er. Oceanië.
Dat was eenvoudig.
Maar Londen-Kekudjim.
Oeanië weet de piloot op zijn duimpje liggen. Maar in Oceanië Kekudjim? De geheime papieren van de ‘Vereeniging’ zeggen: een baai. Die er geen meer is. Een meer. Dat er geen meer is. En wat wel te zien is: bosschen, bosschen, bergen, bosschen.
De houten schuit van Windar weleer had tijd en traagheid genoeg om een plek als Kekudjim te vinden. Wij hebben wel tienmaal Oceanië rondgevlogen vooraleer we de plaats ontdekten.
De bosschen hebben stilaan den grijzen kogel van den uitgestorven vulkaan toegesnoerd. Het vroegere meer is nog een half geopend oog in het woud. Een verkwijnend watervlakje door het karige hoogtewater alleen gevoed.
Hoed af voor Windar! Wij hebben thans een hekel aan die fossiele zoologie. Maar de berekening en het vooruitzicht van dien man verslagen me.
De vroegere walvisschen zijn waarachtig viervoeters geworden. Zij loopen vrij rond op de oevers en in het bosch. Ik moet bekennen dat ik me niet zonder een sterke geleide binnen den muur durf begeven. We hebben het vertrouwen van de inboorlingen weten te winnen. Door hun eeuwenlange insluiting zijn ze de meest primitieve menschelijke gemeenschap gebleven, die wellicht ergens leeft. Ze hebben een godsdienstige vereering voor de dieren. Op het pleintje rondom het oorspronkelijke marmeren walvischbeeld dat op de achterpooten staat, hebben ze er in den loop der tijden verscheidene kleinere uit hout geplaatst. Het zijn beelden van viervoetige walvisschen die op voor- en achterpooten neer
| |
| |
staan. Ze hebben den kop opgericht naar de hooge middenfiguur van den rechtopstaanden walvisch. De overlevering die hun door de Bigoneau ingeblazen werd, zegt dat eens de goden-dieren zich alle rechtop zullen richten: dan zullen de roofvogels de lijken van hun afgestorvenen niet meer schenden. Dit vormt het dagelijksch betrachten van den clan. De kleine beelden moeten den rechtopstaanden walvisch aanschouwen om van hem te leeren hoe zij zich moeten oprichten. Tusschen de beelden voeren de inboorlingen ritueele dansen uit, waarbij zijzelf door beurtelings neerliggen en opstaan het symbool van hun smeekingen vertoonen.
De transportvliegtuigen hebben de kolonies nieuwe voedseldieren aangebracht, die we nu in het teeltoord moeten plaatsen: vetganzen, reuzehagedissen, casoars...
***
| |
Kekudjim, 6.835 - Vlen Cyclus
Welk een slachting! Te midden van de rijzige bosschen een oord van stuiptrekkend leven. Twee groepen wezens: de eene, de monsterachtige vreters, de verslindende wal-dieren: geen honderdtal sterk waarschijnlijk. De andere: de opgevretene, de prooi, de honderdduizenden weerlooze offerdieren. De angstschreeuw baant zich als een roode stroom bloeds door de boschdiepte. Onder de kruinen rennen de monsters hun prooi achterna. Twintig meter lang slingert zich hun vette lijf tusschen de stammen. Alles vlucht en schreeuwt. De rauwe strijd om het leven siddert door de ijzig-kalme flora. De hooge kruinen staan hun mos-zwarte vleugels te spreiden en dekken de lillende misdaad af van het licht. Elke levensvezel heeft de natuur ter hulp geroepen. Elk wezen wil van den grond in de kruinen vluchten.
De wit-en-zwarte zwermen vetganzen hebben hun onbeholpen vleugelstompjes gemobiliseerd om zich weer tot de vlucht te leenen. De casoars hebben de regressieve ontwikkeling van hun ongebruikte vleugels omgewend en klapperen sterker met de bepluimde overblijfsels. Ze lichten zich bij het loopen reeds weer van den grond. De zware reuze-hagedis klimt steeds hooger en vlugger de boomen in: hij gaat zich naar het voorbeeld van zijn vliegende broeders ontwikkelen. Bij elk dier vecht elke levensvezel voor het behoud.
In de hooge kruinen zullen in de toekomst al deze wezens hun schuilplaats gevonden hebben. Alle gewone soorten heeft Windar, tijdens zijn leven nog, doen uitroeien door den brand.
Het gebeurt dat men de logge waldieren de voorste pooten reeds tegen een stam ziet oprichten en hulpeloos de kruin trachten te benaderen. De ronde poot klauwt in de ruimte. De dikke huid welt in de plooien van de gewrichten op...
| |
| |
| |
Kekudjim, 16.835 - XIIe nieuwen Cyclus
In de nachtelijke holte van het hooge woud wachten we den morgen af. Om de waldieren te kunnen verrassen, moeten we ze bespieden in de vroege uren. Dan komen ze uit de boschdiepten naar het water om te drinken.
Ik ben wakker. De meeste inheemsche begeleiders zitten in het rond te slapen op hun gevlochten matten. Alleen Rahki waakt. Hij geeft me uitleg over de geluiden in het bosch.
Wonderlijk hoe het bosch geleidelijk in het licht ontwaakt.
Eerst is alles duister. Alleen de schreeuw van een papegaai links in de hoogte, of de sloffende vlucht van een reuzevleermuis uit den boschzoom rechts naar een tak achter ons, suggereert de ruimte onder de kruinen. Zij is dicht en zwaar, als met een vocht gevuld. Opeens bemerkt men dat die vloeistof een kleur schijnt te hebben. En als werd er ergens een ander vocht ingegoten dat scheikundig werkt en de kleur optoovert, zoo wordt de ruimte onvermoedbaar lichter. Blauwer. Groener misschien. De hoornen staan er reeds in als zuilen onder water. Ik denk dat het voldoende zou zijn van hard te schreeuwen om de ruimte sterker te doen kleuren. En terwijl ik het denk, zie ik reeds de tanden van Rahki glimmen en bij nader toekijken ook zijn donker haar, droog uit het opklarende licht gesneden. Een witte vogel valt ruischend uit een boom en zijn lange staart trekt een vonkende streep door het bosch. In de diepte van verdere kruinen klinken reeds eentonig herhaalde vogelkreten, floersig en hol. Dan breekt een scherpe schreeuw de opgehangen duisternis.
Beneden zitten de elf mannen in stilte rondom ons, als waren ze pas uit de aarde opgegroeid. Buiten den zoom broeit het licht in den kuil van het water. De speer van Rahki vat licht en wijst de hoogte van de stammen. We lijken korrels, neergehurkt aan den voet van de jarrah-boomen. De stammen vlieden naaktrecht boven ons naar de verwarde kruinen. Daarin wemelt en braakt het van stemmen en kleur. De takken hebben zich in de kruinen geteekend, de bladvorm aan de takken: daarin kringen, wippen, pijlen de ontwaakte vogels en krijschen en fluiten. De weelde bladerenpakken ruischt als de zware pluimen-lijven van de groote vogels zich verplaatsen.
Rakhi staat op, klein en slank met een langen hals. Hij wijst naar den waterkant, waar een kauri-boom zich afteekent, dik gezwollen als een flesch. Gaat één der wal-dieren verschijnen? Men hoort een takgeruisch en een bende krijschende casoars komt van ginder aangevlucht. Ik word koud. Achter de stammen verschijnt een donker blauw lichaam: langs heel de lengte van den stam opgericht. Een wal-dier! Het hooge lijf valt voorover, voorpooten en kop scheren van achter het kruinenscherm van de eerste oeverboomen, maken een loggen boog door de lucht en plonzen in het water...
***
| |
| |
De verslaggever, Mars Rough, de adjunkt-officier en de commandant raten in aandacht verzonken over de rollen geschrift, toen ze een onderbroken sein van de vooruitgeschoven verkenners ontvingen. Tevergeefs trachtten ze de verbinding te herstellen. De commandant werd razend van zenuwen, trok den helm in de oogen en beval vooruit te trekken. Het tankvoertuig gromde en schoof uit het bosch. Het nam de laagste zinking van den heuvelkam en stortte zich aan de andere zijde gejaagd naar beneden.
Toen meende Mars Rough boven het diep gebrom van de motors een verwijderd geluid waar te nemen als het harde kraken van kruinen. De commandant deed stoppen. In de verte kwamen de verkenners in wanorde terugggeloopen.
De arm van den adjunct strekte zich in hun richting en wees. De commandant en Mars Rough keken over de kruinen van het opheuvelend woud. Eén groene sprei van dekkende kruinen tot op een hoogte. In die groene roerloosheid een paar verre boomen die neerwuiven. Heele boomkruinen die zich neerwerpen en verdwijnen. Dichter bij nog enkele die wegzwaaien. En links daarvan nog andere. En nu op twee plaatsen rechts verdwijnen kruinen en laten gaten in de geschonden groene verte. Kijk! Mars Rough heeft donkerblauwe massa's zien bewegen: ze trokken een diepe gleuf door de kruinen. Zie nu! Boven op den hoogsten boschkam - waarachter die gloeinde straling - heft zich uit de boomen een gestalte: kop en pooten. Klauwend.
Het voertuig zet zich in het lage boschgedeelte. Een Muur? Ten einde het lage bosch steekt een muur in rotssteen op! De hinderpaal. Daarin gaapt een bres. Geopend door de artillerie. (Natuurlijk! sist de commandant).
De drie mannen zijn overstelpt. Ze durven niet gelooven wat hun ingegeven wordt.
Achter de bres schijnt zich een reusachtig bosch te vertoonen: jarrahs, kauri's, eucalyptussen, dubbel zoo hoog als hier.
De verkenners schreeuwen: Monsters! Uit den muur!....
De wal-dieren?
Mars Rough springt van het commandovoertuig en rent naar zijn bijzonderen sein wagen.
- Allo, allo, Londen? Interplanet News Chronicle? Hier bijzonder verslaggever, Mars Rough. Extra-communiqué: Windar-experiment ontdekt. Bijzonderheden volgen. Neem dadelijk op. Overleven misschien niet. Het neder-kraken van de kruinen nadert. De dieren komen in onze richting. Vele mannen vluchten. In de boomenmassa trekken zich de krakende gleuven die de monsters banen. Ik zie er op het oogenblik vijf boven uitsteken met den ijzigen blauwen kop en de verwoestende pooten. De diep ingesneden muil schijnt te lachen... Hier is er één vlakbij. Ik kan het alleen maar onder door het bosch zien. Het bovenlichaam is aan het zicht onttrokken door de kruinen. Tusschen de stammen dringt zich het logge glanzende onderlijf vooruit. Niet minder dik als de boomen zelf heffen zich en ploffen neder de beide levende zuilen van de pooten. Nog een tiental meter en het monster gaat uit het bosch verschijnen. De mannen die op post bleven
| |
| |
zijn met alle wapens in schietstelling. De commandant zou echter de dieren levend willen vangen. De monsters zijn nu uit het bosch gekomen en loopen over de stelling. Er wordt geschoten langs alle zijden. Verwarring. Paniek alom. Voertuigen worden omgestooten. Mannen worden verplet. De commandant... Ik moet de plaats verlaten: een dier komt op mij toe. Het experiment is schitterend gelukt. Grootste reportage aller tijden. Leve Windar. Hij was een Engelschman. God save the Bang...
Allo, Londen. Hier Mars Rough nogmaals.
De dieren zijn verder gerend. Heb zoo pas een tiental inboorlingen onder de kruinen gezien. Zonderling. Ik merkte hun hoofden niet. Maar ik vermoed nu: gegeven hun eeuwenlange insluiting binnen den hoogen muur; gegeven de primaire menschelijke nieuwsgierigheid. Gevolg: de evolutie van den hals om de hoogte van den muur te bereiken. Hier komen ze aan. Hun halzen reiken een manslengte boven hun schouders. Het zijn menschelijke giraffen geworden. Door Windar niet voorzien. God save the King.
October 1943.
W.J. ELSMAN
|
|