heeren (Persijn e.a.) het steeds hadden over den idyllischen en den Vlaamschen boer begrijpenden Streuvels. Welnu, een nauwgezette vergelijking toont juist het tegenovergestelde aan. Buysse hield van den Vlaamschen landsman, terwijl Streuvels den hoer veeleer als een enggeestig, dom of sluw onderdeel van het machtige natuurgeheel schildert. Men was echter tégen Buysse o.a. wegen zijn litterair naturalisme.
We mogen er van overtuigd zijn, niet alleen dat in Stijn Streuvels reeds een drang naar vrijer uiting voor den katholieken schrijver latent broeide (drang die zich jaren later wild en hevig in het werk van Walschap openbaarde), maar dat andere omstandigheden (Streuvels elders wonend, natuurlijk op 't platteland; Streuvels los van de particularistische traditie) een meer naar alle zijden uitgroeienden Streuvels zouden hebben mogelijk gemaakt, zoodat hij werkelijk een evenknie van Knut Hamsun zou zijn geworden. Wat dreef hem b.v. tot Gorki?
Streuvels is niet alleen de voortzetter en verheerlijker van de particularistische
Westvlaamsche school, maar ook de gevangene daarvan geweest.
In een anderen zin zou men van een miskenden Streuvels mogen spreken. Als zijn beste boek noemt en roemt men altijd ‘De Oogst’ en ‘De Vlaschaard’ en ‘Lenteleven’ (vooral ‘Lente’, met Horieneke!). Ik heb me al dikwijls afgevraagd, hoe het komt dat ik steeds terug grijp naar ‘Dorpsgeheimen’, naar ‘Langs de Wegen’ (door Vermeylen hoog geprezen), naar ‘Werkmenschen’ (waar Roelants ook zeer veel van houdt: vooral dit meesterlijke ‘Leven en Dood in den Ast’), naar zoo menige, links en rechts verspreide novelle (in elk boek vindt ge er bijna een), waarin de natuur niet met de kleine macht van de menschen speelt (dit zijn de ‘pessimistische’, meer nog de fatalistische verhalen) noch waarin de natuur de aanleiding is voor den pantheistischen schrijfroes van den Meester; maar waarboven iets geheimzinnigs hangt, èn boven de natuur, èn boven den mensch, iets dat hem een grooter schaduw geeft, iets dat hem zijn tijdelijke gestalte, karakter en kenmerken doet verliezen. En dit is niet alleen boven den mensch en de hem omgevende natuur, maar er ook in en door, zoodat het geheel iets vreemd-onwezenlijks krijgt. Déze Streuvels nu, de visionnaire realist, is miskend gebleven, ten bate van den zon en wolken, wind en boomen schilderenden prozaplastieker en taalvirtuoos. De schepper van een nieuwe, bloeiende, levende taal (organisch-harmonischer nog dan de taal van den jongen Jac. van Looy, want nu nog lees- en genietbaar en wortelend met haar diepste vezelen in het Vlaamsche volk), de knappe taaltechnieker van een van Nederlands zonnigste litteraire periodes, bij zooverre dat Verwey ging beweren, dat moest de zon schrijven, zij het als Streuvels zou hebben gedaan, déze Streuvels werd overschat.
Maar terwijl men zich blind staarde op zijn zonnelichtend proza, zag men niet de andere hoedanigheden en kenmerken van dit werk, omdat die toen minder opvallend waren. Streuvels' toen meest geroemde boeken zijn nu het minst leesbaar geworden; terwijl het nu de visionnaire realist is, die den vooroorlogschen zonverheerlijker redt. Elke tijd interpreteert daarenboven zijn eigen kunstenaars