Eindelijk in 1887 werd het gedenkteeken opgericht, niet zonder een zekere miskenning van Julius Sabbe, zooals hem dat overigens meer dan eens in zijn strijdlustig leven overkomen is.
Na den ‘Halletoren’ verscheen de ‘Brugsche Beiaard’, waarin Sabbe het opnam voor de oude gebouwen van Brugge, dat een tweede Neurenberg moest worden; ook dat pleit werd gewonnen. Neurenberg is vernield, maar Brugge leeft met de bekoring van zijn aloude droomerige schoonheid.
Voor Sabbe kwam het er overigens niet alleen op aan Brugge als kunststad door zijn huizen, zijn reien en kanalen te doen herleven.
Hij wou dat van uit Brugge een nieuw kunstleven zou uitstralen.
Hij wees op de groote mogelijkheden in verband met de toegepaste kunst.
Hij liet het belang uitschijnen van den tuinbouw en hij was vooral doordrongen van de noodzakelijkheid, dat Brugge opnieuw zou verbonden zijn met de zee.
Aan de zijde van baron de Maere-Limnander voerde hij een onverdroten propaganda voor Brugge-Zeehaven, en terecht mocht de Maere getuigen: ‘Zijn naam zal voor eeuwig aan de herleving van Brugge blijven gehecht’.
Toen echter in 1907 Brugge opnieuw door een kanaal met de zee verbonden werd, liep Julius Sabbe als vergeten en verloren onder de menigte genoodigden, die de inwijdingsplechtigheid bij woonden.
Daartegen was verzet opgegaan, maar J. Sabbe was te grootmoedig en ook te eenvoudig om zich daaraan buitenmate te storen. Hij kende slechts zijn plicht en liet het oordeel over aan het nageslacht; dat oordeel laat hem recht wedervaren; alle Vlamingen houden hem in eere.
Ruim, ja doorslaggevend was ook zijn aandeel bij den strijd van Peter Benoit, opdat naar de opvattingen van den Vlaamschen meester, de Vlaamsche muziekschool te Antwerpen tot Koninklijk Conservatorium zou verheven worden.
Het ging hier om een groote gedachte: het nationale leven in de kunst, zooals het zich trouwens in de muzikale gewrochten van verschillende volkeren begon te laten gelden. Zooals Peter Benoit, was Julius Sabbe van meening, dat ‘de kunst om oprecht en leefbaar te zijn zich als de natuurlijke bloem van den nationalen aard ontwikkelen moet’ en dat alle kunst om waar te zijn nationaal moet zijn.
Den echten kunstenaar ziet Julius Sabbe als volgt:
‘De echte kunstenaar maakt, indien ik zoo spreken mag, de synthese van zijn geslacht uit. Hij moet het leven van zijn volk leven, zijn taal spreken, deel nemen aan zijn genot, zijn lijden en strijden; zijn geschiedenis, zijn geloof, zijn overleveringen in zich dragen; in één woord, zijn strevingen en verzuchtingen kennen, zijn ziel baden in den geest van zijn volk’.
Op muzikaal gebied bestond er naar zijn inzicht een wisselwerking tusschen taal en kunst.
Ook werd hij de trouwe vriend en medestrijder van den onvergetelijken