De Vlaamsche Gids. Jaargang 30
(1946)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |
Notities over Hendrik Conscience
| |
[pagina 578]
| |
taak te arbeiden, dan doelloos slavenarbeid te verrichten op een muf ambtenaarskantoortje van het Antwerpsch Provinciaal Gouvernement; men moet hem zien verschijnen, als redenaar in zijn volle lengte opgericht, door een geheimzinnige macht bezield waarmede hij revoluties in het leven had kunnen roepen. Men moet hem leeren kennen doorheen zijn huiselijke vrede en tegenspoed, zijn wake aan het ziekbed van zijn ongelukkige kinderen, zijn rouw. In alle omstandigheden bewaart hij, zonder het zelf te zoeken, zijn ongemeens proporties: hij is een volksch, een nationaal, een menschelijk monument van eenvoud, van historisch besef en goeden wil. | |
b)Het volksche bij Hendrik Conscience, afgezien de onderwerpen die hij tot de zijne maakt om zijn vertellingen te schrijven, bestaat waarschijnlijk voor een groot deel in het gemis van nuanceeringen, zoowel in het voelen als in het denken. Hij ziet maar de uitersten, hij beweegt zich van het eene uiterste naar het andere: het goede is zeer goed, het booze is zeer boos, het leelijke is aartsleelijk en het schoons is vlekkeloos volmaakt. Dit volksche vereenigt zich met het nationale ideaal, dat zijn overredingskracht bij voorbaat in de getuigenissen van een eeuwenoud verleden zoekt. Van dit verleden ziet Conscience het globale en massale, het in de loop der tijden te zamen gesmolten geheel van drijfveeren en daden, dat hem dreigend en glorierijk als in een droom verschijnt, zooals kinderen de gebeurtenissen van hun sprookje als een geheel van angst of verrukking in de phantasie beleven. Tot de ontleding van zijn droom komt hij achteraf niet, hij schijnt niet te ontwaken. Doch dit verlangen naar de aloude roem en de zegevierende fierheid van het ras, hoe luisterrijk beleefd en beleden in werken als De Leeuw van Vlaanderen, Jacob van Artevelde en De Kerels van Vlaanderen, heeft zijn dagelijksche persoonlijkheid niet misvormd tot een dwepende fanatieke schim, die voor zijn medemenschen en hun kleine verzuchtingen ongenaakbaar werd. Wij zien hem in het midden van zijn huisgezin, hij spreekt redevoeringen uit, hij wordt geëerd en gevierd door zijn buitenlandsche aristocratische bewonderaars en door zijn eigen landgenooten uit de kleine burgerij en het volk. En wanneer hij door een blinde, menschonteerende vervolgingswaanzin getroffen wordt, vanwege een in het duister peuterig concurentje als Suske van Kerck-hoven: wie heeft daaromtrent ooit zijn mémoires gelezen. Toen hij zich voelde sterven moest zijn dochter het manuscript verbranden, want hij wilde niet ‘dat iemand om hem last zou krijgen’. | |
c)Toevalligerwijze, thans, ben ik er toe gekomen Blinde Rosa te herlezen. Dit verhaal van ‘classieke schoonheid’, zooals er in de schoolboeken over vermeld staat, heeft mijn belangstelling voor Conscience doen ontwaken. Daarna | |
[pagina 579]
| |
heb ik achter elkaar van hem gelezen: De Leeuw van Vlaanderen, met vele manhaftige figuren, als het ware met schelle kleuren geschilderd op de linnen wanden van een door de wind bewogen kermistent; Jacob van Artevelde, heel wat steviger gebouwd en getuigend van een door idealistische drijfveeren aangevuurde verbeelding, die trouwens in De Kerels van Vlaanderen evenzeer opvallend is. Spijts de somtijds comische ruwe hevigheid of de weeke en vage contouren van de détails, is De Leeuw van Vlaanderen in zijn geheel beschouwd een toch grandioos uitzonderlijk werk waar men, in het genre, nauwelijks de weerga in vreemde literaturen vermag van aan te wijzen. Wat ons nog steeds aanspreekt in dit gewrocht van een zes-en-twin-tigjarige, is de verbeelding, het heroïsch geloof dat bergen verzet, het brio en de vaart waarmede de storm over het middeleeuwsche Vlaanderen zich in dit boek van driehonderd bladzijden, als een natuurgebeuren, aan ons oog voltrekt. Spijts mijn ontzag voor deze drie grootsch ontworpen en uitgewerkte boeken, kan ik het voor mij-zelf niet verbergen dat ik meer van zijn z.g. realistische vertellingen houd. Komt het er werkelijk op aan, of men over kleine of groote dingen op naïeve, doctrinaire wijze aan het philosopheeren gaat? Conscience is braaf mét de nederigen en misdeelden. Dit is zijn moraal, zijn tendenz. Opstandig en profetisch, met een oud-testamentische allure, is hij natuurlijk niet; hij is geen nieuwe-wereld-bouwer. Hij blijft overwegend een gevoelsmensch. Doch zijn dichterlijke verbeeldingen van het volksleven, - Hoe men Schilder wordt, De Loteling, Baas Gansendonck, Blinde Rosa, en zijn in onze letterkunde unieke Geschiedenis mijner Jeugd, moesten ze ons in een vreemd idioom onder de oogen komen, en hielden wij ze voor oorspronkelijk in een ander rijk dan het onze gesitueerd: wie weet hoe wij door hun speciale, volksche sfeer bekoord werden. De Vlaamsch-folkloristische elementen zijn ons te bekend, wij zijn te zeer vertrouwd met de psychologie van onze eigen bekrompen menschen uit de arbeiders- en boerenklasse om er de boeiende bekoring van te ondergaan. En laat er mij aan toevoegen: op een bepaalde leeftijd en in de maatschappelijke positie waar wij ons in bevinden, zijn we verlegen om van onze bewondering voor Conscience openlijk blijk te geven. De belangstelling die wij eens voor zijn werk aan de dag legden, verschuiven we naar onze prille jeugd, naar de onverantwoorde gezindheid van onze vlegeljaren. Op latere leeftijd schijnt het ons niet meer te betamen, - en het behoort ook niet meer tot onze lieve wenschen, - één van die goede en schoone geschiedenissen te lezen, critisch wellicht, maar nu met de toegevend rijpe èn ontvankelijk rijpe aandacht, die zij spijts hun gebreken en onvolkomenheden zeer verdienen. Want in het beste geval berust ons oordeel over Conscience en zijn oeuvre op vage en onbezonnen jeugdindrukken, die, wat de kunst en het leven betreft, toch maar zooveel waarde bezitten als de herinnering aan onze eerste pijp tabak, die we er met min of meer aangename gevolgen als een echte Turk in spe op waagden. | |
[pagina 580]
| |
Wat mij-zelf betreft: ik was geestelijk te vroeg oververzadigd en ontgoocheld voor mijn leeftijd, om de weldaad van Conscience's kunst onbevangen in mijn jeugd te genieten. Nu het evenwicht zich in de loop der jaren schijnt te herstellen, heb ik Conscience's beste werk als een verrassing genoten. Neen, zonder - meer zijn zijn beste boeken voor mij niet langer gegarandeerd onschadelijk en dus beslist speciale jongens- en meisjeslectuur. De familiesouvenirs, aan de hand waarvan wij de geestelijke en civiele identiteit van onze voorzaten pogen te ontraadselen: een kanten muts, een zilveren snuifdoos, een met figuurtjes besneden ivoren wandelstok, vergeelde minnebrieven, legaten en testamenten, huwelijks-, geboorte- en overlijdensacten: - zijn ze in de loop der tijden maar eenvoudig speelgoed geworden, omdat onze rakkers-van-kinderen er grààg mee spelen zouden? Enkele van Conscience's werken zijn objecten van geestes- en gevoelsverteedering, waar men niet onachtzaam mee omgaat, omdat ze bij een eerbiedige aanraking steeds doen beseffen dat ze, onder een waas van bestorvenheid, levende dingen zijn gebleven. | |
d)Het is niet overbodig rekening te houden met het bezwaar: dat die verre wereld van Hendrik Conscience thans zoo gesloten voor ons is. En met een groen grimlachje wordt er dan dadelijk aan toegevoegd: dat Conscience, als zoo vele Vlamingen van zijn generatie, het constructieve belang van de Vlaamsche beweging niet heeft ingezien; dat hij zich liet misleiden door het romantisch, vaderlandsch symbool der miskende moedertaal, zonder zich bewust te bekommeren om een werkelijk staathuishoudkundige politiek, die al de nooden van een klein, verdrukt volk omvat; dat hij de sociale rampspoed, waar het Vlaanderen van zijn tijd bestendig in verkeerde, met diepe droefenis aanschouwde, doch het opstandige woord niet over zijn lippen kreeg, dat de vernederden van hem verwachtten en van hem allèen zouden aanvaard hebben. Peter Benoit, de musicus, droeg marschen en zegezangen in zich voor wel honderd revoluties, het is gelijk waar ze op de wereldkloot ontbranden mochten. Hendrik Conscience heeft door zijn optreden een paar malen getuigenis afgelegd van passievolle en gedurfde onafhankelijkheidszin, o.m. naar aanleiding van het z.g. ‘Tractaat der 24 Artikelen’, toen de Mogendheden, ten voordeele van de Hollandsche Kroon, de afstand eischten van een deel der toenmalige provinciën Limburg en Luxemburg. Te Antwerpen geraakten de gemoederen der revolutionnaire jeugd aan het gisten, en er dient aan toegevoegd te worden dat de adel en de groothandel aldaar voor een groot deel als orangistisch aangeschreven stond. Na een hartstochtelijke ontboezeming van Conscience op een samenkomst in de Variété-Schouwburg.Ga naar voetnoot(1) liep een opgewonden menigte de ruiten te verbrijzelen | |
[pagina 581]
| |
van het burgermeestershotel. Twee-en-veertig jaren later, in 1881, toen hij directeur van de Koninklijke Academie van België werd, sprak Conscience in dit bedenkelijk conservatieve milieu een geestdriftige rede uit over de Geschiedenis en strekking der Vlaamsche Letterkunde, die velen schril in de ooren moet hebben geklonken. Als artist is het hem te veel te doen geweest om aan de Vlaamsche menschen Vlaamsche lectuur te verschaffen, zoodat zijn litterair talent, in de plaats van zich te verdiepen, dreigde verloren te gaan in een algemeen gangbare en verstaanbare sentimentaliteit. Conscience zag zoo weinig verschil tusschen kinderen en volwassen mannen en vrouwen; hij maakte geen onderscheid tusschen de geslachten bij het uitbeelden van zijn personages: alle denken, voelen en handelen op dezelfde weeke wijze. Vanzelfsprekend kunnen al zulke tekortkomingen niet ontkend of vergoelijkt worden. Doch ze hebben in de grond niets met het feit der dichterlijkheid te maken. Bij ondervinding weet ik het maar al te goed: men moet zich in het werk van Hendrik Conscience willen en kunnen in-lezen, alvorens er van te genieten. Op zichzelf beschouwd geldt dit argument der geslotenheid en getaandheid in zekere mate voor meest alle auteurs van drie, vier generaties geleden; en steeds zóó zal het zich in de toekomst blijven herhalen en doen gevoelen voor alle min of meer frissche geschriften van onze eigen tijdgenooten, die wij vlot en dikwijls met zooveel waardeering in ons opnemen, hoewel ze voor onze nazaten nauwelijks meer toegankelijk zullen zijn.
Maurice GILLIAMS |