Lamentoso
ONLANGS hoorde ik vertellen hoe een ‘flemish painter’ in Amerika ontvangen werd. Deze kunstschilder, hier slechts bekend door een kleinen kring belangstellenden, had ons land verlaten in Mei 1940, en de wisselvalligheden van den oorlog brachten mede dat hij te New York exposeeren kon.
Zijn Vlaamsche oorsprong volstond om talrijke bezoekers aan te lokken. De verkoop liep van een leien dakje. Uit ver afgelegen steden van de V.S. kwamen bestellingen. Er werd hem onder meer het versieren van een kerk aangeboden. Toen onze schilder uit het station van het provincie-stadje stapte, stonden de stadsoverheden hem af te wachten met muziek en open rijtuig.
Zulke enthusiastische verwèlkoming valt Russische, Spaansche of Fransche toondichters ook wel eens te beurt. De Vlaamsche toondichters daarentegen blijven in het vergeethoek je. Benoit, Blockx en Tinei werden destijds spontaan in het buitenland uitgevoerd. Heden kunnen wij alleen wijzen op sporadische officieeie manifestaties waarop enkele Vlaamsche composities, doorgaans aitijd dezelfde, opgedrongen worden. Laat er ons meteen bijvoegen, dat het met de Belgische muziek al niet beter gaat.
Nochtans is ons land, bij uitstek, een land van muziekliefhebbers, van muziekscholen, van konservatoria. Geen gemeente, of zij heelt haar muziekacademie, geen dorpje, of het heeft een fanfare. Wij bezitten twee permanente opera-gezelschappen die op een rijk verleden mogen bogen. De Muntschouwburg stond vooraan in den strijd voor de Veristische school. Daarna heeft het Franckisme daar zijn voornaamste slagen gewonnen met Gwendoline van Chabrier of Ferval van Vincent d'Indy. De modernistische toondichters genoten eveneens een breede gastvrijheid. Wij herinneren terloops: L'Enfant et les Sortilèges (Ravel); Le pauvre Matelot (Milhaud), Antigone (Honegger). Na de zware strijdjaren voor eigen bestaan, werd de Vlaamsche Opera te Antwerpen het podium van het neo-romantisme, waarop een Richard Strauss een zijner schoonste slagen won.
Verder bezitten alle steden degelijke philharmonische gezelschappen. Het bezoek van het Londensch Philharmonisch Orkest heeft niet eəns ons Nationaal orkest in de schaduw kunnen stellen. Onder den oorlog, hebben de Duitschers gepoogd een reeks fono-platen aan te leggen met opnamen verzorgd door het N.I.R.-symphonie-orkest, dat van dezelfde vergoedingsvoorwaarden mocht genieten als het Berlijnsche Philharmonisch orkest.
Talrijk zijn onze virtuozen die triomfantelijke wereld-tournées hebben gemaakt. Is het wel noodzakelijk de namen van Vieuxtemps, Ysaye, Degreef of van het Pro-Arte-Kwartet aan te, halen?
Tegenover deze ruime internationale uitwisseling, staan onze toondichters haast vreemd. Bekennen wij vlak weg dat, buiten de concerten ingericht onder