Levensruimte in de literatuur
Beeldekens en borden in den litterairen winkel
HET komt mij voor dat er in de hedendaagsche letterkundige periodieken meer dan ooit met slagwoorden wordt geslingerd. Krachtpatsers als: Intellektueele standing, Christen-Vlaamsch idealisme, Democratische volksverbondenheid, kortom al wat dreunt als een gong schrijven de jongeren in hun blazoen met een emphasis die alleszins voor hun geestdrift getuigt. Dat is wellicht een teeken des tijds. De moderne mensch houdt er immers aan zich tegenover den chaos van de huidige samenleving te verschansen achter een heele boel principes en ideeële vooropstellingen van wijsgeerigen, religieuzen en moreelen aard. Hij zoekt min of meer bewust naar een afgebakend levensprogramma, dat hij eventueel ter verantwoording van zijn eigen daden kan voorleggen en tevens desnoods als maatstaf kan aanwenden om zijn tegenstrevers te lijf te gaan. Dit streven naar waardebepaling is menschelijk en even logisch als het etiket op een flesch wijn en de vlag op een schip. Niemand zal ontkennen - tenzij Jean-Paul Sartre misschien, maar zoover zijn we nog niet - dat er in het leven en in de literatuur zekere onontkoombare normen en beginselen dienen erkend, die met ons innigste wezen essentieel zijn verbonden. Dat is tot op den dag van heden een waarheid als een koe. Zoodra het principe echter een gelegenheid wordt tot machtsmisbruik en eenzijdige partijpolitiek, wordt het een giftige parasiet voor al wat vrij en organisch bloeit.
In de literatuur, zooals trouwens in alle kunst, geldt maar één principe, dàt van de artistieke eerlijkheid. Daarmee houdt alle voorbehoud op. Een kunst-werk beantwoordt volledig aan zijn wezen en doel als het in ons een innerlijke ontroering weet te wekken of om het simplistisch uit te drukken: als het menschelijk schoon is. Het moet niet noodzakelijk goed zijn, niet origineel, niet verheven, niet hartstochtelijk, niet beredeneerd, niet realistisch, niet idealistisch. Het moet niet intellectualistisch, Christen-Vlaamsch noch volksverbonden zijn, evenmin als het lang of kort moet zijn; het moet dit noch dat buiten zijn eerste en eenige vermischte: schoonheid scheppen, wat gelijk staat met het ondoorgrondelijk gebaar van God die het leven in den eersten mensch blies. Ik zal hier geen nieuwe waarheden verkondigen als ik zeg dat schoonheid ipso facto alle overige waarden als: goedheid, waarachtigheid en dies meer impliceert. Dat noem ik een waarheid als men olifant, omdat er geen grooter beest onder de zon loopt. Iets is schoon of leelijk, het goede is schoon, het slechte is leelijk; een kunstenaar die bewust het leelijke zou verheerlijken, loochent zijn eigen aard. In mijn, zij het dan bescheiden leesrepertorium evenmin als in het dagelijksche leven, heb ik nooit iemand aangetroffen die bewust, met klaarheid van geest het slechte verheerlijkt en ik zou de menschen al zeer slecht moeten kennen, als ik niet terecht beweer dat zulk een iemand niet op Gods lieve wereld rondloopt.
Dit artistiek liberalisme sluit niet uit dat wij de gezonde meening var