Meeningen
Een koloniale droom
‘WIJ willen Vlamingen zijn om Europëers te worden’, schreef August Vermeylen. En waarom zouden wij er ons ook niet op toeleggen, om Afrika in de sfeer van onze belangstelling te betrekken, vermits wij, Belgen, daar een uitgestrekte kolonie ‘bezitten’, en er nog wat meer zuidwaarts onze taal in Zuidafrikaansche gedaante leeft.
Onze steden en dorpen, zeden en gewoonten, gebeden en vloeken werden in kleuren en geuren beschreven, bezongen en te boek gesteld; maar de zeer folkloristische Vlaamsche literatuur schijnt zich bitter weinig voor onze kolonie te interesseeren. Nu en dan gaat eens een geleerde, filoloog of bioloog, daarheen, zorgt er voor dat hij zijn reisbrieven in een of ander dagblad kan laten verschijnen; en daarna ziet zijn reportage in boekvorm het licht. De eigenlijke schrijvers zien nooit Kongo. Waarom? We weten het niet. En uit de groep van ónze globetrotters, zendelingen, ministers, gouverneurs, administrateurs, ambtenaren, journalisten, etc., stond tot nog toe geen Henri de Monfreid, Joseph Conrad, Maurice Martin du Gard, Pierre Camo, Edward Hart, Pierre Loti, Budyard Kipling, etc., op.
Op de atheneumbanken vond ik het reeds beschamend, te moeten lezen en hooren herhalen, dat ‘Tropenwee’, het beste Nederlandsche verhaal uit en over onze kolonie, door een Nederlander, Henri van Booven, werd geschreven. Het werk van Emiel Delrue of Van der Straeten bleef een mooie belofte en Frans Demers (was die maar dààr gebleven, in plaats van hier een Europeesche-neger-in-Duitschen-dienst te worden!) stelde zich met zijn proeven van koloniaal tooneel met een reputatie van ersatz-Jan-Fabricius tevreden. Het feit, dat Fransch-Belgische auteurs als Henri Kerels e.a. het al niet beter deden dan de nog zeldzamer Vlaamsche ‘kolonialen’, bewees dat de onmacht om de Kongoleesche visie in Nederlandsche (resp. Fransche) woorden weer te geven, niet een Vlaamsche, maar een nationale ziekte was en is.
We hebben geen Multatuli's en Du Perron's, zelfs geen Noto Soeroto's en Augusta de Wit's. We bezitten, dank zij Toussaint van Boelaere, Barceloneesche Indrukken. Waarom ook geen Kongoleesche? Cyriel Buysse vertelde ons, wat hij in Spanje en Marokko zag; maar tot aan den Evenaar geraakte hij niet. Streuvels en Camille Melloy bezochten Jerusalem, niet Leopoldstad. Felix Timmermans trok ‘naar waar de appelsienen bloeien’; de maniok en de banaan bleven hem onbekend. Vermeylen reisde door Rusland, niet door Oeroendi-Roeanda. Marnix Gijsen ontdekte Amerika, niet Katanga. Jonckheere's Tierra Caliente ligt in Amerika, niet in Afrika. Rogghé en Daisne zagen den Wolga, niet den Kongostroom. In tal van avonturenboekjes hebben de aztekenprinsessen meer succes dan ‘onze’ negerinnen. Onze kolonie, die (al ware het slechts door