De Vlaamsche Gids. Jaargang 30
(1946)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 496]
| |
De Hollandse reis (Voortzetting en slot)11. - J.A. DamanEn hier, achter de kleine deur,
de smalle trapjes op, hierboven,
is dit nu 't rustensinterieur
van éen die Holland's jeugd in schoven
hielp opbinden naar beste keur.
Het voorbeeld van de onderwijzer,
de vriend van kind en wetenschap,
niet éen naar hersenen wat grijzer,
of groter door een houten trap,
maar wezenlik een zonnewijzer.
Zijn rekenkunst was eerlik-zijn,
zijn sommen van-elkander-houden,
en zijn geschiedenis dat schijn
het nimmer won van die eenvoudig
de stippels waren van de lijn
waarlangs u, Holland, grootheid bouwde
die zonne toe, driekleurig goudig.
| |
12. - Simon VestdijkHet regent over Doorn,
op 't zand, tussen de dennen;
de wind, in zachte hoorn,
doet hoge trillers rennen.
Geen mensen op de weg -
je loopt zowat verloren;
het ooft, over een heg,
hangt zèlf zich te bekoren.
De villawoningen
gelijken wel aan hoofden,
van dode koningen
of stomme zinsberoofden.
| |
[pagina 497]
| |
Geen mens - alleen geruis
van rege' en windgeschuifel,
dat ooft, en, per abuis,
een stoel onder éen luifel.
M'n God., benauwend, is't,
of dit een helderziende
tot dekmantel en list
in schimmenhandel diende.
Hij zit achter een ruit,
om 't hoekje van een voorhang -
niet slechts de hond die luid
je aanblaft, spert de doorgang.
Hij typt, gebogen, lang,
en uit zijn vingers ratelt
de eindeloze slang
der woorden die hij natelt.
Hij schrijft, geschoren kruin,
de blikken blauw van zeeën,
en op zijn lip nog schuin
de zoen uit Galileën.
Soms, bijna met een lach,
neemt hij tabak en vlam aan,
speelt op de vleugel Bach,
en zegt dat Ina Damman...
Tot plots weer schalt de hoorn
en Nederland's verbeelding,
door Vestdijk, van uit Doorn,
zich boekstaaft, woest en weeldrig.
| |
13. - En voort gaat de reisEn voort gaat de reis, met de vaart
van het bloed, dat kamers en kleppen
uit, eensklaps weer het hoofd doorklaart
en geveerd de voeten doet reppen.
| |
[pagina 498]
| |
Vertrekken! O wonderbaar woord,
wegpoetsen de roestige vlekken,
het hele verlede' overboord
en de Hemel opnieuw ontdekken I
En wacht je hetzelfd' overal -
wat telt is de gang, de beweging,
en de droom, hoe of 't Eens zijn zal,
die getrouw daar telkens bij meeging.
| |
14. - HotelsO malle hallen van hotellen,
jullie kunnen het mooist vertellen:
van rijke vrouwen met zwart haar,
verschenen en verdwenen, maar
die levenslang je blijven kwellen!
Ach zalen om te dejeuneeren!
Eens zag ik er Eline Vere,
gewaterverfd als, blindend blond,
tot we vername' uit obersmond:
Miss So-and-so, der M.P.Ga naar voetnoot+, heren!...
En 's nachts, in lakeloze bedden,
op bandeloze autopedden,
trap aan, trap uit, o droom, o dwaas -
daarbuiten Canadees geraas,
maar YMCA blijft jouw zieltje redden!
| |
15. - Moderne CassandreDear, Bill, schrijft ze, kom toch
kwik bek zu mir uit SchuimenGa naar voetnoot+!
Maar Bill moet nieuwe Träume
gezien hebben - en och!
voldoende battle-dresses,
en 's nachts is 't weer éen rel,
met Jantjes en met messies,
om schaam je: foei, die lel!
| |
[pagina 499]
| |
Maar als de boten gaan
zie ik ze vast al staan:
dear Bill, het schuim, en Jan, en snikken -
en nog, na vijftig jaar,
trots dovigheid en staar,
soms mummelen, en eensklaps slikken!
| |
16. - BepsWat hier tans desolaat
nog rechtstaat, doods en ijl,
als opgraafsels langsheen de Nijl,
was eens je straat.
Waar 't hier nog kraakt van 't glas,
al staat zacht gras gezet
waar eenmaal het plaveisel was,
zong toen je tred.
En hier dit gapend gat
(mijn God! waarom schreeuw ik je naam?)
hield eens als lachend raam
je beeld omvat.
En plots - mijn adem hort -
daarboven?!... Maar 't is maar
het pleister dat alsmaar nog naar
beneden stort.
Ik vlucht, ik vlucht, slechts steen,
geen dier, geen mens, geen magen,
om aan te klampen en te vragen:
wààr is ze hèèn?!
Zij, eenmaal mijn vriendin,
ééns, in de blijde dagen,
en tans versleept, of dóód geslagen,
omdat Jodin...
| |
[pagina 500]
| |
Maar dan, gerechte Heer,
ziet zij weer lachend neer,
zit zij weer lachend in
tussen Uzelf en Haar,
van iéder volk de Koningin,
nietwaar?!
| |
17. - HeimweeEen klein gedichtje maar
en enkel om te zeggen
dat in die beste waar
zelfs ik het niet kan leggen
wat mij tans diep en zwaar
ligt in de ziel te wegen:
het Leidse Plein zo klaar
en ik éen hang naar regen!
Met kinderlik gebaar
nu slapen en in sluimer
al minder minder ruimer
en nog alleen met haar
mijn vrouw en trouwelinge
van oude dingen zingen...
| |
18. - Bij TineDe Oosterbegraafplaats, een Zondag,
toen het schoons van de zomer nóg
schoner weer blond over de grond lag...
Tussen twee bome', als een Van Gogh,
vlamd' Amsterdam bleek in de verte,
terwijl hier, verblauwd en inerte,
een lamplicht van eeuwigheid zeeg.
Een mond sprak nog, maar de stem zweeg.
We wandelden tussen de zerken,
een pad langs, dat vreemderwijs leidt
achteruit in die eeuwigheid.
En 't waren als zoveel boekwerken
die daar dooreen lagen gespreid...
| |
[pagina 501]
| |
Toen wees ons de hand der bewaarder -
en de plek werd plotseling klaarder,
terwijl hij deed als éen die wijdt -
de roman van jouw droom en leven.
'k Zie nog, omkijkend in die drove,
de strekking van je gipsen hand
naar mijn neergelegde chrysant...
| |
19. - De terugreisEn weer nu de vreugd van het scheiden -
hoe wonderbaar vreemd telkenmaal:
als wagens beginnen te glijden
en je hart gaat schaatsen op staal!
't Is of plots zich al 't schoone en blijde
saamvoegt tot een stralend totaal -
gladiolen in 't hart van de heide,
en de zee - de slip van een sjaal!
Je drukt het verliefd als een ruiker
nog een lange keer aan je hart -
maar hoor, onder 't spoor loopt een duiker,
met een zacht geborrel van smart.
En is die des middags gezwollen
tot de stroom die twee landen scheidt -
het leven verschuift weer de rollen,
voorbij is de zomerse tijd,
de wateren gaan eensklaps stollen,
en verlangend loop je te hollen,
door de nacht naar de overzijd',
waar je vrouw 't eten heeft gespreid.
| |
20. - TerugblikO kaart aan de wand
met die smalle strook land
waar ik zekere uren
zo peinzig naar zit te turen -
ik weet het wel dat een mens
liefst het rijk van zijn wens
waant óver de grens.
| |
[pagina 502]
| |
Want niet éen idool
van de straat of de school,
of bij nader bekijken
moet het verschromple' en bezwijken -
en zo, o land op de kaart,
heb jij vast ook de waard
maar der mensenaard.
Maar zonder idool
is het leven een dool,
en van alle voorbeelden
die menselik schoons verbeelden,
lig jij Nederland,
klaar ende kant,
voor de hand!
Johan DAISNE |