| |
| |
| |
Van den hak op den tak
Ingewilligd verzoek
Voor die enkele maal zijn niet Hinderyckx en Winderyckx in het Land van den Hak op den Tak bijeengekomen, maar Karel Jonckheere, voorstander van het Land van den Fazant en het Hert, en Jan Schepens, tegenstander van het Land van den Glimlach.
En zij voerden het volgende gesprek:
JONCKHEERE: Mag ik u ter overweging geven uw J. te laten vergezeld gaan van een S? Men vraagt mij allerwegen of ik het ben. Is dit vleiend of misprijzend, ik weet het niet...
SCHEPENS: Hinderyckx zegt me dat het vleiend, Winderyckx dat het misprijzend is. Den lof moogt ge deelen, de blaam weze voor mij.
JONCKHEERE: Teeken de goede met J.S. en de mindere met J. als overgangsmaatregel, om stilaan heelemaal tot J.S. te komen...
SCHEPENS: Laat me dan maar dadelijk Js. worden! En ik reken verder op medewerking van J.! - K.S.J.
| |
Vriend van Romain Rolland
- Hinderyckx, men vraagt me, of ik geen lid zou worden van de Belgische afdeeling van ‘De Vrienden van Romain Rolland’. Romain Rolland heeft het alleszins verdiend, over de gansche wereld vrienden te tellen. Maar hij staat niet alleen; hij is niet de eenige Fransche schrijver, dien ik waardeer, ik vind hem volstrekt niet den grootste. En dan zijn er nog de auteurs uit andere litteraturen, en uit de onze ook enkele; en dan heb je de schilders, de componisten, de beeldhouwers, de bouwmeesters: het wordt een uitgelezen internationaal gezelschap. Daarom aarzel ik; mijn sympathie voor den ‘pêcheur d'hommes de Villeneuve’, zooals Panaït Istrati (ook voor dien zou een vriendenkring gewenscht zijn!) hem terecht noemde, mag niet die voor andere figuren van beteekenis in den weg staan. En ik kan toch geen lid van een paar honderd vriendenkringen worden; de huidige samenleving bindt ons al genoeg. Ik word dus geen lid; maar ik zal Romain Rolland nog eens in mij laten leven, ik zal hem eens opnieuw lezen, in alle stilte, au-dessus de la mêlée...
- Het beste middel, om hem wat minder te ‘bewonderen’; maar om hem naar juister waarde te schatten, zei Hinderyckx, die nu ook eens het laatste woord had, zonder dat de in tweestrijd verzonken Winderyckx het gemerkt had, een bewijs dat deze het met zichzelf nog niet eens was. - Js.
| |
‘In den dwaaltuin van den taaltuin’
Deze rubriek vind ik de interessantste uit het weekblad ‘Spectator’, zei Winderyckx. ‘Het Land van den Glimlach’ doet mij te veel aan zekere Goebbel- | |
| |
sche propaganda denken. Voor geen geld ter wereld zou ik langer dan vijf minuten in een spraakkunst willen neuzen, ze mag van dr. De Baere of van om het even wie zijn; maar ‘in den dwaaltuin van den taaltuin’ wil ik desnoods langer vertoeven...
- Je wil dus geen lessen in de spraakkunst meer leeren, Winderyckx, maar elke week laat je je door den Philoloog de les lezen.
- Die weet ten minste de pil te vergulden. Philoloog kan beter zijn koopwaren aan den man brengen.
- Het is altijd beter aan den man, dan aan het kind; en het zou nochtans het tegenovergestelde moeten zijn. Het succes van rubrieken als deze bewijst, dat de volwassene een verloren tijd heeft in te halen.
- In ieder geval een feit is zeker, dat Philoloog nuttiger werk verricht met deze zijn rubriek, dan moest hij zélf een spraakkunst hebben samengesteld.
- Maar stel je nu eens voor, dat hij inderdaad ook een spraakkunst op zijn actief hééft.
Wel, ik heb er mijn Intelligence Service nog niet op uitgestuurd om er het fijne van te weten; maar wie Philoloog ook zijn moge, zijn ‘Taaltuin’ bewijst, hoe flink men om het even welke wetenschap kan opdienen, als men niet opgejaagd wordt door een ministerieel programma en een tirannieken uurrooster. - Js.
| |
Over spraakkunst sprekend
- Terwijl we het nu toch over spraakkunsten hebben, van die van den normaalschoolleeraar Sleeckx tot die van den normaalschoolleeraar Geens, vind je het ook niet, dat leerboeken vlugger verouderen dan belletrie? Daar heb je nu de jongste ‘Nederlandsche Spraakkunst’, door H. Geens (Uitg. De Boeck, Brussel).
- Een nieuwe spraakkunst, in de nieuwe spelling, zeker? onderbrak H., opgetogen.
- Neen, een nieuwe spraakkunst, nog in de oude spelling (wat bijzaak is), maar in den nieuwen geest (en dit is hoofdzaak). De voorbeelden zijn gehaald uit het werk van allerlei Nederlandsche en Vlaamsche auteurs, ook de jongste ontbreken niet. Ik zag zelfs een citaat uit ‘Dietsche Warande en Belfort’...
- En geen uit ‘De Vlaamsche Gids’?
- Neen, die is nog te... groen. Nog niet classiek en klassikaal genoeg. Maar alle gekheid op een stokje, laten we deze nieuwe spraakkunst op gejuich onthalen.
- Elke piepjonge spraakkunst stemt mij vol hoop en ik zeg telkens (en ik moet het nog al dikwijls zeggen; want er verschijnen vele spraakkunsten): nu zal ons volk eens eindelijk wat minder fouten schrijven. Er zijn jammer genoeg te veel regels en daarenboven nog veel te veel uitzonderingen.
- Ik voel niet veel voor nieuwe spraakkunsten, zei W., omdat zij gecommercialiseerde wetenschap zijn; mijn sympathie gaat veel meer naar oude, beduimelde, vuile, afgedankte boekjes, waarvan de auteurs samen met den datief
| |
| |
verdwenen of alleen nog in versteende vormen overblijven. Spraakkunst is taalwet, ik verkies het leven.
- Elke nieuwe spraakkunst is als een verrukkelijke droom, jubelde H.
- Elke oude, wat er nog overblijft van dien droom, zuchtte Winderyckx. - Js.
| |
De nieuwe spelling
- Zul je nu ook in de nieuws spelling gaan schrijven, Winderyckx?
- Gaan knoeien, bedoel je?
- Dit hangt van jou slechts af, zeg.
- Ik zal nog wat wachten en intusschen dr. J.L. Pauwels' brochure over de ‘Nieuwe Spelling van het Nederlands’ (Uitg. De Sikkel, Antwerpen) instudeeren. Ik ben er voor noch tegen, en ter wille van de eenheid wil ik wel wat Hollandse jenever in mijn Vlaamse taaldrank gieten. Maar ik stel me voor, dat 18-jarigen er met wellust zullen in onderduiken... en allicht verdrinken. Tot ook zij eenmaal tot het besef zullen komen dat het leven en de natuur (en taal is daar de menschelijke expressie van) nu eenmaal niet eenvoudig zijn.
- Jammer, dat men maar half vereenvoudigde, vond H.
- De Spellingscommissie deed daarin zeer wijs, zoo zullen ten minste ook onze achterkleinkinderen de gelegenheid krijgen tot het koesteren van vereenvoudigingsplannen. Laat den eene zich warm maken voor postzegels, den andere voor nieuwe spelling; mij kan het niet schelen of deren, als ik maar mag filosofeeren.
| |
Het jaar van de vijftigjarigen
- Ik meen, zegde Hinderyckx, dat we nog nooit zooveel vijftigjarige auteurs hebben mogen vieren als dit jaar.
- Inderdaad, grinnikte Winderyckx, het fameuze fin-de-siècle was een vruchtbare moeder.
- Kijk eens, de belangrijkste figuren van ‘Ruimte’ en ‘'t Fonteintje’, allen geboren tusschen 1890 en 1900 en de meesten in 1896, doceerde H., onverstoorbaar kalm.
- Moeder ‘fin-de-siècle’ heeft naast volgzame bloedjes ook meer dan één rebel gekweekt...
- ...als alle goede moeders, zalfde H.
- Men kweekt maar het bloed, dat men zelf bezit.
- Twee dooden zouden dit jaar 50 zijn geworden, voorwaardelijke wijze physisch gesproken, maar aantoonende wijze geestelijk: want hun werk leeft nog.
- Ik haal Lapalice, of, liever, neen, Lazarus.
- Haal jij maar. Ik bedoel Paul van Ostaijen en Alice Nahon.
- Hoed af voor Paul van Ostaijen, den man, die van ons beroemde hoedemakers maakte...
- ...en ons in zijn ‘Alpejagerslied’ onze zooveelste reïncarnatie gaf...
| |
| |
- Neen, alleen een winkel. Nu hebben we een tribune in een nieuwe huid. Zijn we werkelijk niet van de familie van Rodica en Dodica, van de meisjes van Honoloeloe, Pampelune en Milwaukee, van Ahasverus, Wieske Veyt, Samuël Simrock, van Gaston met zijnen basson, van den luien Badelon en den neerstigen Boekuil, van Johannes Polyfotista en Ivan Michailovitsj Daisne-Doxa en van nog zooveel andere fantasten zonder geld en weerga? Ik wil Van Ostaijen herdenken, een van onze geestelijke vaders, den man van de ‘twee vaderlanden’ Antwerpen en Brussel.
- En laat mij Alice Nahon gedenken, de zachte, de teere...
- Ja, bestel je maar onmiddellijk een kostschoolbakvischjesmentaliteit en dito uniform...
- Kom, suste H., we zullen ons hier beiden op het terrein ‘Gezelle’ kunnen verzoenen.
- Nu, elk dan een Gezelle-knipsel naar eigen formaat. Voor jou de sentimenteele Gezelle, zooals Alice Nahon hem zag; en voor mij de virtuoos Gezelle, zooals Van Ostaijen hem ontdekte.
- Onder de vijftig jaar zijnden of wordenden heb je Gaston Burssens, van Ostaijens trouwen paladijn, die graag in de schaduw van zijn heros vertoeft en toch zichzelf weet te blijven...
- ...en Achilles Mussche, dien men langen tijd de gestalte van Wies Moens voor de voeten gooide, die er óver stapte, en zijn eigen Gentschen stijl volgt...
- ...en ten slotte Reimond Herreman, den goeden dichter...
- ...dien we deze maal nu eens gerust zullen laten, zei Winderyckx. Lieve hemel, de schrijf- en spreekindustrie zal het niet onder de markt hebben. En dan resten er ons nog een paar, die dezen zomer zestig jaar worden, ze zijn wat ‘zwart’, ik weet niet in welken graad.
- Op dien leeftijd wordt of is men gewoonlijk grijs of wit, meende H., argeloos of sluw.
- Hun ‘viering’ zal ‘intiemer’ geschieden of niet; 't is hun eigen schuld; maar het vele goede dat ze vóór 1940 presteerden blijft natuurlijk goed, eindigde W. Met het beeld van Felix Timmermans en Lode Monteyne vóór oogen namen de beide vrienden afscheid van elkaar... - Js.
| |
André van Acker,
van wien we ons in nr. 1 afvroegen of hij iets met Achilles Van Acker had te maken, was de zoon van den bekenden Brugschen kunstschilder Flori Van Acker.
Een lezeres en twee lezers deelden ons mede, dat André Van Acker op 1 April 1889 werd geboren en op 1 October 1921 overleed, en dat hij in 1914 een studie liet verschijnen: ‘Moments d'extase devant Memlinc’. - Js.
| |
| |
| |
De zwaluw en de wijsheid
- Welhoe, zijt gij nog niet naar het nest, kleine zwaluw?
- Eerwaarde Uil, men zegt dat gij de Wijsheid zijt. Ik had zoo graag de wijsheid met eigen oogen aanschouwd. Maar ik vond U niet bij dag.
- Wat zie ik, een witte zwaluw?
- Ja, Heer, ik ben geen zwaluw gelijk de rest.
- Maak u maar vlug weg, onvoorzichtige kleine! Weet ge dan niet dat ik mij met vogelen voèd? Ik vang ook de zwaluwen, de zeldzame gelijk de overige. Maak u weg, want ik heb nog in geen twee nachten gegeten! - N.
| |
De draak en de sim
- Waar verbergt zich die leelijke deugniet? Wee hem als ik hem te pakken krijg!
Zoo raasde de draak Ernst tegen Sim de Humor. Die zat veilig op den rug van Ernst, daar waar de huid zóó dik is dat hij hem niet voelde. - N.
| |
De dog en de egel
De dog die zooveel stieren tot staan bracht, deinsde nu zelf terug voor zóó'n zwak, maar stekelig dier...
Moraal: Sterke tanden gaan dikwijls gepaard met een gevoeligen neus. - N.
| |
De arend en de glimworm
Een vischarend die zijn weg verloren had zag een glimworm op een boom kruipen.
- Wat een raar vischje, zei hij.
- Ik ben geen vischje, maar een worm. En zoo ge mij durft raken...
- Ik kan u niet gebruiken, maar wel uw lantaren. Daarmee kan ik misschien mijn weg terugvinden. Hap! En hij slokte hem op. - N.
| |
Lady Amherst en de niksen
In heel het woud was er geen varen, geen orchidee die met de vederpracht van Lady Amherst konden wedijveren. Daarom beschermden haar de woudgeesten als een kleinood.
Zekeren dag zag ze pluimlooze wezens die in den stroom helsch leven maakten.
Waren het apen, witte apen? Het waren niksen. Lady Amherst verwijderde zich.
Waarom verbergt zich de distinctie voor de levensvreugde? - N.
|
|