De Vlaamsche Gids. Jaargang 30
(1946)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 423]
| |
Fransch-Belgische letterenSuzanne Lilars ‘Burlador’... of de getemde Don JuanSinds Tirso de Molina, man en monnik, zijn El burlador de Sevilla y convidado de piedraGa naar voetnoot(1) de wereld inzond en voor Don Juan de triomfantelijke reis door allerlei literaturen heen begon, hebben honderden mannelijke dichters en dichterlijke mannen, uit een soort van begrijpelijke jaloerschheid allicht, er zich in gedicht, roman en drama op toegelegd het prototype van den Aartsverleider naar den duivel te wenschen; of, op afstand den onoverwinnelijken màn in hem bewonderend, accentueerden zij naar hartelust Don Juans demonisch karakter. In haar drama in drie bedrijven ‘Le Burlador’Ga naar voetnoot(2) eerbiedigt Suzanne Lilar den fellen glans, dien Tirso's genie aan de door hem geschapen Don Juan-mythe verleende; maar ze heeft er zich niet door laten verblinden en een Don Juan gecreëerd, die aanvankelijk zijn traditioneele rol speelt en Isabella overwint, doch ten slotte - ik zal niet zeggen haar ondergeschikte en haar gevangene, al heeft het er wel een trek van weg - haar even-waardige, haar trouwe partner wordt tot in den dood. In een tijd van vrouwenemancipatie als de onze is het logisch, dat een vrouw beproeft om Don Juan te normaliseeren en tot zijn gewone menschelijke gestalte te herleiden. En mevr. Lilar heeft naar Don Juans diepste zielenroerselen gepeild, om ook den mensch uit het monster te halen en de door verschillende schrijversgeslachten te strak getrokken grenzen tusschen goed en kwaad wat losser te schetsen: eveneens logisch in een tijd, waar de psychanalyse een nieuwen en even onverkwikkelijken blik heeft gegund in 's menschen verborgenste diepten. De auteur laat Isabella aan Don Juan zeggen: ‘Les hommes vous détestent. Ils s'écartent de vous comme d'un maudit’. Met een vrouwelijk en quasi moederlijk excuus noemde ze hem bijna ‘L'ange du Démon’; maar haar fijne intuïtie hield haar van dien mannelijken rebellendurf terug, en wijselijk heeft ze den schijn van Tirso's Juan-mythe geëerbiedigd. De heldin Isabella, haar medium, onthult evenwel haar spontaan-vrouwelijke bedoeling: het zwakke geslacht te wreken door Don Juan uiteindelijk te temmen. Maar mythen zijn taai; en al leven we in een tijd, die zelfs in Caïn, Judas, Nero, Caligula, Pilatus en andere klassieke monsters haar rehabilitatiemogelijkheden zoekt door er een greintje menschelijkheid in op te sporen of door eenvoudigweg in demagogische brani-achtigheid de rollen om te keeren, toch slaagt niemand er in, het door de eeuwen gestereotypeerde volledig te verdraaien. Als moderne poëtische zielsontleding houdt Suzanne Lilars stuk kloek stand | |
[pagina 424]
| |
tegenover Tirso's stevige 17de-eeuwsche tooneelmachine; en dit is wel het beste bewijs van haar kunnen; maar wat de typeering van den Verleider betreft, heeft het derde bedrijf (Don Juans ‘bekeering’, zijn plotse geschiktheid tot het trouwe partnerschap; dus Isabella's triomf èn op den Spaanschen aartsvlinder onder de mannen, èn op al de andere vrouwen) me niet overtuigd. Don Juan is er zijn legende ontvlucht en van een verweekelijkte sentimentaliteit, die me terug naar Tirso's Burlador doet verlangen, ondanks al diens kunst- en vliegwerk, stijlhouterigheid en pompeuse pseudoclassieke ornamentiek. In Suzanne Lilars stuk mis ik Tisbea en Don Juans vader, in Tirso's werk Dona Mariana, Dona Mercedes en de achtjarige Rosaline (haar gesprek met Don Juan: een ware vondst!) Ook Tirso's stuk kan niet volmaakt worden genoemd. Maar hij is meer een tooneelman, tot in zijn knepen toe. Mevr. Lilar huldigt een andere tooneelconceptie. Zij noemt haar werk een ‘essai de poésie dramatique’. Als dusdanig hecht zij veel minder belang aan plastiek en actie dan aan de muzikaliteit van haar taal en de zielkundige karakterontleding. Niet wat men voorstaat, maar hoe men het uitvoert, is van essentieel belang. En door ‘Le Burlador’ bewijst de schrijfster voldoende haar theorie in een levende praktijk te kunnen omzetten. De zeven vrouwen uit haar stuk (de verschillende leeftijden, standen, karakters, geestesgesteldheden) zijn alle rijk verscheiden en buitengewoon genuanceerd belicht. De mannelijke rollen vervullen hier een meer secundaire taak, behalve Don Juan natuurlijk, wiens evolutie volledig wordt ontleed. Ik wil ten slotte nog wijzen op mevr. Lilars rijke en harmonieuze tooneeltaal, die de verworvenheden van de Fransche classieken zoowel als van de impressionnisten en symbolisten niet versmaadt, op haar levensinzicht en -wijsheid, zich uitend in meer dan een schitterend aphorisme, op de voor een vrouw ongewone durf om de troebele gebieden der zinnelijkheid te onderzoeken en op den soms overdreven lof van het Vleesch ten koste van den Geest, op een paar te opzettelijk lang uitgebate vondsten (het handen lezen, bijv.). Dit debuut roept, als verschijnsel, Maeterlinck's ‘Princesse Maleine’-tijd voor den geest. Moge mevr. Lilars verder werk zulks bevestigen! Een Belgische hoog-geestelijke tooneeltraditie wordt voortgezet. Twee mannen: Maeterlinck, Crommelynck, en nu een vrouw: Suzanne Lilar. | |
Victor van der EeckenZelfs als men niet weet, dat Victor Van der Eecken een sympathieke, Franschtalige Gentenaar is, ruikt, ziet, hoort en ondergaat men de Gentsche atmosfeer reeds van de eerste bladzijde af van zijn boekje ‘Rien qu'une ville’. Hij schetst er de verschillende aspecten van, zooals vóór hem zoovele Gentsche schilders, etsers en teekenaars ze reeds gesuggereerd hebben. En Van der Eeckens kijk op menschen en dingen laat niet den minsten twijfel nopens zijn afkomst toe: hij is van de ‘familie’ waarvan zoovele Gentsche auteurs (‘flaminganten’ zoowel als ‘franskiljons’) deel uitmaken, van het ras der verteederde spotters. | |
[pagina 425]
| |
Hij laat zich door zijn vrienden ‘Tito’ Van der Eecken noemen (Tito, zonder den maarschalkstitel van den Zuidslavischen partisanenleider). Daar is misschien wel wat dandyisme mee gemoeid, maar toch vooral kinderlijke opgetogenheid. Van de stad Gent geeft Van der Eecken een psychologisch-dichterlijke doorsnede, een panorama niet in enkele groote lijnen, maar in een mozaïek van zeer precieuse en zeer speciale instantaneetjes. Maar vergis u niet, lezer(es), aan zijn foto-shopstijl; V.d.E. is beter, oneindig veel dieper dan de knapste fotograaf. Al heeft het er den schijn van, dat hij u een albumpje wil aanbieden, een reeks éphémérides of verloren hoekskens, ge zult alras ondervinden, dat de blik van den auteur veel verder reikt dan de oppervlakte. Goede journalistiek, zeker; maar ook Gentsche Comédie Humaine in microscopisch kleine blokjes. Met zijn airs de rien du tout, met zijn volubiel gepraat van levensgenieter en filozoof à la Gaston Colle, bezit V.d.E. een benijdenswaardig talent van chroniqueur en goedmoedig menschenkenner, die onzen en zijn tijd niet wil verliezen met Balzaciaansche romanconstructies. Zijn liefde voor zijn stad is zóó groot, dat ook hij durft overdrijven in het voordeel van Gent en in het nadeel van de Gentenaars. Maar hij is de eenige niet, die zich daaraan bezondigt. Ik hou van ‘Rien qu'une ville’, dezen roman-in-prozagedichtjes, dit panopticum van sarcastisch en toch niet eenzijdig bekeken Gentsche burgerluitjes, deze leuke mengeling van stadszichten, tranches de vie en levenswijsheid. Victor Van der Eecken, Franschtalige ‘broer’ van Richard Minne e.a., ik ben blij uw werkje te hebben gelezen, ge zijt van de ‘familie’. Ik heet u welkom, in afwachting dat ik u ook ‘Tito’ mag heeten. | |
Dr. Gontran van SeverenVóór 1940 had ik in het tijdschrift ‘Le Flambeau’ studies over Corneille, Faguet en Thibaudet gelezen, onderteekend met dien expressieven naam. What's in a name, zei Shakespeare reeds. Een Vlaming, die zich voor Fransche literatuur interesseerde?... In een land, waar Walen soms Frans Depooter heeten en Vlamingen Robert de Namur, is men dit nooit zeker. ‘Gontran’ klinkt aristocratisch en franskiljonsch, ‘van Severen’ gewoon-burgerlijk, en sinds Joris of George van Severen ook Vlaamsch-politisch. In Vlaanderen liggen politiek en literatuur vaak zoo roekeloos dicht bij elkaar. Daarom: het beste was, er voorloopig niets over te zeggen. ‘Cyriel Buysse - Extraits Choisis, notice et notes de M.G.V.S.’ bracht een paar jaren geleden de eerste opheldering. En ik dacht: Buysse, die van meer dan één Gaëtan en Cie in zijn minder bekende, want minder geslaagde burgeren nobiljonromans een weinig geflatteerd portret schilderde, heeft dan toch in dezen sympathieken Gontran - een degelijken doctor en burger, vermoed ik - een verkleefden ridder-met-de-pen gevonden... Dan gaf de ‘Office de Publicité’ Gontran Van Severens flinke studie over Karel Van de Woestijne. Na een daad van piëteit tegenover Buysse, den demo- | |
[pagina 426]
| |
cratischen aristo, een aandoenlijke hulde aan V.d.W., den aristocratischen democraat! Waar zoovele Gontrans en andere Van Severens er op uit waren (of zijn) om te scheiden, wat geestelijk naast elkaar staat, verdient dr. Gontran Van Severen, zijn naam alleen reeds is een synthese, daar hij de tegenstrijdigheden verbindt, onzen vollen lof, om de wijze, waarop hij Verhaeren, Maeterlinck, Gezelle, Van de Woestijne, Vermeylen, Fernand Séverin, Baudelaire, Valéry e.a. in één zelfde schoonheidslicht bekijkt. | |
Simone BergmansHetzelfde schoonheidsverlangen heeft de auteur van ‘Moi, ce malade’ bezield, toen ze ‘Rencontres - Musique et littérature’ (Office de Publicité) schreef, opgedragen aan de nagedachtenis van Charles en Paul Bergmans, haar grootvader en haar vader, beiden bekende musicologen. Erfgename van een stevige cultuurtraditie, put Simone Bergmans hier uit de schatten van geest en gemoed. Haar werk getuigt van eruditie, een eruditie die niets nieuws meer brengt, maar didactisch èn esthetisch, geleerd èn gecultiveerd is; eruditie die een tweede natuur werd. Vulgariseerend i. pl. v. baanbrekend. Niet meer het nuttige, maar het mooie, sierlijke weten. Zij bouwt geen tempel meer op; maar kent de kunst hem te bewaren en Schoonheids eeuwig vuur te onderhouden. Bewaarderkunst, vrouwenkunst. | |
Jeanne PlateauEn ik denk aan enkele Gentsche patriciërshuizen, waar een eeuw stoffelijke en geestelijke weelde tal van private musea oprichtte die voor het oog van de profanen gesloten blijven en waar het goed is met gastheer en -vrouw over dergelijke onderwerpen te praten. En in verband met dit alles heb ik, belust op een volledige gamma van geestelijke genietingen, ook enkele gedichten opnieuw gelezen uit den posthumen bundel van Jeanne Plateau, kleindochter van Joseph en dochter van Felix Plateau, dichteres en akwarelliste: zij ook, zoo vertrouwd met de onmerkbare kunstgrensgebieden. Het is vandaag juist 9 jaar geleden, dat ze stierf...
Gent, 6 Mei 1946 Jean BAUDOUX |
|