Menschen ploeterden met hun lichaam in het verschrikkelijke en tóch droomde hun geest van het sublieme. In een langzame en geraffineerd wreede ontaarding zijn ze, helaas, vergaan. Wie zal hun droomen, hun S.O.S.-kreten opvangen en ze gestalte geven? Patmos wacht op Johannes.
Kunst en Literatuur komen steeds laat; evenwel nooit té laat; het zijn herfstverschijnselen. Laten we intusschen nog wat van deze verwarrende, verbijsterende na-oorlogsche Lente genieten, om op ons verhaal te komen.
Wij leven nu eenmaal in de Lage Landen bij de Zee: dit is onze glorie en onze beperking. Wij, dwergen, werden in een heroïschen strijd gemengd; en we hebben ons als dwergen, als vliegen, als muggen, als bijen verdedigd. Ze moesten ons maar gerust hebben gelaten. En we zijn ook al wat sinds eeuwen die buitenlandsche sprinkhanenplagen, helaas, gewoon: zooals de duivel het branden. Daarom heeten onze twee meest volksgeliefde helden, niet Breydel, Artevelde of Anneessens (dit maken ze ons in de schoolboekjes wijs), maar Reinaard de Vos en Tijl Uilenspiegel. Zij waren beiden in den Weerstand, omdat ze er feitelijk altijd hebben in gestaan, en in de contramine ook. Dat is nu eenmaal ons en hun karakter. Balkansche Comitadji's of heethoofdige Spaansche pronunciamento-kraaiers bezitten we niet, neen, geen bandieten of roofridders, ten hoogste wildstroopers, smokkelaars en deugnieten. Ons ‘maquis’ hebben we in het struikgewas moeten organiseeren, bij gebrek aan wouden en gebergte.
Daarom vraag ik me dan ook af, of er hier wel een ware, nieuwe, groote Weerstandsliteratuur mogelijk is. Wij missen er den noodigen klankbodem (de bergen, wouden, etc.) en de noodige instrumenten (bandieten, roofridders, hidalgo's en Sancho's, Schwejks, Kozakken, dinamitero's en Fransche maquisards) voor. Weerstandsliteratuur zullen we meer dan waarschijnlijk weer uit het buitenland moeten importeeren.
We hebben geen Garcia Lorca, gelukkig ook geen burgeroorlog; maar moesten we een binnenlandschen brand krijgen (de hemel spare ons daar van!), dan nóg zouden we geen Garcia Lorca hebben; want onze Garcia's zijn veel te slim, te veel Reinaard en Uilenspiegel.
Poëzie en Kunst achter prikkeldraad en gevangenismuren gedijen niet goed. Men verliest er zijn laatste illusies, en wat beteekent nog schoonheid zonder illusies? We mogen ons nog gelukkig achten, dat de oorlog onze beste dichters heeft gespaard, maar zooals alle geluk is ook dit door den Dood overschaduwd. Ach, konden we Brunclair, Top, Van Baelen en Zielens en anderen maar terug tot het leven roepen.
Oorlog, Weerstand, Verraad, Maquis, Haat, zwarten en zoovele andere woorden: pas op, lezer(es), er zit springstof in; behandel ze met omzichtigheid.
Brugge, 1 Mei 1946.
Jan SCHEPENS