| |
| |
| |
[Gedichten]
Telefunken
op golflengte van de dood;
waaraan uw sferen hangen.
| |
N.V.
Ik ben uw richting in den dood
en geef verslag van elke stap
met ruggespraak en dieptelood,
opdat, wat in u resulteert,
volkomen zij en ongedeerd.
Gij vraagt nauwkeurig rekenschap.
Wij houden voeling als vennoot,
bij de voldoening van den dag,
van ons doorloopende verdrag.
Ik doe de avond dicht met lak,
dat in de horizonnen stak.
De nachten zijn tweemaal zoo groot
voor ons gezaamlijk overzicht.
Gij staat bij me, de oogen dicht.
Uw handen gaan door het rapport
en vinden debet noch tekort.
De morgen is een nieuw exploot
tegen het heden uitgebracht.
| |
Intermédiaire
Ontroeringen uit dit heelal,
die nauwelijks het woord aandoen,
zetten zich ijlings naar u om
| |
| |
in oergetal, de blinde som
van voor gij tot uw vormen kwam.
Ik kan er verder niets aan doen,
o wezen zonder tegenwicht
van levend bloed en licht,
vervloeiend aan de buitenzijde
van 't binnenst ingewijde,
door uwe spanningen gesticht.
Geen morgen meer bereikt uw oogen.
Gij zijt in eeuwig onvermogen.
Als doode bloemen is uw huid
Nu ik moet ademen voor twee,
verscherpen zich de sterren,
| |
Volmacht
Het was vannacht een vrouw, ik wist niet wie,
die zich ophield in mijn nabijheid.
Zij schonk mij volmacht en volkomen vrijheid
zelfstandig te beschikken over ons twee.
Om bij het samenzijn te ondervinden
dat ik dit kende uit mijzelf,
deze gedeelten in mijn handen:
armronding, voorhoofd, voetenwelf,
rugwervel, knieschijf en oorschelp.
Alsof ik u ontwierp ten brande
eener omhelzing die u stielp
elke verstrooming in het andre.
| |
Spirogeet
Ik zal u naderen door de riolen
en langs de voegen van de muur
in leege middagen, het uur
dat ergens in de straten wordt gestolen.
| |
| |
Gij zult alleen zijn en de deur
staat op een kier. Ik kom naar boven loopen.
Uw hart gaat hameren om het onmooglijke,
dat oogenblikkelijk gebeurt.
Ik zal op u in 't holste van de nacht
plotsling een zaklantaren laten schijnen.
Uw leden zijn verlamd; uw keel ontkracht.
Ge blijft staroogen lang na mijn verdwijnen.
Ook overdag ontkomt ge mij niet meer.
Mijn blik rust op u uit verborgen hoeken.
Gij gaat zóo zenuwslopend aan het zoeken,
dat ik u tot de avond enerveer.
Ik tik tegen de binnenkant der deuren
van kamers, die gij uitgegaan zult zijn.
Gij durft niet om te keeren; om de schijn
en uw figuur te redden hoor ik neuriën.
O spirogeet van onrust in het huis.
Jicht van onvrede langs de binnenwanden.
Pijnpunten, die kathodestralen zenden
en overal een perforatie branden,
waarmee eerlang de woning valt aan gruis.
| |
Rina Ketty
Zoo heeft het bloed door u gestroomd:
Rina Ketty zingt Montevideo,
ononderbroken donkerrood.
Ik heb met een stad in uw hart gewoond
en sliep in de zuidzee van uw schoot.
Mijn verlangen ligt naar u uitgestrekt
met scheepvaartlijnen, opgewekt
uit hongercentra, boot na boot
ligt in uw richting onderweg
op de leege landkaart van mijn hart.
G. ACHTERBERG
Uit: ‘Existentie’, te verschijnen bij Stols, Den Haag
|
|