| |
| |
| |
‘Public schools’ in Groot-Brittannie
EEN van de eigenaardigste en ook meest onlogische instellingen van dat bij uitstek onlogische land, Groot Brittannië genaamd, is wel de ‘public school’. De benaming zelf is onlogisch, want zoo er een algemeen grondbeginsel op deze scholen kan toegepast worden, dan is het wel dat zij geenszins openbaar zijn. Ontegensprekelijk hebben zij een voorname rol gespeeld in de geschiedenis van Engeland en het Imperium, alhoewel, zooals dit trouwens dikwijls het geval is geweest met de Engelsche instellingen, nooit een regeering van Zijne Majesteit den Koning er bewust aan gedacht heeft ze een dergelijke rol te laten spelen. Eenerzijds mogen zij er op bogen den zege verzekerd te hebben aan Groot-Brittannië gedurende de twee groote oorlogen tegen Duitschland. Anderzijds hebben zij bijgedragen tot het toebrengen van den genadeslag aan de klasse zelf, die zij geroepen waren te dienen en hebben zij, - de meening van hun voorstanders ten spijt, - den klassenhaat in de hand gewerkt.
De ‘public schools’ gingen niet ten onder en zullen niet ten onder gaan. Geleidelijk zullen zij zich vervormen tot iets nieuws. Want het Britsche volk weigert volledig met het verleden te breken. De plotse afschaffing van een traditie is één van de grootste zonden die een Engelschman kan begaan. Daarom ben ik er van overtuigd, U een onderwerp voor te stellen van het allergrootste belang, dat een helderen blik werpt op de jongste Britsche geschiedenis.
Opdat gij nochtans dit vraagstuk beter zoudt begrijpen, moet ik U verzoeken mij ver in het verleden te willen vergezellen, ten einde met mij den oorsprong van deze ‘public schools’ na te gaan. Dan zal ik vier en een halve eeuw overslaan en U dezelfde scholen voorstellen op het oogenblik dat zij een voorname nationale instelling werden, ten tijde van den befaamden Rector van Rugby, Thomas Arnold. Vervolgens ben ik van plan, U mijn eigen schoolherinneringen te vertellen, en den stempel dien zij op mijn bestaan drukten. Niettegenstaande het voor een Engelschman steeds gewaagd is, zal ik toch trachten even in de toekomst te kijken.
Op het einde van de vijftiende eeuw, ten tijde van Chaucer, woog de hervorming van het zedelijk gehalte van de Geestelijkheid op de schouders van William van Wykeham, dezen grooten kanselier van Engeland. Een nieuwe ketterij, die van John Wycliffe, tastte de grondvesten van de katholieke kerk zelf aan. Zij won niet alleen veld, omdat een elite het gezag van de leerstellingen van de kerk ging in twijfel trekken, maar ook omdat de eenvoudige burger zich meer en meer verontwaardigde over de verslapping van de tucht en het betreurenswaardig zedelijk gedrag van den gewonen priester en van de geestelijken. Het waren niet zoozeer de monniken of de plaatselijke parochiale geestelijkheid, wier gedrag aanleiding gaf tot dit schandaal, maar veeleer de massa leekebroeders, diakens en kloosterlingen van de Heilige Orden, over geheel het land verspreid, die allerlei werk verrichtten zonder eenig toezicht, tenzij dit van hun privaten
| |
| |
werkgever. Hun bezigheden worden thans door leeken waargenomen. Zij zorgden voor de boekhouding van handelaars, grondbezitters of beambten. Zij vertaalden documenten. Velen onder hen gingen van de eene betrekking naar de andere over, toegevend aan de luiheid en neigend tot de misdaad. Het huwelijk was hun ontzegd en zoo moesten zij den heilzamen invloed van een echtgenoote en van een regelmatig gezin ontberen. Overtraden zij de regelen van de maatschappij, dan waren zij nochtans slechts verantwoordelijk tegenover de Kerkelijke Tribunalen, die hun betrekkelijk lichte straffen oplegden, vergeleken bij die uitgesproken door de toenmalige rechters van Zijne Majesteit den Koning.
De toekomstige geestelijken werden in de ‘grammar schools’ onderricht. Hun leermeesters waren zelf geestelijken. Deze scholen spanden zich weinig in tot het vormen van karakters. Daarom besloot William van Wykeham een grootsche proefneming te wagen. Hij stichtte in de koninklijke stad Winchester een ‘grammar school’ van weergaloozen luister. Het bestuur werd toevertrouwd aan een Gardiaan, verantwoordelijk voor de tucht, en deze duidde een Rector en een toegevoegd Rector aan, alsmede negen Aggregaten, om de drie hoofden behulpzaam te zijn. De Gardiaan, de Rector en zijn Assistent stelden respektievelijk den Heiligen Petrus, den Heiligen Jacobus en den Heiligen Johannes voor, de negen Aggregaten de andere overblijvende apostelen; en ten slotte werden zeventig leerlingen uitgekozen, die de eersten zouden zijn om van het nieuwe onderricht te genieten, maar die ook tevens de zeventig discipelen moesten verbeelden die, twee aan twee, door Christus gezonden werden om zijn boodschap in de wereld te verkondigen.
Ik wensch dat u allen eens in de gelegenheid zult zijn te Winchester het statige gobouw te bewonderen, dat de groote Kanselier optrok om zijn leerlingen onder te brengen. Dit geschiedde gedurende een prachttijdperk uit de Engelsche bouwkunst en geen uitgave werd bij de uitvoering van het ontwerp gespaard.
Gebouwen met twee verdiepingen omringen de twee groote geplaveide binnenpleinen, met, in het midden, een vierkanten toren. Rondom één van deze binnenpleinen bevonden zich de stapelplaatsen, de bierkelders en de werkplaatsen van de metselaars. De vertrekken van de studenten namen drie zijden van het tweede plein in beslag, terwijl langs de vierde zijde een gebouw stond, dat alle andere overtrof. Het was een groote kapel met hooge en machtige steunbegen van de zuiverste gothiek. Haar statige aanwezigheid vulde geheel het gebouw met een plechtige stemming, die tot heden is blijven bestaan.
Welke de overtuigingen in zake godsdienst van de studenten van het Winchestercollege ook mogen zijn, uiterst zelden zijn zij, die den stempel van dat gebouw niet dragen. In den hoek van het plein bevindt zich een even indrukwekkende refter. Daar hebben, gedurende bijna zes eeuwen, de zeventig studenten hun maaltijden gebruikt. In grijzen bouwsteen is achter de kapel een klooster, met een prachtig klein koor, opgetrokken. Gedurende den Zomer werkten de studenten hier in openlucht en thans, bij blakende zon, gebeurt het nog dat een
| |
| |
meester uit de hoogere klassen zijn leerlingen naar het klooster leidt, om er een tweespraak van Plato of een rede van Cicero te lezen.
Ik kan U verzekeren, dat men geen beter geschikte stemming voor het onderricht der Humaniteiten kan wenschen, dan Plato te lezen, uitgestrekt in het gras en omringd door den statigen zuilengang van het oude klooster, terwijl een zacht zomerbriesje de bladeren van de boomen doet ruischen.
Winchester werd in 1382 gesticht. Koning Hendrik VI, tevreden over den door Wykehams bereikten uitslag, stichtte in 1440 te Eton een ander college, dat hij met even prachtige gebouwen begiftigde. Tot heden zijn deze twee instellingen de voornaamste ‘public schools’ van Engeland gebleven. Al zouden andere instellingen, jonger van oorsprong, een dag kunnen verdwijnen, toch ben ik er vast van overtuigd dat deze waarover ik U gesproken heb nog een lang bestaan zullen hebben. Want de traditie is hier zoo diep ingeworteld, dat geen enkele socialistische Regeering zou wenschen ze af te schaffen. Straks zal ik U zeggen welke de reacties waren van een afvaardiging socialistische Kamerleden, die gedurende den oorlog Winchester bezochten. Als de profeet Balaäm waren zij gekomen om te verwenschen en zij zijn gebleven om te zegenen.
Kort na hun stichting namen deze twee colleges van Winchester en Eton een nieuwe uitbreiding. Tal van edellieden, waaronder de meest gegoede en de invloedrijkste van het land, op de hoogte van het uitmuntende onderwijs dat er gegeven werd, zonden er hun zonen heen opdat deze zouden deel hebben aan de studie van de leerlingen. Zooals de gebouwen waren opgevat, ontbrak de noodige plaats om hen te herbergen en zoo namen zij, onder toezicht van de meesters, hun intrek in naburige huizen. Te Winchester werden deze studenten ‘commoners’ geheeten, en te Eton ‘oppidans’, omdat zij in de stad woonden. In de twee instellingen was het getal studenten, die van het kosteloos onderwijs genoten, nauwkeurig beperkt tot zeventig. Het onderricht was niet alleen aan de jonge lieden uit de streek voorbehouden, doch stond open voor leerlingen uit geheel het land.
Onder Koningin Elisabeth werd een derde school te Harrow gesticht door een rijken vrijboer, John Lyon. Hij bedoelde feitelijk een kostelooze ‘grammar school’ te stichten. Dat was zij ook gedurende een zekeren tijd, doch in den loop van de achtttiende eeuw werd zij, net als Winchester en Eton, een kweekschool voor de zonen van de gulden elite, zonder echter de kern van zeventig leerlingen te bevatten. Die van Winchester en Eton beschouwen Harrow steeds wat als een ‘nieuwe rijke’. Wanneer een ‘Etonian’ van de ‘andere school’ spreekt, dan bedoelt hij Winchester. Het omgekeerde is ook waar. Nochtans mag Harrow het recht opeischen onderricht gegeven te hebben, - zonder het minste gevolg echter wat de wiskunde betreft, - aan een strijdlustigen en tuchteloozen leerling, met name Winston Churchill.
Vooraleer de Grieksche en Ciceroniaansche Wedergeboorte tot ons eiland was doorgedrongen, steunde, op het einde van de vijftiende eeuw, het onderricht
| |
| |
op het onderwijs in het Latijn, Vergilius, Ovidius en enkele christelijke schrijvers. De jongelieden moesten Latijnsche verzen schrijven en prozateksten opstellen. In de klas droegen zij uittreksels uit Latijnsche schrijvers in Engelsche vertaling voor. Fransch werd slechts in enkele scholen onderwezen, ‘opdat de Fransche taal niet volledig zou verloren gaan’ was de ingeroepen reden. Zij is sprekend genoeg. Maar buiten de les-uren mocht geen enkele andere taal dan het Latijn gesproken worden. Gedurende verschillende eeuwen werd deze verbazende regel gesteund door gewelddadige geeselingen en in zekere minder belangrijke scholen werd een verklikkingsstelsel onder de leerlingen ingesteld, dat af en toe naar de Gestapo ruikt. Men moet echter indachtig zijn, dat het Latijn te dien tijde een groot praktisch nut opleverde. De diplomaat, de man van de wet, de openbare ambtenaar, de dokter, de boekhouder en de stadsklerk gebruikten allen het Latijn in de dagelijksche uitvoering van hun ambt.
Nochtans mag men niet beweren, dat de ‘public schools’ tot in de negentiende eeuw een instelling met nationale draagwijdte zouden beteekend hebben. Zij waren het voorrecht van een aristocratische minderheid, terwijl zij slechts een uiterst beperkte kans boden aan leden van minder gegoede standen, die bijzondere geschiktheden vertoonden om zich boven hun normalen rang te verheffen. Talrijk waren echter de zonen van de aristocratie die hun onderricht ontvingen in de ‘grammar schools’, naast jongelieden van z.g. ‘lager’ peil. Gedurende het bewind van Elisabeth, het gulden tijdperk uit de geschiedenis van Engeland, was de volledige afwezigheid van iedere laatdunkendheid in de betrekking van de klassen onderling een van de geheimen van de nationale grootheid. Het volstaat een stuk van Shakespeare te lezen om te begrijpen met welk een vrijheid van uitdrukking een edelman zich tot een waard van een dorpsherberg kon richten, of een dame van hoogen rang tot haar meid. In verschillende opzichten oefenden de ‘public schools’ een nadeeligen invloed uit op de verdere ontwikkeling van de sociale uitwisseling, alhoewel deze evolutie het onvermijdelijke gevolg was van de industrieele omwenteling, van den groei van het Britsch Imperium en van de daaruit voortvloeiende noodzakelijke uitbreiding van de leidende klasse.
Desniettemin zou het verkeerd zijn te veronderstellen, - zooals ik het bij den aanvang zei, - dat de Regeering in den beginne deze noodzakelijkheid begreep. De industrieele omwenteling liep ten einde, de bevolking van de Britsche eilanden had vijf en twintig millioen zielen bereikt en de kolonisatie van Australië en Nieuw-Zeeland was een voldongen feit, vooraleer Thomas Arnold Rector werd van Rugby. Men zou kunnen aannemen, dat de tijd van de Hervorming en het tijdperk van de naderende Democratie de verbetering en de vermenigvuldiging van de ‘grammar schools’, onder de stuwkracht van den Staat, zouden bepaald hebben.
In dit geval zouden de meest begaafde kinderen van de verschillende sociale klassen een gelijkaardig onderricht genoten hebben, zooals dat gebeurde gedurende het Tudortijdperk. Nochtans werd zoo een logische maatregel geenszins getrof- | |
| |
fen. De nieuwe richting bleek integendeel geheel ten gunste te zijn van de ‘public schools’ gevestigd volgens de oude beginselen van Winchester, Eton en Harrow.
Thomas Arnold had zelf zijn onderricht gekregen te Winchester, dat te dien tijde een tijdperk van verval doormaakte. De tucht was verslapt en de waarde van het onderwijs niet meer zoo hoogstaand als vroeger. De zorg die vroeger besteed werd aan de karaktervorming ontbrak. Toen hij dan te Rugby aankwam, besloot Arnold een nieuwen geest in de school op te wekken. Hij slaagde zoozeer in zijn taak, dat zijn opvattingen in geheel het rijk gevolgd werden en dat zij heden ten dage nog grootendeels toegepast worden in de ‘public schools’. Een van zijn voornaamste hervormingen was het invoeren van het prefectoraal stelsel. De school werd verdeeld in een aantal huizen, ieder bestuurd door een ‘huismeester’ of preceptor. Deze duidde vijf van zijn beste leerlingen, onder de oudste gekozen, als prefecten aan en vertrouwde hun in groote mate het beheer van zijn huis toe. In ruil voor de verantwoordelijkheden, die door de prefecten werden gedragen, mochten zij bepaalde rechten doen gelden. De jongste leerlingen moesten voor hen werken, hun boeken onderhouden, hun thee zetten of hen 's morgens wekken. Een voorrecht waarvan de prefecten genieten kwetst de geestesgesteldheid van het vasteland: hun recht lichamelijke kastijdingen toe te dienen aan de jongens die de regelen van het huis of van de school overtreden. Nochtans bestaat dat recht nog steeds, al wordt het minder toegepast dan toen ik jong was. Trouwens wordt het feit, in die omstandigheden geslagen te worden, geenszins als vernederend beschouwd. In feite tellen de ‘taaiste’ leerlingen met fierheid de slagen op, die zij in den loop van hun onderricht van prefecten en meesters gekregen hebben!
Dat prefectoraal stelsel legt het karakter van zeer jonge lieden een ernstige proef op, doch over het algemeen zijn de gevolgen eerder gunstig dan nadeelig. Dank zij het optreden van zijn prefecten, slaagde Arnold er in, tal van wantoestanden, die te Rugby heerschten toen hij er aankwam, uit te schakelen, te weten de brutaliteit, het drankmisbruik, de kansspelen en andere kenmerken van een ernstige tuchteloosheid.
Naar het voorbeeld van William van Wykeham interesseerde Arnold zich speciaal voor de kapel en voor de godsdienstige diensten, die er plaats grepen. Alhoewel hij in dit opzicht een kenmerkende strooming van zijn tijd volgde, toch is de invloed van de kapel heden nog merkbaar niettegenstaande het feit dat de godsdienst thans niet meer dezelfde overwegende rol speelt in het nationale leven als ten tijde van Koningin Victoria. Ik ben er van overtuigd, dat wie een collegekapel bezoekt, - welke zijn houding in zake godsdienst ook weze, - moeilijk aan een gevoel van verheffing zal ontsnappen, wanneer hij naar vijfhonderd jongens luistert, die er een van hun geliefkoosde congregatiehymnen zingen. Hier worden de aandoeningen niet in het gelid geplaatst, zooals dat het geval was bij een ‘Sangfest’ van de Hitlerjugend, maar kan iedere jongen zijn eigen geestelijke
| |
| |
gevoelens vrij uiten en toch tevens gewaar worden, dat hij een lid is van een groote gemeenschap.
Arnold moedigde ook de ontwikkeling aan van geleide spelen, alhoewel hij aan dit vraagstuk minder belang hechtte dan zijn opvolgers. Toen ik de school bezocht werd de athletiek op overdreven wijze vereerd. Te dikwijls werd een jongen als prefect aangeduid omdat hij opvallend bedreven was in de beoefening van de sport, en de ‘cricket’-kapitein van de 11 was een persoonlijkheid van grooter aanzien dan de schitterendste leerling van het college. Nochtans ben ik gelukkig te mogen bekennen dat sindsdien een verandering is ingetreden ten opzichte van een zoo overdreven richting, die vóór alles de lichamelijke vaardigheid wou eerbiedigen.
In het Victoriaansch tijdperk bood de hervormde ‘public school’ een gelegenheid aan de zonen van den toen opkomenden middenstand om toegang te verkrijgen tot de rangen van de leidende klasse. Samen kregen de vertegenwoordigers van den kleinen landadel, de houders van vrije beroepen en de nieuwe nijveraars hun onderricht; derwijze werd een uitgebreide en meer moderne aristocratie gevormd, die sterk genoeg was om te voorzien in de verschillende behoeften van de Regeering en van de Hooge Ambten, zoowel in Engeland als in het Imperium van Koningin Victoria.
Desniettemin bleef deze klasse, opgevoed volgens een ander onderwijsstelsel dan de massa, gascheiden van het overige deel van de natie. Daarenboven veroorzaakte de opvoeding van een jongen man in een dezer scholen danig hooge enkosten, zoodat de gezinnen met een beperkt aantal kinderen in de mode kwamen bij de leidende klasse, wier leden moesten ondervinden, dat zij zich zware geldelijke lasten oplegden. Heden kost aan de ouders de opvoeding van een jongen te Eton ongeveer 200 pond (35.200 fr.) per jaar.
Vooraleer het over de toekomst van de ‘public schools’ te hebben, meen ik goed te doen de herinneringen uit mijn collegedagen voor U op te roepen.
Een kleine jongen van twaalf jaar bevond zich in den loop van de maand September 1920 voor de eerste maal op het plein van het college van Winchester, waar hij zes jaren, - even gelukkig als nuttig, - zou doorbrengen. Fier op zijn nieuwe studententoga rezen zijn blikken naar den middelsten toren, die sedert twintig geslachten de volgelingen van Wykeham had kunnen gadeslaan. Nadat men hem den lessenaar getoond had in de zaal, die hij met veertien medescholieren moest deelen, was hij opgetogen over de ontdekking, aan de deur van een muurkast, van een oude lijst, een lijst die wel veertig jaren telde en waarop de naam van zijn vader stond, die hem daar was voorafgegaan. Dat hij geen smal lint rond zijn stroohoed zou mogen dragen vooraleer hij de school gedurende drie jaar had bezocht, was een van de eerste zaken die hij vernam, ook dat hij, zoolang hij geen prefect was, zijn hoed zou moeten afnemen om het centrale plein over te steken.
Zijn eerste jaar was bijzonder druk. Zijn herinneringen aan dien tijd keeren
| |
| |
vooral terug naar de karweitjes die hij volbrengen moest voor zijn prefect. De dag waarop hij trachtte met schoenpoets de knoopen van de uniform van dien meerdere te doen blinken, blijft hem bij als een van de ongelukkigste van zijn leven. Nog steeds herinnert hij zich de vlijmende woorden, die te dezer gelegenheid naar zijn hoofd geslingerd werden. Maar hij is nog steeds zeer fier, - de twijfel van zijn vrouw ten spijt, - op zijn geschiktheid voor het poetsen van de schoenen, die, naar hij beweert, ver de normale handigheid van een gewoon sterveling te boven gaat.
Hij herinnert zich nog zeer levendig tweemaal afgerost te zijn geweest. Zijn eerste zonde bedreef hij toen hij over het cricketveld stapte, waarvan hij de bestemming niet kende. De tweede maal had hij een bal geworpen op een wijze, die een gentleman onwaardig geacht werd. Koppig houdt hij staande dat hij tweemaal onrechtvaardig werd gestraft, maar hij heeft de voldoening te weten, dat zijn eerste beul een gevangenis langs de binnenzijde mocht bekijken en dat zijn tweede thans kostganger is van een krankzinnigengesticht. Later werd hij nog onder de hand genomen, gewoonlijk omdat hij zijn kleederen ordeloos verspreid over den grond liet liggen. Hij voelt minder wrok voor deze laatste, meestal verdiende kastijdingen, alhoewel zijn vrouw de meening toegedaan is, dat zij geheel ondoeltreffend zijn gebleven!
Niets blijft hem bij van de stof die hem gedurende dat jaar op de schoolbanken aangeleerd werd. Twee zaken werden hem nochtans voor altijd eigen: de eerbied voor de van oudsher gevestigde tradities en het aanvoelen van het schoone. Geen jongen die te Winchester verbleef, of hij moest van ieder dezer lessen genieten. Moeilijk verbreekt men een wet, die gedurende eeuwen is geëerbiedigd geworden.
Wanneer men de beweegredenen uitdiept die de eerste wetgevers bezield hebben bij het uitvaardigen, dan ontdekt men meestal, dat die wet ingegeven werd door de wijsheid. Zoo ook is het onwaarschijnlijk dat men bestendig in een omgeving van schoonheid leven kan en tevens onverschillig blijven voor de bekoorlijkheid die er uit straalt.
Den vooravond van den eersten dag van het Kerstverlof komt, naar oude gewoonte, geheel de school samen rond een vreugdevuur, dat ontstoken wordt in het midden van het speelplein. De jongelieden werpen hun oude stroohoeden op den brandstapel om het vuur beter te onderhouden en vóór het feest ten einde loopt hebben reeds vele nieuwe hoeden den weg van de oude gevolgd. Heel het kwartaal lang hebben de studenten kaarseindjes verzameld, die zij nu langs de muren die het terrein omringen planten in kandelaars, met het mes door geslachten van volgelingen van Wykeham gesneden. De kaarsen worden ontstoken en zij vormen een flikkerenden achtergrond, waarvóór de donkere schaduwen van de jongens twee aan twee wandelen. Aldus worden ook de oude kloostermuren van Wykeham verlicht en massa's schitterende lichtjes teekenen de stoere stammen van de boomen af die het speelplein beheerschen. De bekoorlijkheid van dit tooneel wordt misschien niet bewust naar waarde geschat door het jongetje
| |
| |
van dertien jaar, die het voor de eerste maal bewondert, doch naar gelang de jaren voorbijgaan komt hij tot het besef, dat deze plechtigheid, - die ‘illuminatie’ heet, - een ‘Ktêma eis aei’ is, die voor immer in zijn geheugen blijft gegrift.
De vriend, wiens avonturen ik U vertsl, was niet bijster handig bij het spel. En nochtans droeg hij ook van het spel een les mee. In de ‘public schools’ worden voor de sportwedstrijden de verschillende ‘huizen’ tegenover elkaar geplaatst en het gevoel van trouw tegenover zijn eigen huis is sterk ontwikkeld. Nochtans komt er een oogenblik, waarop dit gevoel moet wijken voor een nog ruimer rechtschapenheid tegenover zijn school. De strijd tusschen de trouw aan een kleine eenheid en die aan grootere eenheden, is een van de vraagstukken, die een man vroeg of laat in zijn leven ontmoet. Ongetwijfeld ligt daar een van de eigenschappen van de Engelsche ‘public schools’, die vroegtijdig aan hun leerlingen het middel inprenten om dit lastige vraagstuk op te lossen.
Pas op het einde van zijn derde studiejaar begon onze vriend eenig voordeel te halen uit de voortreffelijke geestelijke opvoeding, waarmee Winchester zijn zonen bedeelt. Toen bereikte hij de klas van een zekeren Mr. Roberts, dien hij erkentelijk zal blijven tot zijn laatsten adem toe. Want Mr. Roberts stelde het beeld zelf voor van hetgeen een Engelsch schoolmeester op zijn best aanbieden kan. Wel moet bekend worden, dat hij niet buitengewoon kieskeurig was voor zijn kleedij. Terwijl hij les gaf, had hij de gewoonte zijn steel lichtjes achteruit te duwen en zoodoende stelde hij het deel van zijn kuiten tentoon, zichtbaar tusschen de uitgerafelde zoomen van zijn broek en zijn kousen, die eeuwig over zijn schoenen hingen. Daarin vonden de leerlingen een bestendige bron van humor. Doch boosaardig was hun leute nooit, want uit het diepste van hun hart hielden zij van hem.
Mr. Roberts bezat die kunst de teksten van Vergilius en Euripides in den geest van geheel de klas te doen leven. Hij kon zelfs belang wekken voor een historisch onderwerp als het administratief stelsel ingevoerd door Keizer Vespasianus in Spanje. Door het woord van Mr. Roberts werd de studie van dit saaie vraagstuk spannend als de opsporing van een verloren schat. Een van zijn leerlingen zou zich later, tot zijn grootste nut, de ontleding herinneren van de oude Romeinsche opschriften en van de ernstige deelen uit ‘Het Leven van de Romeinsche Keizers’ door den geschiedschrijver Suëtonius. Dit was inderdaad het geval toen deze leerling plichtbewust het administratief stelsel door von Falkenhausen en Reeder aan bezet België opgelegd, in zijn juisten bouw wilde bepalen en zijn persoonlijk onderzoek staafde met de ontleding van de ondergrondsche pers en met bladen als de gestolen ‘Soir’ en ‘Le Nouveau Journal’.
Nog een andere les kreeg onze jonge vriend van Mr. Roberts mee en ook deze is hem steeds van nut geweest in den loop van zijn leven. Een tijdje voor hij deze klas zou bereiken maakte hij wat wij best zouden noemen een periode van inzinking door. Het bestaan leek hem van iedere beteekenis ontbloot en
| |
| |
gevestigd op ontgoochelingen. Mr. Roberts begreep echter vlug wat er haperde. Hij noodigde zijn leerling uit om met hem een kopje thee te komen drinken en toen stelde hij hem deze vraag:‘Beschouwt gij het geluk als een activiteit of als een geestesgesteldheid?’. Onze vriend antwoordde, zooals, naar ik vermoed, negen van de tien jongens het in dit geval zouden gedaan hebben: ‘een geestesgesteldheid’. Mr. Roberts nam de Ethica van Aristoteles en sloeg blad na blad om tot wanneer hij bij het befaamde hoofdstuk was beland waar de wijsgeer verkondigt, dat het geluk een activiteit is en dat het een van de meest voorkomende en meest betreurenswaardige vergissingen is van het menschdom tevergeefs op zoek te gaan naar een gelukkigen geestestoestand. ‘Dit hier’, verklaarde Mr. Roberts, ‘is een van de grootste waarheden, die ooit geschreven werden en die bijna onopgemerkt aan de wereld voorbij gingen’. Het ligt niet in mijn bedoeling thans over deze verklaring uit te weiden en ik verkies ze ter overweging aan te bieden. Slechts dit wil ik zeggen, dat, wat mij aangaat, ik overtuigd ben van haar diepe waarheid en dat deze overtuiging mij totnogtoe een practische steun is geweest.
De nauwe en vriendschappelijke betrekkingen, die tusschen meester en leerling bestaan zijn een van de voornaamste kenmerken van de ‘public schools’, gaat en dat zij dan een zwakke zijde van het stelsel wordt. Want het gebeurt, dat bepaalde meesters hun opvattingen aan hun private vrienden opleggen en aan het persoonlijke geestelijke initiatief slechts weinig kans laten om tot ontwikkeling te komen. Menschen als Mr. Roberts begaan deze fout echter nooit. Zij bieden hun raadgevingen aan wanneer iets dwars zit, doch nooit trachten zij een levensopvatting, op strakken leest geschoeid, op te dringen aan diegenen, die zij vooral moeten opleiden.
De vriend wiens avonturen wij gevolgd hebben, oefende gedurende de laatste twee jaren, die hij te Winchester doorbracht, het ambt van prefect uit. Zijn beurt was dan gekomen om 's morgens zijn bad te laten klaar maken, om zijn schoenen te laten poetsen, om zijn thee te laten zetten en om zijn kleederen te laten borstelen door zijn jongeren. Maar naast die voorrechten had hij tal van nieuwe verantwoordelijkheden op zich genomen. Hij moest de spelen leiden, de oefening van de school bij brandgevaar verzekeren en het werk doen in verband met de bibliotheek van zijn ‘huis’. Hij moest de tucht in de lokalen handhaven (een gemeenschappelijke zaal en enkele slaapkamers waar een vijftiental leerlingen van zijn leeftijd onderkomen vonden) en er voor zorgen, dat iedereen zich op voldoende wijze van zijn taak kweet. Voor een jongen man van 17 jaar zijn dat ernstige verantwoordelijkheden en ook beginnen de jonge prefecten meestal met eenige vergissingen. Soms nemen zij zichzelf te ernstig op en stellen zij zich bespottelijk aan, ofwel besteden zij al hun wilskracht aan het uitvoeren van hun voorrechten en komen zij er niet toe hun werkzaamheden op een bevredigende wijze te volbrengen. Maar ‘experientia docet’ en het eerste dienstjaar is niet voorbij, of de prefect vindt gewoonlijk den goeden middelweg.
| |
| |
Evenwicht en gematigdheid, ziedaar twee beginselen, die de ‘public schools’ aangeleerd hebben sedert den tijd van Thomas Arnold. Pochen op zijn welslagen is de grofste vergissing, die men in de oogen van een leerling van de ‘public schools’ kan begaan, hetgeen hij dan ook uitdrukt op een wijze die niet kan vertaald worden: ‘swank’. Hoe meer wonderen een jongen bij het spel verricht, hoe minder hij er over zal spreken. Hoe schitterender de student, hoe meer hij op zijn onwetendheid zal wijzen.
Wat de leerling van de ‘public schools’ ook op de meest besliste wijze veroordeelt, is het uitdrukking geven aan om het even welke ontroering. In de 18de eeuw waren de Engelschen niet bekend om hun terughoudendheid noch om hun gebrek aan uitdrukking ten opzichte van hun gelijken. Zij waren gastvrij en vriendschappelijk. In het Lagerhuis zouden de leden van de vergadering niet beschaamd geweest zijn tranen te storten bij het beluisteren van de woorden van een groot redenaar. De ‘public schools’ waren de eerste om aan hun volgelingen te leeren hun meest eigen gevoelens te verbergen en dit voorbeeld beïnvloedde geheel de natie. Diep in zichzelf is de Engelschman gevoelig, bijna gevoelerig. Slechts enkele vreemdelingen hebben hen nochtans voldoende leeren kennen om deze waarheid te ontdekken.
Een ander edel kenmerk van de gedragslijn van de ‘public schools’ mag ik niet onvermeld laten. Het wordt als een erge misdaad beschouwd zijn meerdere in te lichten betreffende het wangedrag van zijn gelijke. Deze traditie heeft zoowel haar licht- als haar schaduwzijde. Ik heb heel jonge jongens gekend, die slachtoffer waren van een geweldenaar, die liever verbazingwekkende achtervolgingen dulden dan den schuldige te verklikken bij wie over het gezag beschikte om in te grijpen en aldus een einde te maken aan een wantoestand. Te veel deugnieten halen hun voordeel uit dien toestand. Nochtans meen ik, dat over het algemeen deze traditie gezond is. In Engeland is de verklikking een uiterst zeldzaam kwaad. Hoezeer ik er van verzekerd ben, dat in geval van overrompeling van ons eiland, de Duitschers er dezelfde verhouding Quislings zouden gevonden hebben als in de landen, die zij werkelijk bezet hebben, toch zouden er zeker veel minder gevallen van gewone verklikking geweest zijn, tenminste vanwege de mannen.
Vooraleer deze uiteenzetting te besluiten, zou ik er enkele woorden willen aan toevoegen over de toekomst van de ‘public schools’. Ik betreur te moeten vaststellen, dat de spanning tusschen de standen, gedurende den oorlog, een verbazende ontwikkeling heeft bereikt. De Engelschen die niet genoten hebben van de opvoeding gegeven door de ‘public schools’ ondergingen vanwege de linksche pers een drukking, die hen er van wou overtuigen dat deze ‘public schools’ kweekscholen waren van laatdunkendheid en niet te rechtvaardigen voorrechten. ‘De oude schoolbanden’ zijn thans het mikpunt van onvriendelijke geestigheden, waaruit zou moeten blijken dat in deze scholen bij ieder geslacht, een samenzwering wordt onderhouden, die er op uit is de massa te onderdrukken.
Grootendeels gaan deze aantijgingen terug op een volledige onwetendheid,
| |
| |
maar dit behelst op zichzelf een aanklacht tegen het stelsel dat een te afzijdig karakter heeft gekregen. Toen gedurende den oorlog de leden van een afvaardiging van het Parlement te Eton, Winchester en een paar andere scholen op bezoek was, beseften deze menschen de grootsche mogelijkheden, die hen tot dan vreemd waren gebleven. ‘Dat opvoedingsstelsel’ zegden zij, ‘moet over geheel de natie worden uitgebreid’. Dat is in feite het doel, dat nagestreefd wordt door de hervorming ingevoerd door de coalitieregeering van Mr Churchill en het blijkt wel de vaste bedoeling te zijn van de huidige socialistische Regeering ze te verwezenlijken.
Het stelsel bewaren, doch tevens de uitgaven die ermee gepaard gaan verminderen is het ernstigste vraagstuk, dat dient opgelost. Zooals ik het reeds zei, hebben de ‘public schools’ er toe bijgedragen de klasse te vernietigen, tot wier voordeel zij in het leven waren geroepen geworden. Geen enkele onderwijsinstelling zou voor lagere kosten een dergelijke opvoeding kunnen geven, zonder een aanzienlijke tusschenkomst van den Staat. Het blijft echter een open vraag te weten, of een school onder toezicht van den Staat oude tradities tot leven zou kunnen opwekken, zooals alleen Eton, Winchester en Rugby dat tot heden konden doen.
Dank zij hun persoonlijke bewegingsvrijheid en dank zij hun volledig onafhankelijke bestuurscomité's bleken deze scholen bij machte hun eigen methodes te ontwikkelen, ten einde het karakter van hun leerlingen te vormen. Persoonlijk zou ik ze graag hun vrijheid zien bewaren en zoo de Staat eenige geldelijke hulp moest toekennen, dan zou hij geen enkele voorwaarde tot tusschenkomst moeten stellen.
Derwijze gaat de Staat slechts heel zelden te werk. Ik meen nochtans, dat de gewone scholen in ruime mate gebruik zouden kunnen maken van de ondervinding opgedaan door de ‘public schools’ en hun onderwijs overnemen tot nut van geheel de natie. Mocht deze uitslag bereikt worden, dan ben ik er van overtuigd, dat Groot-Brittannië een grooten stap zou gewaagd hebben in de richting van de uitschakeling van de oneenigheid tusschen de standen en de partijen, die het bewijs zijn van de grootste zwakheid eigen aan de Democratie.
C.H. DE SAUSMAREZ
|
|