vrouwenemancipatie. We weten tans dat zowel Nora's man als Nora-zelf ongelijk hadden - de waarheid is veelal een ding dat in 't midden te zoeken is, doordien de werkelikheid nu eenmaal geen simplex is. De vrouw is zeker geen pop, maar dat maakt haar nog niet tot een man. Toch belet ons dit niet Nora's drama intens mee te leven, als een eerlike etape in de zielsgeschiedenis van het mensdom, etape die zich nog kan herhalen in de jeugdgeschiedenis van elk individu, volgens de wet der ontogenese.
Maar in ‘Spoken’, nochtans nà ‘Nora’ geschreven, is Ibsen er naast. De hoofdidee is weer, maar algemener dan in ‘Nora’, een pleidooi voor emancipatie, een veldtocht tegen, als gezegd, de muffe en verkeerde conventies, zoals die, op 't eind van de vorige eeuw, in hogere kringen en kleine provinciesteden, de menselike ontplooiing bezwaarden: spoken, die een schaduwstreep over onze natuurlike ‘levensblijheid’ trekken. Je denkt onvermijdelik aan Tsjechov, die hetzelfde heeft willen brengen, en hééft gebracht, met zijn ‘Drie Zusters’ en ‘Oompje Vania’, stukken waarvan de anecdotiek ook al weer tot het historiese verleden behoort, maar die tot de ziel van dat anecdotiese door zijn gedrongen en dat uiterst pregnant maar zonder sofisterij uitbeelden. Niet zo Ibsen, wiens behendigheid hem hier blijkbaar parten speelt. Hij wil iets bewijzen, of op iets wijzen, en om een maximum van effect te bereiken, sleept hij een bende knotsstukken bij mekaar, timmert ze meesterlik ineen, maar het zijn en blijven arsenalia, die zijn bewijsvoering bedenkelik en alleszins te complex maken.
Denkt u maar 's an: een vrouw is niet helemaal belangeloos getrouwd; de man, voorheen flink en levensblijde, gaat uit verveling aan de boemel; de vrouw vlucht naar een dominee toe, die zij liefheeft en die haar liefheeft, maar uit plichtsbesef, of 't moest uit kleinmoedigheid wezen, stuurt de dominee haar naar haar man terug; de man scharrelt met het dienstmeisje, het dienstmeisje blijkt een vruchtbare bodem, maar gelukkig kan er in de gauwigheid een vilein van een dronkeman en horrelpoot worden gevonden, die zich uit laat kopen om de gevallen meid te trouwen; half als gedienstige, half als dochter wordt dan later het kindder-zonde in het huis van de kamerheer opgenomen, terwijl het wettige zoontje op buitenlandse reizen wordt gestuurd om zijn blikken af te wenden van het vaderlike mispunt. Dat alles nog maar als vóórgeschiedenis van 't stuk.
Wanneer het spel dan begint is de vader dood en komt de jongen terug; de dominee heeft als moeder's raadsman en zaakwaarnemer een stichting opgericht ter zuiverende nagedachtenis van de vader; de jongen en zijn halfzuster vervallen in hetzelfde minnespel als destijds hun vader met hààr moeder; de stichting - niet geassureerd, om de streng-gelovigen te ontzien - gaat als straffe Gods in vlammen op; de naïeve en een beetje laffe dominee laat zich door de duivelse horrelpoot inpalmen, en het meisje klapt de deur achter zich dicht wanneer ze verneemt wie of ze eigelik is en dat een huwelik met haar halfbroer van haar een verpleegster zou maken, want de jongen werd onherroepelijk door een geneesheer doodgevonnist, tengevolge van zijn pa's uitspattingen. Het enige licht- en steunpunt, maar niet groter dan een lucifer, in dat akelige familie- en verwarde ideeën-