Roelants pro domo
ANDRE DEMEDTS heeft in Dietsche Warande een recensie van één bladzijde geschreven over ‘Geped om een goed einde’ door Maurice Roelants. Maurice Roelants wijdt in Dietsche Warande zes bladzijden aan deze recensie. Ik wijd aan zijn zes bladzijden één bladzijde van De Vlaamsche Gids. Binnen kort zal men een gebed moeten storten om een einde, goed of slecht.
Roelants kan maar niet verkroppen dat hij geen eigenlijke romans schrijft. Voor den zooveelsten keer verantwoordt hij zich daaromtrent met de vele overtollige en welgekozen woorden die zijn werk zoo aanvallig maken en die men zakelijkheidshaive moet resumeeren als volgt: Walschap en anderen beweren dat een roman vóór alles een verhaal is, maar er zijn zeer schoone romans die niet aan dynamisme doen en ik beweer te schrijven zooals ik wil.
Blijkbaar heeft Roelants het gevoel dat iemand van hem eischt anders te schrijven dan hij doet en hij verweert zich daar voortdurend tegen. En telkens kom ik er bij te pas.
Welnu om hem, wat mij betreft, gerust te stellen, laat ik hem langs dezen weg weten dat ik wel uitvoerig mijn opvattingen omtrent den roman uiteengezet heb en dat ik daar bij blijf, maar dat het mijn vurige wensch is dat hij en alle andere auteurs op deze wereld precies schrijven zooals het hun belieft. Al wat men hun kan vragen is goed te schrijven. En als Roelants de vrijheid opeischt romans te schrijven die niet goed in elkaar zitten, ik eisch de vrijheid op te zeggen hoe naar mijn bescheiden meening een roman wèl goed in elkaar zit.
Zijn laatste bladzijde is zoo mogelijk nog typischer Roelants.
In de eerste alinea zegt hij dat een roman als verhaal een meesterwerk kan zijn en een prul.
In de tweede alinea dat een waarachtig schrijver een goed verhaal prachtig kan schrijven, maar dat een kletsmeier ook een trepidant verhaal kan ineensteken.
In de derde alinea dat een roman als verhaal zijn eigen grootheid, maar ook zijn kinderachtige technische servituden heeft.
In de vierde alinea dat ieder schrijver zijn eigen middelen altijd moet wantrouwen en herzien om niet zijn eigen copist te worden.
In de vijfde alinea dat hij den roman in zijn groote verschijningen waardeert en in vele gevallen minacht.
Vijf keeren ongeveer hetzelfde, vijf keeren iets dat op alle genres en op alle kunsten past, vijf keeren wat men den hoofdredacteur van De Standaard over zijn eigen boeken moet zeggen.
Gerard WALSCHAP