De Vlaamsche Gids. Jaargang 30
(1946)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
De sociale geschiedenis van EngelandPROF. G.M. Trevelyan heeft gedurende den oorlog een zeer mooi boek gewijd aan de maatschappelijke geschiedenis van Groot-Brittanje. Het werk, dat in de Vereenigde Staten in 1942 het licht zag, kon slechts in 1944 in Engeland worden heruitgegeven door den Londenschen tak van de firma Longmans en GreenGa naar voetnoot(1). Zulks was natuurlijk te wijten aan papierschaarschte, een plaag waaronder het Engelsche uitgeversbedrijf evenveel geleden heeft - en nog lijdt! - als het onze. Op het vasteland kan men de exemplaren van Prof. Trevelyans boek nog tellen, zoodat het voor ons de bekoring bezit van het nieuwe. Ik twijfel er echter niet aan dat men er weldra een Nederlandsche vertaling - of misschien een bewerking - zal van geven, wat het ten andere volkomen verdient. De schrijver is een kleinzoon van den beroemden Thomas Macaulay en bekleedt tegenwoordig het ambt van Master in Trinity College te Cambridge, waar hij vroeger Regius Professor voor moderne geschiedenis was. De groote Engelsche historicus behoort dus werkelijk tot de hoogste traditie der Britsche universitaire en verstandelijke elite. Evenals zijn grootvader, die onder koningin Victoria een voorname plaats innam als staatman en historicus, houdt Prof. Trevelyan van groote algemeen-menschelijke waarheden, en bezit hij het talent steeds levendig te blijven en de behandelde onderwerpen op een schilderachtige wijze voor te stellen. Doch terwijl Macaulay, evenals Taine, met wien men hem dikwijls heeft vergeleken, niet alleen een historicus was, maar ook een voorstander van de politieke opvattingen eener bepaalde partij, is het opzet van onzen auteur uitsluitend het verleden tot nieuw leven te wekken. Om dit doel te bereiken beschikt hij over natuurlijke begaafdheden van allereerste gehalte, wat voorzeker de lezers van zijn - nu reeds een twintigtal jaren oude - History of Engeland niet ontgaan is. Dit boek, verschenen in 1926, heeft sedertdien talrijke herdrukken beleefd. Het is één van die werken, die men niet alleen raadpleegt, maar die tevens genoegen schenken. Men leest het van de eerste tot de laatste bladzijde, steeds met voldoening en soms met hartstocht. Het is niet onmogelijk dat Prof. Trevelyan er gedeeltelijk toe gebracht werd het te schrijven door het voorbeeld van zijn befaamden grootvader, die insgelijks een geschiedenis van zijn vaderland heeft nagelaten. Maar Macaulay slaagde er niet in de taak in haar geheel te volbrengen, niettegenstaande de vijf boekdoelen welke hij er aan besteedde. Integendeel heeft de professor van Cambridge zijn History voleindigd in 700 bladzijden met de sierlijke vaardigheid, die hem eigen is. Het tijdvak waarin onze schrijver zich het best thuis voelt is de XVIIIe eeuw, waarover hij het ook heeft in de drie deelen van zijn Engeland under | |
[pagina 182]
| |
Queen Anne. Zijn laatste boek levert insgelijks een treffend bewijs van die voorliefde voor deze periode, die de Engelsche historicus zoo goed kent. Meer dan een vierde van zijn English social history is er aan gewijd. Wat de chronologie betreft, is het werk nochtans veel breeder opgevat. Het begint met de XlVe eeuw, die s. in twee hoofdstukken behandelt onder den gemeenschappelijken titel: Chaucers Engeland. Dit procédé laat hem toe geheel de atmospheer van den tijd onder het teeken van den verbaler der Canterbury Tales te plaatsen. En, daar hij deze manier om de evolutie in te deelen sprekend acht, heeft hij er om zoo te zeggen een. stelsel van gemaakt. Aldus wordt de XVe eeuw het tijdvak van Caxton, den beroemden drukker. Er zijn ook twee hoofdstukken over Shakespeare's Engeland. De XVIIIe e euw verdeelt onze auteur tusschen Daniel Defoe, den schrijver van Robinson Crusoe, en Samuel Johnson, den opsteller van het bekende woordenboek. Cobbett, een radicaal dagbladschrijver, die de hervorming der kieswet aankondigde en overleed in 1835, drie jaar na haar verwezenlijking, neemt de twee hoofdstukken over het begin der XlXe eeuw voor zijn rekening. Zoo wordt elk der groote tijdvakken van de sociale geschiedenis van Engeland als het ware belichaamd in een figuur, die er de intellectueele temperatuur van aangeeft. In haar geheel gaat de uiteenzetting van 1340 tot 1901, d.i. van het einde der middeleeuwen tot aan den dood van koningin Victoria. De manier waarop Prof. Trevelyan de sociale geschiedenis opvat is zeer breed. Voor hem is zij eenvoudig de algemeene geschiedenis van het gansche volk, met weglating van het zuiver staatkundige. De politieke geschiedenis speelt dus slechts een zeer ondergeschikte rol. Maar de economische evolutie beschouwt de Engelsche historicus als onontbeerlijk voor de verklaring van de maatschappelijke ontwikkeling. Naar zijn meening bepaalt de economie de vormen der samenleving, evenals deze op hun beurt de basis zijn van het politieke stelsel. Op het eerste gezicht schijnt deze opvatting niet zeer verwijderd van het historisch materialisime. Die strekking is haar inderdaad niet geheel vreemd, doch men vindt hier veel minder den geest van Karl Marx terug dan dien van de Engelsche Utilitaristen. Jeremy Bentham heeft er veel meer mee te stellen dan de schrijver van Das Kapital. Zulks is ongetwijfeld een specifiek Engelsche trek. Welke ook de diepere wijsgeerige overtuigingen mogen wezen bij de denkers aan de overzijde van het Kanaal, allen gaan ze min of meer akkoord met Bentham om te meenen dat om het even welke regeering hoofdzakelijk vier doeleinden hoeft na te streven: de bestaansmiddelen verzekeren, den overvloed begunstigen, waken over de veiligheid en streven naar gelijkheid. Zelfs een vluchtige lectuur van Bertrand Russel bv. volstaat om dit patent te maken. Het spreekt vanzelf dat vooral de gelijkheid volgens tamelijk verschillende normen kan worden opgevat. Onder de denkende elite zijn er conservatieven, liberalen en labourists. Maar de vreemdeling is er steeds over verbaasd hoe gering het onderscheid eigenlijk is dat daaruit voortvloeit. Een zelfde verschijnsel kan men vaststellen in de Vereenigde Staten. Republikeinen en democraten bestrijden | |
[pagina 183]
| |
er voorzeker elkaar met heftigheid gedurende de kiescampagnes, maar de vlaggen waaronder zij kampen zijn geenszins de symbolen van een werkelijk diepgaande gedachtenoppositie. Boven het conflict der partijen heerscht voortdurend de typische Angelsaksische mentaliteit, vol werkelijkheidszin en geduld, veel meer geneigd tot hervormingen dan tot omwenteling, wat ontegensprekelijk een waarborg is voor het behoud van het sociale evenwicht en voor de bestendigheid van den staat. De opvatting van het historisch verloop heeft bij de meeste Engelsche en Amerikaansche geschiedschrijvers heel weinig gemeen met het bekende trinum van Hegel: thesis, antithesis, synthesis. Voor Prof. Trevelyan bv. hebben we veeleer te doen met een haast biologische of zelfs vegetale gedaanteverwisseling. ‘The social scene grows out of economic conditions, to much the same extent that political events in their turn grow out of social conditions’ zegt hij in zijn voorwoord. De sleutel van zijn opvatting schijnt wel het organisch begrip van wasdom. Voorzeker kan de plant lijden aan ziekte, en de mythe van den voort- durenden en fatalen vooruitgang heeft hier niets te stellen. Maar de twijgen van het gewas zijn zoo talrijk, dat wanneer één ervan kwijnt, de natuur steeds daar is om over de andere te waken. De sociale ontwikkeling hangt inderdaad bij Prof. Trevelyan niet enkel af van de ekonomische betrekkingen tusschen de standen, van de eigenaardige kenmerken der familiale groepeeringen of van de huishoudkunde in de verschillende tijdvakken, maar ook van de natuur, den godsdienst, de letterkunde, de wetenschap en de kunst, zooals die groeien uit de algemeene levensomstandigheden. M.i. is deze opvatting van de sociale geschiedenis zóó breed dat ik eerder zou geneigd zijn van beschavingsgeschiedenis te spreken. Ze is echter het logisch gevolg van de schier biologische wijze waarop de Engelsche geleerde zich de evolutie van zijn vaderland voorstelt. Een ander kenmerk van de voorstellingswijze van onzen auteur is de plaats, die hij aan de verbeelding inruimt. Hier moet men zich echter voor vergissingen wachten! Nergens doen zijn uiteenzettingen - al was het maar even - denken aan de soms zoo onverkwikkelijke fantasie van de specialisten der geromanceerde geschiedenis. Doch Trevelyan kan er niet mee over de baan dat Carlyle aan den geleerde, die zich ophoudt met de studie van het verleden, den bijnaam heeft gegeven van Dryasdust, wat zooveel als Droogstoppel beteekent. Deze droogstoppel heeft zeker niets gemeen met dien van Multatuli, en de Engelsche historicus meent dat hij in den grond een dichter is. Het kan best dat de geleerde een zekere moeite ondervindt om de poëzie, die hij zelf in de archieven ontdekt, aan anderen te doen medevoelen. Doch de aandrang, die een beteekenis verstrekt aan zijn bestaan, is wel degelijk de begeerte om het werkelijke leven van het verleden aan te voelen en zich te verheugen over eigen familiariteit met ‘the chronicle of wasted time’ om wille van ‘ladies dead and lovely knights’ (Inl. blz. 8). Walter Scott is een archievensnuffelaar geweest alvorens romanschrijver te worden, en zijn romans zijn als gevoed door het verleden. De uitvin- | |
[pagina 184]
| |
der van Dryasdust - Carlyle zelf - dacht dat er meer poëzie schuilt in de geschiedenis dan in gansch het werk van Shelley. Wanneer men te doen heeft met een historicus van het formaat van Prof. Trevelyan krijgt het verleden vanzelf vorm en kleur. De menschen uit vergane tijden zijn geen schimmen meer. De gedetailleerde studie hunner geschiedenis doet ze herleven met hun gebaren, hun hartstochten en hun lang vervlogen gedachten. Van geslacht tot geslacht herrijzen ze vóór de verbeelding met hun gewoonten van elken dag. Ze zijn onderworpen aan het steeds veranderend gezag der wet, aan de actie der politiek en der gebeurtenissen in binnen- en buitenland, waaronder sommige geheel buiten de verstandelijke sfeer van den gewonen man verloopen, zonder nochtans op te houden hem zoowel op stoffelijk als op zedelijk gebied te beïnvloeden. Er is niets, zegt onze schrijver, dat den cultuur-mensch beter onderscheidt van den half-wilden dan de bewustheid der door de voorouders geschapen traditie. Het is geen grooter wonder sterren te wegen, zooals de astrophysiek dat heden doet, of de onderzeesche scheepvaart mogelijk te maken, dan getrouw het verloop van vergane eeuwen te reconstrueeren. Wat Trevelyan beoogt is dit laatste wonder te verwezenlijken. Hij wil het verleden vóór den lezer laten verrijzen evenals Michelet, maar zonder diens pathos. Evengoed als de schrijver van de Histoire de France streeft hij naar ‘la résurrection de la vie intégrale, non pas dans ses surfaces, mais dans ses organismes intérieurs et profonds’. En de Engelsche geleerde bereikt dit doel op schitterende wijze, zoozeer dat bij hem zelfs het landschap uit het verleden herleeft, dank zij een zeer fijn gevoel voor de eigenaardige schoonheid van het materieele uitzicht van zijn vaderland. In het tijdvak waarmee het boek begint wordt Engeland een natie. De hoogere standen zijn niet meer Fransch; de boeren zijn geen Angelen meer noch Saksers. Gansch de bevolking is samengesteld uit Engelschen. Engeland ondergaat voortaan niet meer uitsluitend de buitenlandsche invloeden; het is sterk genoeg en voldoende geïndividualiseerd om de toenmalige wereld met aanwinsten te verrijken, die uit zijn eigen nationaal wezen zijn ontstaan. Na de mislukking van den Honderdjarigen Oorlog is Groot-Brittanje iets meer geworden dan een eenvoudige verlenging van het Europeesche vasteland. Het is een wereld op zich zelf, die echter in het geheel niet afgezonderd leeft. De ‘splendid isolation’ was niets anders dan een politieke opvatting. Op maatschappelijk, economisch en cultureel gebied heeft ze nooit bestaan. Het ligt niet in mijn bedoeling in het beperkte kader van dit artikel de 600 bladzijden van het boekdeel van Prof. Trevelyan samen te vatten. Eigenlijk is alles te lezen, en ik wil het genot der lectuur niet 'bederven. Alle onderdeelen hebben hun eigen waarde, maar ik meen dat het publiek vooral belang zal stellen in de hoofdstukken over de XVIIIe eeuw en het tijdvak van koningin Victoria. Overal weerklinkt de stem van het verleden dank zij het inlasschen van uittreksels uit schrijvers der onderscheiden tijdperken, van dichters tot memorialists, van reisverhalen tot juridische verhandelingen. De documentatie is | |
[pagina 185]
| |
geput aan de beste bronnen: al de wetenschappelijke bijdragen tot en met 1941 werden geraadpleegd en verwerkt. De machtige herbouwende verbeelding van den grooten Engelschen historicus gaat slechts aan het werk op een solieden grondslag. En dat heeft hij gemeen met den vóór tien jaar afgestorven Belgischen meester Henri Pirenne, van wien hij zich nochtans onderscheidt door een meer acute belangstelling voor de literatuur en over het algemeen voor de intellectueele geschiedenis.
Op elke bladzijde van Prof. Trevelyans boek treden menschen uit vleesch en bloed den lezer tegemoet met hun eigen opvattingen, vreemd of aantrekkelijk naar gelang de omstandigheden. Welk een aangenaam gezel is bv. een koopman, die den naam draagt van Thomas Betson. In 1476 schrijft hij aan zijn zeer jeugdige verloofde - ze was toen twaalf jaar oud en hij huwde ze toen ze vijftien was! -: ‘Eet altijd goed Uw vleesch, om groot te worden en vlug een vrouw te zijn. Groet wel mijn paard; misschien geeft het U wel vier of vijf jaar van zijn leeftijd om den Uwen te verhoogen. Wanneer ik terug naar huis kom, krijgt het dan wel vier of vijf jaar van den mijnen en vier paardenbrooden als dank op den koop toe’. Betson was later heel gelukkig met de kleine Katherina. We weten het uit een verzameling brieven, waarvan de Camden Society een geleerde uitgave bezorgde. Het briefje, waaruit ik zooeven een stuk vertaalde, werd opgesteld te Calais op 1 Juli, ‘wanneer iedereen was heengegaan voor zijn middagmaal en de klok noen sloeg’. En onze schrijver voegt er bij: ‘Meer dan vier en een halve eeuw zijn voorbijgeslipt sinds die oude klok noen sloeg te Calais, maar Thomas Betson, wanneer hij oprijst van zijn lessenaar en zijn brief plooit met een glimlach op zijn gelaat, is een Engelschman, dien we allen kunnen verstaan en van wien we allen kunnen houden’.
Een dergelijke trek bevalt des te meer dat Prof. Trevelyan geenszins één van die schrijvers is, die het schilderachtige najagen uit louter dilettantisme. Hij is een echt geleerde, die zijn bronnen aanhaalt en elk hoofdstuk beëindigt met een bibliographie, zooals de traditie het eischt. Wat voortdurend treft bij hem is de opeenvolging van rake details en van diepzinnige beschouwingen. Lees bv. deze overwegingen over de Elisabethaansche bouwkunst (blz. 156): ‘Overal ten zuiden van de Schotsche grens met haar grimmige steenen kasteelen en baar omheinde torens, werd Engeland onder Elisabeth bij uitstek het land der heerenlandhuizen, verbazend verschillend van elkaar door de grootte, het gebruikte materiaal en den stijl, maar alle getuigend van den vrede en den voorspoed van het tijdvak, van zijn voorliefde voor weelde en schoonheid, en van zijn bewondering voor de glorie van 's menschen leven op aarde. Weelde en macht en, daarmee verbonden, de leiding in de bouwkunst waren overgegaan van de kerkvorsten op den adel. De groote tijd van de kerkelijke bouwwerken, na zooveel eeuwen te hebben aangehouden, was ten langen laatste voorbij. De nieuwe godsdienst is de godsdienst van het Boek, van het sermoen en van den psalm, veeleer dan van het geheiligd bouwwerk: er waren reeds mooie kerken | |
[pagina 186]
| |
genoeg om aan de godsdienstige behoeften van het protestantsche Engeland te voldoen’. Men weerstaat moeilijk aan het genoegen gansche passussen aan te halen en te vertalen. Hoe talrijk zijn niet de groote en kleine dingen waarop men de aandacht zou willen vestigen, bv. op het ontstaan der bloementuinen onder Elisabeth en de eerste Stuarts, op de overwegingen over de wetgevende bedrijvigheid onder de eerste koningen van de Hanoversche dynastie, - bedrijvigheid die zeker niet zonder gebreken was, maar toch de basis legde voor de hervormingen, welke het Parlement zonder omwenteling doorvoerde gedurende de XlXe eeuw. Dat alles wordt eenvoudig en duidelijk voorgesteld, met een raakheid en een behendigheid, die nochtans in het geheel niet schaden aan den ernst, waarvan getuigen de opname van lange tabellen betreffende de inkomsten van de verschillende sociale groepen tijdens de XVIIe eeuw, het aanwenden van diagrammen ter verduidelijking van het op- en neergaan der bevolking ten tijde. van Malthus, of het afdrukken van kaarten en plans der topographische ontwikkeling van Londen. Geheel het boek getuigt van een stevig verstandelijk en zedelijk evenwicht, zoodat men bijna met verwondering een enkelen keer den weerklank van den oorlog waarneemt, zooals bv. wanneer de schrijver, na de aandacht te hebben gevestigd op het feit dat niemand er ooit in geslaagd was de St. Pauluskerk van Wren in haar geheel te zien, er in een nota aan toevoegt: ‘Deze volzin werd geschreven vóór den Blitz!’. Doch die kalmte, die zelfbeheersching beletten niet dat het werk door en door Engelsch is, zoozeer zelfs dat het voorzeker een der recente publicaties uitmaakt, waarin men op de meest directe wijze het hart van Engeland hoort kloppen als een weergalm van het gestadige tempo der vergane eeuwen. Charles VERLINDEN. |
|