| |
| |
| |
Van den hak op den tak
Albert Mockel of de zelfkastijding
Albert Mockel, de vereerde Meester van vele Waalsche jongeren, was eens te gast bij hen, op een banket door het tijdschrift ‘L'Avant-Poste’ te Brussel ingericht.
Na het ernstige gedeelte werd ook een plaatsje ingeruimd voor den lach en de ondeugende zetten. Met of zonder toestemming van zijn kameraden, haalde Maurice Carême bijna alle aanwezigen in korte epigrammen eens geducht over den hekel. Ook zichzelf spaarde hij niet. Men lachte gul, men lachte goed, men lachte ook wel eens groen. Alleen Albert Mockel lachte niet. Als académicien en officieele ‘Onsterfelijke’ vond hij het waarschijnlijk niet prettig tot de onkwets-baren te worden gerekend.
‘Je réclame mon coup de cravache’, zei hij, tezelfdertijd plechtig en guitig.
Niemand verroerde; niemand stond op om dezen eleganten grijsaard een epigrammatische oorvijg te geven. Toen dacht de stichter van ‘La Wallonie’ een oogwenk na, en bij gebrek aan een beul diende hij zichzelf een striem toe, in een paar vijfvoetige jamben, die ik hier naar den vorm in het Nederlandsch vertaal:
‘Albert, zei ik, wat zal er van je blijven;
heb je wel ooit een mooi vers kunnen schrijven?’
Alle aanwezigen waren diep onder den indruk, omdat een oudere zijn ceremo-niekleed van ‘Cher maître’ wenschte af te leggen en beschouwd te worden als de gelijke van de jongeren. - J.
| |
De papegaai van Maurice Careme
Maurice Carême, dichter en onderwijzer, heeft bestendig een leerling thuis, een papegaai uit onze kolonie. De auteur van ‘Mère’ en ‘Chansons pour Caprine’, vindt er zijn genoegen in, het dier nu en dan iets aan te leeren. Schoolmeesters zijn onverbeterlijk in het verbeteren; en zelfs thuis, ja, thuis vooral, geven zij daar blijken van.
Carême spande zich in om zijn papegaai Descartes' beroemden zin, ‘Je pense, donc je suis’, te doen opzeggen. Allicht omdat Lorretje tot nu toe enkel een illustratie was geweest van de variante: ‘Je crie, donc je suis’.
Het moet zijn, dat het nabootsingsvermogen van Coco eerder zijn uiterste grens bereikt, dan zulks bij menschenkinderen het geval is; want de papegaai slaagde er wel in, de twee hoofdzinnen correct uit te spreken; maar toen hem aan het verstand werd gebracht nu ook nog het voegwoord er tusschen te schakelen, ging het vlijtige dier wat al te synthetisch te werk, en versmolt het de woorden pense en donc tot één phonetische contaminatie: ‘Je penque, je suis’.
Niet alleen leerlingen hebben last met het zinsverband, tot zelfs papegaaien, worden er mee gekweld, hoe gewillig ze ook zijn om Cartesiaansche propagandisten te worden.
| |
| |
Arme papegaai, u weze veel vergeven in deze eigenaardige menschenwereld, waar zelfs keizers en koningen het recht hebben te stotteren of te lispelen. - J.
| |
Visitekaartje voor Raymond Brulez
Raymond Brulez telt thans vijftig jaren
en een paar weken, in den tijd.
Met minder boeken dan grijze haren
won hij den kamp om de Eeuwigheid.
Een halve eeuw achter den rug:
Hij schreef ‘De schoone Slaapster’ en ‘Scheherazade’,
‘De beste der Werelden’, ‘Novellen’ en ‘André Terval’.
't Leven ontnam hem, tot ons aller schade,
zijn vrijen tijd. Hij stak niet meer van wal,
en ligt voor anker op den B.N.R.O.,
wijl andren reisden tot in Mejico.
Maar weldra breekt de tijd weer aan van 't varen
in schoone wateren van roman, tooneel, verhaal;
want eens de klip voorbij der vijftig jaren,
belemmert niets meer 't zicht op 't Ideaal. J.
| |
Het heengaan van een groot taalgeleerde
Pater van Ginneken is overleden,
na een operatie te hebben ondergaan.
We hebben meer dan een reden,
om voor zijn werk in bewondering te staan.
Philologen en literatoren, staakt alle klein krakeel,
geen onverschilligheid bij dit afsterven;
want onze kultuur heeft daarom al te veel
Hij bracht frissche lucht in de linguïstiek,
ons moedertaalonderwijs vond hij ziek.
Wordt dit, dacht hij, nog ooit gezond?
Met een flinke brochure stak hij't vuur aan de lont.
Geen knapper kerel om de Nederlandsche taal te smaken en te kleuren!
Hij loofde geestdriftig haar regenboogkleuren.
En over ons eerste stamelen, het betooverend kindergeleuter,
schreef hij dien onvergelijkelijken ‘Roman van een Kleuter’.
Wat bij anderen droge en saaie philologenarbeid bleef,
behield bij hem den glans van't leven; hij was steeds op dreef.
Wie den Roman van een Paard wil schrijven (over de beteekenis van 't hinniken),
Ga in de leer bij den psycholoog, philoloog en artist van Ginneken. J.
| |
| |
| |
Alles vloeit...
De heeren Hinderyckx en Winderyckx hadden een ganschen namiddag over de Vlaamsche literatuur gediscussieerd.
Hinderyckx was in de wolken. Hij had lust om al zijn diepzinnige bedenkingen te boek te stellen. Hij orakelde als Mussche, schwärmde en praatte volubiel als Daisne en bouwde reeds laborieus ingewikkelde doolhofzinnen à la Kloos. Hij droomde van een ‘Twintig Jaar Vlaamsche Literatuurgeschiedenis’ in 20 deelen.
- Het zal oprijzen als een Tempel, jubelde hij.
- ...en vallen als een baksteen, spotte Wynderickx, cynisch als Elsschot, giftig als Gijsen en gedesabuseerd als Richard Minne.
- Mijn waarde, vervolgde hij, blaas je niet op. Je spreekt me bombastisch over Ruimte, De Stem, De Akker, Het Overzicht, Ter Waarheid, Pogen, Diet-brand, Jong Dietschland, Hooger Leven, Averbode's Weekblad, De Pelgrim en andere verkapte dominee- of patertaalliteratuur. Weet, dat't Fonteintje, De Tijdstroom en Waterkluis, eveneens je twintig jaar Vlaamsche letterkunde resumeerend, alle aan het vlietende, vluchtende, verdampende water herinneren. Of wil je, zooals de betreurde Bruncläir in een van zijn burleske visioenen, ‘de wereld overstroomen met urine’?
Hierop zweeg Winderyckx. De ingespoten dosis tegengif werkte bij den gevoeligen Hinderyckx te geweldig. Was deze schreeuwend enthousiast geweest, gene had zich schreeuwend onrechtvaardig uitgesproken. En ze scheidden van elkaar als kat en hond. - J.
| |
Poëzie, het schoon bedrog
Herreman schrijft: ‘Had Van de Woestijne ooit in proza bekend, wat hij zijn geheele leven lang in verzen heeft uitgedrukt, hij zou voor een vuilschrijver zijn uitgekreten door sommige menschen, die nu met een zalvende stem van hem spreken als van een heilige’.
Hij kon Joris Eeckhout niet fijner prikken! - R.
| |
Literatoren in rennerstrui
Lezer, kent u het onderscheid tusschen een dichter, een novellist en een romancier, in wielrennerstermen uitgedrukt?
Weet dat de dichter een spurter is (een soort van Schorens),
dat zijn kracht ligt samengebald in zijn machtigen jump; |
dat de novellist een stayer is (een soort van Michaux), |
dat zijn gangmaker (zijn onderwerp) hem mee zuigt, |
dat hij van meet af volle gas geeft, |
dat hij steeds sneller, sneller en sneller rijdt, |
dat hij in het zicht van de eindmeet zijn gangmaker voorbijspurt, |
dat hij zorgt voor een verrassend, een opjagend einde, |
dat hij zekere gelijkenis heeft met den spurter, maar dat hij over langoren afstand rijdt; |
| |
| |
dat de romancier een ronde-renner is (een soort van S. Maes), |
dat hij beschikt over uithoudingsvermogen, |
dat hij kan klimmen en dalen, |
dat hij regelmatig is, |
dat de overwinnaar dikwijls een paar ritten vóór het einde gekend is, |
dat de ronde moet beschouwd worden in haar geheel. |
Weet, dat de schrijvers maar één soort vijanden mogen hebben,
dat de uitgevers zouden protesteeren indien zij het waren... |
dat een ongelezen boek een beleediging is voor den auteur, |
dat hij, de geïnviteerde, in de spreekkamer wacht om binnen te komen. - R. |
| |
Vischmarkt en concertgebouw
- Als ik de ontelbare polemieken, die er sinds Adam en Eva in de Wereldliteratuur werden gevoerd, lees, opnieuw lees en er over nadenk, zei de teergevoelige Hinderyckx, dan lijkt die gansche boel me één reusachtige Vischmarkt.
- Gelukkig, antwoordde de gepantserde Winderyckx, zijn er daarnaast, van Adams liefdesverklaring tot Valéry's Cimetière Marin, nog meer momenten van eeuwige lyriek, zooals jij dat noemt. Jij kunt dus gerust de Vischmarkt aan mij overlaten en het Concertgebouw binnentreden.
- Hier, lees jij maar ‘Be Faun’, stelde Hinderyckx voor.
- Ik laat je ‘Be Spiegel’ en ‘Klaverdrie’, besloot de andere, er niet aan denkend dat allebei geen tijd te verliezen hadden. - J.
| |
Philoloog en strateeg
In het ‘Tijdschrift van het Willems-Fonds’ van 1896 vonden we van den bekenden Gentschen professor H. Logeman volgenden opmerkelijken zin, die meer van geestdriftigen strijdlust dan van objectieve, wetenschappelijke bedaardheid getuigt:
‘Want slechts de stellingen van een vijand breekt men zoo mogelijk af, voor die van een vriend brengt men hulptroepen aan’.
In het rijk van de wetenschap schijnen er dus ook bondgenootschappen en combines te bestaan. - J.
| |
Staatsburgerlijke opvoeding
De toestand eens volks hangt af van zijne kennis, zijne zedelijkheid, zijne begrippen van recht - maar wij kunnen zijne kennis vermeerderen en zijne begrippen louteren en aldus zijnen toestand wijzigen. Zeker zou het gevaarlijk wezen, van de macht geene rekenschap te houden; maar men moet trachten, dat zij er toekome in den dienst van het recht te zijn.
EMILE DE LAVELEYE
(Uit: ‘Nederlandsch Museum’, 1874)
|
|