Tooneelkroniek
Middeleeuws tooneel te Gent
DIE vier ons bewaard gebleven XIVde eeuwse spelen, abel ofte scone ende edel, genoemd, zoals wij tegenwoordig van (wereldlik) drama tegenover komiek, zouden spreken, zijn onderling wel zeer verscheiden.
De ‘Gezellen van den Spele’ hebben oordeelkundig gehandeld door ons tans, nà ‘Esmoreit’, ‘Lanseloet’ te brengen. ‘Lanseloet’ moét inderdaad, naar de inhoud te oordeelen, ouder wezen, d.w.z. later geschreven. Dit spreekt het duidelikst, wanneer we ons even die stukken gemoderniseerd voorstellen. Speel ‘Esmoreit’ niet in 's-Gravensteen, maar in geklede rok, en je bekomt, al naar de geest en het talent van de bewerker, een roman-ciné, wanneer de klem wordt gelegd op de snoderij van de kinderroof, en op de moraliteit dat ‘quade werken te quaden lone comen’ - een draak dus, genre ‘Martijn, de Vondeling’ - of wel een lichtelik magies-realisties spel, een variant op ‘Le Lion des Mogols’ van Epstein en Mosjoekin, wanneer daarentegen de klem wordt gebracht op de exotiese tegenstelling tussen de halfwerelden van kruis en halve maan, op Platus, de Oosterse wichelaar, die zijn sultan uit de sterren bericht dat in Sicilië een koningszoon werd geboren, of op de psychologiese feeërie van de liefde tussen broer en zuster die geen broer en zuster zijn. Van deze twee visies zou de tweede hypermodern kunnen wezen, maar met literatuurhistoriese nuchterheid bekeken, ligt de eerste meer voor de hand; bovendien, wat is dat hypermoderne anders, dan een berekende terugkeer naar de arcanen der primitieven? In beide gevallen zou ‘Esmoreit’ dan vroeger geschreven zijn dan ‘Lanseloet’ dat, gemoderniseerd, een psychologies drama geeft, genre XIXde-XXste eeuw, zoals dat de feuilleton wou zuiveren en naar binnen keren: Bourget, Bordeaux, en huns gelijken. Het is weer een spel van liefde, niet van hoofse liefde, maar een pleidooi voor zulke liefde, tegen een liefde van ‘dorperie’. ‘Sprect
hoveschelike ende mint met trouwen’, luidt hier de moraliteit. Het conflict is hier dus ‘dieper’, zoals de moderne psychologiese literatuur dat vindt; het gaat niet tussen mensen die entiteiten van boos of goed zijn (de edele Esmoreit en de snodaard Robberecht) - maar tusschen twee strijdige gevoelens van een zelfde mens: tussen goed en kwaad in de ziel en in de daden van de beklagenswaardige prins Lanseloet, toen ‘hi wert minnende ene joncfrou die met sijnder moeder diende’. Om te beginnen was Lanseloet's liefde voor de kamenier Sanderijn beslist hoofs: de prins wil haar huwen, maar Sanderijn verzet zich, vanwege het standsverschil, en wil ook ‘geens mans vriendinne’ worden. Lanseloet's boosaardige moeder dan, om haar zoon te genezen van zijn dwaasheid, doet hem het meisje bezitten, berekenend dat onder het effect van het ‘post actum animal triste’, de prins zich, al was het maar één oogenblik, van de geliefde zal afkeren. Het sluwe opzet slaagt, en de gewonde Sanderijn vlucht weg naar een vreemd land, waar ze de vrouw zal worden van een heus ridder, die niet wil achten op de éne bloem, die een valk van de nog zoveel andere en mooier bloemen rijke boom heeft